Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 190821 vordering VAV onvoldoende uitgekristalliseerd en nog niet geschikt om in deelgeschil te worden beslist

RBAMS 190821 vordering VAV onvoldoende uitgekristalliseerd en nog niet geschikt om in deelgeschil te worden beslist
- bgk gevorderd € 21.098,78; beroep op piv-staffel gaat niet op, maar daarop gebaseerde € 4.728,00 is vooralsnog redelijk

verzocht 25,7 x 235 + 21 %, regeling BIK nvt, begroot op 21 x 235 + 21 % = 5971,35, maar omdat deel verzoeken is afgewezen € 1.014 toegewezen

2
De feiten

2.1.
Op 8 augustus 2019 is [verzoeker] , al rijdend op zijn fiets, aangereden (hierna: het ongeval) door een bij ASR verzekerde automobilist en daarbij gewond geraakt. [verzoeker] is over de motorkap van de auto van de verzekerde van ASR gevlogen en vervolgens met zijn rug en hoofd op de grond terecht gekomen. Hij had onder meer een bloedende hoofdwond.

2.2.
Ambulance personeel heeft [verzoeker] onderzocht maar niet meegenomen naar het ziekenhuis. Hij diende zich te melden bij de huisarts om zijn hoofdwond te laten hechten.

2.3.
[verzoeker] bleek niet in staat om zelfstandig naar huis te fietsen. Familie heeft [verzoeker] met de auto opgehaald en naar de huisarts gebracht. De huisarts heeft [verzoeker] vervolgens doorverwezen naar de spoedeisende eerste hulp (SEH) van het Spaarne Gasthuis te Haarlem.

2.4.
De dienstdoende neuroloog heeft [verzoeker] op 8 augustus 2019 op de SEH onderzocht waarbij een CT scan werd gemaakt van zijn hersenen. De neuroloog kwam tot de conclusie dat sprake was van licht traumatisch hersenletsel zonder intracraniële afwijkingen op de CT scan van de hersenen. Verder heeft [verzoeker] diverse schaafwondjes op zijn handen en bij de lip opgelopen. De wond op zijn achterhoofd is gehecht en er werd een zogenaamde tulband aangelegd.

2.5.
[verzoeker] is op 16 augustus 2019 gestart met fysiotherapie in verband met (aanhoudende) pijnklachten aan hoofd, nek, schouders en rug.

2.6.
Wegens aanhoudende pijnklachten heeft [verzoeker] in de anderhalf jaar tijd na het ongeluk diverse specialisten en behandelaars geconsulteerd, waaronder de huisarts, een orthopeed, een neuroloog, een revalidatiecoach, een manueel therapeut en een revalidatiearts.

2.7.
Op 31 juli 2020 is [verzoeker] gestart met een intensief traject met een multidisciplinair karakter bij Winnock. In december 2020 werd dit traject afgesloten waarbij hij wel vooruitgang heeft geboekt. Het doel, volledig hervatten van het arbeidzaam en niet arbeidzaam leven, werd echter niet behaald. Een vervolgtraject, de module terug naar werk, is vervolgens (ook) niet goed van de grond gekomen.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, na wijziging van zijn verzoek, om bij beschikking:
I. ASR te veroordelen tot betaling aan hem van € 18.030, zijnde het verlies aan arbeidsvermogen over de maand september 2019 tot en met februari 2020 ten gevolge van een gemiste opdracht van HEMA/Warenhuis Hillegom;
II. ASR te veroordelen mee te werken en voor haar rekening te nemen de kosten van het re-integratietraject door een ondernemerscoach van Metzorg B.V.;
III. ASR te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van € 1.000 voorschot ten behoeve van therapiebehandelingen;
IV. ASR te veroordelen tot betaling van de verschotten die [verzoeker] tot op heden heeft moeten maken van in totaal € 2.271,05 (€ 812,02 nota Triage, € 453,75 nota accountant, € 15,46 nota huisarts en drie keer medisch advies € 374,77, € 557,48 en € 57,57);
V. de kosten op grond van artikel 1019aa Rv te begroten en ASR te veroordelen tot betaling van de nota’s buitengerechtelijke kosten van € 7.364,67 en € 13.193,84 en € 540,27 (totaal € 21.098,78);
VI. ASR te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, tot op heden begroot op € 7.307,80 alsmede het griffiegeld.

3.2.
[verzoeker] houdt ASR aansprakelijk voor de door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade. Hij ervaart naar aanleiding van het ongeval nog steeds fysieke klachten, waaronder aanhoudende nek- en rugklachten alsmede hoofdpijn. In deze procedure vordert [verzoeker] vergoeding van de hiervoor onder 3.1 genoemde schadeposten.

3.3.
ASR voert gemotiveerd verweer. Zij heeft wel de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en ook niet betwist dat [verzoeker] ten gevolge van het ongeval enige tijd ongemak heeft ervaren. Voor de geleden schade is echter al een afdoende bedrag uitgekeerd. ASR betwist tot vergoeding van de thans in deze procedure gevorderde bedragen gehouden te zijn. Voor zover dat wel het geval is, is er geen sprake van een impasse, aldus ASR.

3.4.
Voor zover voor de beoordeling relevant zal in het hierna volgende worden ingegaan op de concrete stellingen en verweren van partijen.

4
De beoordeling

De deelgeschilprocedure

4.1.
Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Samengevat heeft een deelgeschilprocedure tot doel partijen verder op weg te helpen bij een ontstane impasse in de gevoerde buitengerechtelijke onderhandelingen.

Ten aanzien van het verzoek onder I, verlies aan verdienvermogen met betrekking tot een HEMA-opdracht

4.2.
[verzoeker] vraagt in dit deelgeschil vergoeding van zijn verlies aan arbeidsvermogen direct na het ongeval in verband met het mislopen van een opdracht van HEMA Hillegom gedurende zes maanden, doordat hij ten gevolge van persisterende klachten niet kon werken. Ter toelichting van deze schadepost verwijst [verzoeker] naar een e-mail van zijn accountant van 12 mei 2020 waarin deze een toelichting geeft op de in verband met het eerdere faillissement van zijn onderneming gehanteerde beschermingsconstructie via D.A.T. Retail B.V. (hierna: D.A.T.). Daarnaast wijst hij op een opgesteld en aan [naam] (beoogd opdrachtgever namens HEMA Hillegom) gezonden plan van aanpak dat dateert van begin augustus 2019, met bijlagen, en op twee e-mails (van 28 augustus 2019 en van 11 december 2020) van [naam] , inclusief vraagbrief van de advocaat, waaruit blijkt dat [naam] de opdracht zou hebben gegund aan [verzoeker] . Ook was er al een overeenkomst opgesteld, maar die zou pas worden ondertekend bij start van de werkzaamheden in september. Daarnaast is er ook een bruto netto berekening gemaakt van het gemiste salaris (€ 3.005,51 netto, inclusief vakantiegeld) dat zou zijn uitgekeerd ingevolge de overeengekomen fee van € 5.000. [verzoeker] meent dat hij het bewijs van het ten gevolge van het ongeval mislopen van de opdracht en de omvang van de daardoor geleden schade al heeft geleverd en dat deze vordering zich daarom leent voor behandeling in een deelgeschil en al toewijsbaar is.

4.3.
ASR erkent dat er na het ongeval een tijdelijke periode van ongemak heeft bestaan, maar betwist dat, ook indien het ongeval zou worden weggedacht, de opdracht van HEMA Hillegom aan [verzoeker] (via D.A.T.) daadwerkelijk zou zijn doorgegaan en aan hem zou zijn gegund, dat deze opdracht zes maanden of meer aan werk voor [verzoeker] zou hebben opgeleverd, dat hieruit vervolgopdrachten zouden zijn voortgevloeid en dat [verzoeker] hiervoor weer bij D.A.T. in dienst zou zijn getreden. Ook betwist ASR de schadeberekening en dat een en ander zou hebben geleid tot een schade van € 18.030 althans tot een hoger bedrag dan het al onverplicht uitgekeerde bedrag van € 6.500 aan verlies aan verdienvermogen. Er leven bij ASR rondom deze opdracht nog vele vragen. Ondanks herhaaldelijke verzoeken hiertoe zijn deze vragen nog steeds niet allemaal beantwoord. Zo is de overgelegde overeenkomst niet ondertekend en lijkt deze pas na de aanrijding te zijn opgesteld. Ook de tijdlijn roept vragen op bij ASR, gelet op de in de media weergegeven uitlatingen van [naam] dat men in juli 2019 al was begonnen met de aanpassingen van het filiaal die in het najaar klaar zouden zijn. De vraag is hoe dit te rijmen valt met het pas in september 2019 opstarten van een marktonderzoek. Ook de overgelegde e-mails van [naam] en de lay out van het plan van aanpak roepen vragen op, evenals de beoogde constructie via D.AT. en de dubbelrol van Goezinne, enerzijds accountant en anderzijds werkgever van [verzoeker] binnen D.A.T. Daarnaast zou Corona mogelijk ook roet in het eten hebben gegooid. ASR meent dan ook dat [verzoeker] het bewijs van deze schade (nog) niet heeft geleverd. Nu voor bewijslevering geen plaats is in een deelgeschilprocedure, heeft [verzoeker] deze procedure wat betreft dit verzoek ten onrechte aanhangig gemaakt, aldus steeds ASR.

4.4.
De rechtbank stelt vast dat ASR het gestelde verlies aan verdienvermogen zodanig uitgebreid en gemotiveerd heeft betwist (overigens ook al vóórdat het deelgeschil aanhangig werd gemaakt) dat dit geschilpunt nog onvoldoende uitgekristalliseerd is om in een deelgeschilprocedure te kunnen worden beslist. Daarbij komt dat ASR diverse keren vragen over de gestelde misgelopen opdracht aan [verzoeker] heeft gesteld en diverse keren om een toelichting heeft verzocht, welke toelichting niet of onvoldoende door [verzoeker] is verstrekt voor het opstarten van deze deelgeschilprocedure. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog wel enige toelichting gegeven en vragen beantwoord, zoals ten aanzien van de tijdlijn en het bedenken van een nieuw concept voor de lege bovenverdieping (en juist niet voor de zich daaronder bevindende winkel). Dat neemt echter niet weg dat diverse vragen nog altijd onbeantwoord zijn gebleven. Zo is nog niet of onvoldoende opgehelderd aan wie de opdracht uiteindelijk wel is gegund, hoe lang die opdracht heeft geduurd en ligt het ook niet zomaar voor de hand dat [verzoeker] weer bij D.A.T. in dienst zou zijn getreden na het eerst beëindigen van de dienstbetrekking met als reden een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst. Ook hieruit volgt dat deze kwestie nog onvoldoende is uitgekristalliseerd voor een in het kader van de deelgeschilprocedure door de rechtbank te nemen beslissing op dit punt, op basis van de zich in het dossier bevindende informatie. Bovendien heeft ASR ook de omvang van de schade gemotiveerd betwist en is de schadeberekening op het eerste gezicht niet van eenvoudige aard. Voor nadere bewijslevering is in een deelgeschilprocedure, uitzonderingen daargelaten, geen plaats. Het verzoek onder 3.1 onder I zal dan ook worden afgewezen.

4.5.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat het hiervoor overwogene niet uitsluit dat er sprake kan zijn geweest van verlies aan verdienvermogen dat nog voor (aanvullende) vergoeding in aanmerking komt. Het in dit stadium aanhangig maken van dit verzoek, in het kader van een deelgeschilprocedure, is hiervoor echter (nog) niet de aangewezen weg. Voorts lijkt het eerst verder volgen van een medische expertisetraject een meer voor de hand liggende vervolgstap te zijn in deze zaak, nu partijen met name van mening verschillen over de duur van de periode en de mate waarin er (nog) sprake is (geweest) van ongevalsgerelateerde klachten en vervolgens de vraag tot welke eventuele beperkingen dit heeft geleid, alvorens toe te komen aan de vaststelling van de omvang van het eventuele verlies aan verdienvermogen (waarvan de HEMA-opdracht volgens [verzoeker] slechts een beperkt deel is).

Ten aanzien van het onder II verzochte, de kosten voor het Metzorg coachingstraject

4.6.
[verzoeker] vraagt vergoeding van een bij Metzorg B.V. te volgen coachingstraject om hem te begeleiden bij de hervatting van zijn werk. Volgens [verzoeker] heeft ASR uitsluitend in het kader van een algehele regeling aangeboden dit traject te vergoeden, welke regeling voor hem niet acceptabel was. Een afzonderlijk aanbod tot vergoeding van de kosten van dit traject, los van een algehele regeling, heeft hij nooit ontvangen.

4.7.
ASR betwist dat sprake is van een impasse op dit punt. Aanvankelijk was de vergoeding van dit traject inderdaad gekoppeld aan een meer omvattende regeling. Pas op 4 maart 2021 heeft [verzoeker] voor het eerst inschakeling van Metzorg voorgesteld. Op 18 maart 2021 heeft ASR geantwoord. Uit dit antwoord had [verzoeker] kunnen afleiden dat ASR in beginsel positief tegenover het volgen van een dergelijk coachtingstraject stond. [verzoeker] is hier echter nadien niet meer op teruggekomen en heeft ook geen apart verzoek ingediend tot vergoeding van deze kosten los van een te treffen (eind)regeling. ASR heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard bereid te zijn deze kosten van maximaal € 2.500 ook zonder (eind)regeling, na ontvangst van een offerte, te zullen vergoeden.

4.8.
De rechtbank constateert met ASR dat er uit het dossier, na de reactie van 18 maart 2021 van ASR aan [verzoeker] , geen afzonderlijk verzoek van [verzoeker] meer tot vergoeding van deze post van € 2.500 blijkt. Daar komt bij dat ASR inmiddels uitdrukkelijk heeft toegezegd deze kosten te zullen vergoeden na ontvangst van een offerte.

Van een (nog bestaande) impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen is de rechtbank op dit punt dan ook niet gebleken. Onderdeel 3.1 sub II van het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat ASR haar toezegging tot vergoeding van dit traject zal nakomen.

Ten aanzien van de onder III verzochte vergoeding van therapiebehandelingen ten bedrage van € 1.000

4.9.
[verzoeker] stelt financieel niet in staat te zijn verdere behandeling van zijn klachten te bekostigen. Hij beschikt enkel over een basis ziektekostenverzekering. Winnock heeft hem geadviseerd haptonomie te volgen en de neuroloog heeft hem geadviseerd de fysiotherapie te continueren, hetgeen rond de € 40 per uur kost. [verzoeker] verzoekt daarom om betaling van een nader voorschot van € 1.000 zodat hij deze behandelingen kan (blijven) volgen.

4.10.
ASR voert hiertegen aan dat zij, onder dreiging van een kort geding, op 17 augustus 2020 een aanvullende bevoorschotting heeft gedaan van € 1.900. Daarmee was de bevoorschotting weer op orde en van een impasse was geen sprake. Pas op 4 maart 2021 maakte [verzoeker] er voor het eerst weer melding van dat de bevoorschotting niet op orde zou zijn. Toen is echter geen concreet verzoek gedaan tot bevoorschotting van specifieke medische behandelingen. Ook blijkt nergens uit dat er een medische indicatie bestaat tot het volgen van een dergelijke hoeveelheid (vijfentwintig) fysiotherapie- of haptonomie behandelingen.

4.11.
Ook ten aanzien van deze posten is de rechtbank (nog) niet gebleken van een impasse in het buitengerechtelijk onderhandelingstraject. ASR heeft onbetwist gesteld dat zij na de aanvullende bevoorschotting op 17 augustus 2020 en voor het opstarten van deze deelgeschilprocedure geen verzoeken tot vergoeding van specifieke, medisch geïndiceerde behandelingen heeft ontvangen en vervolgens heeft geweigerd. De verklaring van de fysiotherapeut dateert van 25 juni 2021 en derhalve van na het opstarten van deze deelgeschilprocedure. Bovendien kan hieruit niet een indicatie voor vijfentwintig behandelingen worden afgeleid. Daarom zal het verzoek ook op dit onderdeel worden afgewezen.

Ten aanzien van het onder IV verzochte

4.12.
[verzoeker] verzoekt vergoeding van door hem gemaakte medische kosten ten bedrage van € 2.271,05. Volgens [verzoeker] heeft ASR niet gereageerd op de nota’s en herinneringen, aan ASR toegezonden op 13 januari, 14 april, 28 april, 4 mei, 25 mei, 23 juni en 13 augustus 2020. Alleen de nota van 9 juli 2020 ten bedrage van € 374,77 is betaald.

4.13.
Primair voert ASR ook ten aanzien van het onder IV verzochte aan dat geen plaats is voor behandeling in een deelgeschil bij gebrek aan impasse.

Verder voert ASR aan dat medische kosten die niet in redelijkheid zijn gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zo is het medische advies van 31 maart 2021 onnodig ingewonnen. Het was immers al duidelijk dat de medisch adviseur van Triage meende dat [verzoeker] tijdelijke klachten heeft gehad. Dit advies lijkt puur te zijn opgesteld om het verlies aan verdienvermogen te kunnen onderbouwen. Het behoort echter niet tot het vakgebied van een medisch adviseur om zich uit te laten over eventuele arbeidsongeschiktheid. De nota’s van 8 april en 15 juni 2021 komen daardoor niet voor vergoeding in aanmerking. De nota van 9 juli 2020 (ad € 374,77) is al voldaan door ASR.

Ook de accountantskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de verklaring van de accountant ziet op de D.A.T. constructie.

Niet wordt verder betwist dat sommige medische kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen, echter voor toewijzing is geen plaats, nu er al onverschuldigd € 6.500 is betaald, welk bedrag het verlies aan arbeidsvermogen (hooguit € 5.251,16) overschrijdt, aldus steeds ASR.

4.14.
Ook ten aanzien van het onder IV verzochte constateert de rechtbank dat niet vaststaat dat sprake is van een tussen partijen ontstane impasse. Uit de overgelegde dossierstukken blijkt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet dat ten aanzien van deze posten buiten rechte om vergoeding is gevraagd van de door [verzoeker] concreet genoemde facturen, en van het vervolgens (ten onrechte) weigeren door ASR om deze te vergoeden. Uit de als productie 50 door [verzoeker] overgelegde e-mails kan wel een verzoek tot betaling worden afgeleid maar, zonder nadere toelichting en overlegging van bijlagen, niet dat dat betaalverzoek op de hiervoor specifiek vermelde voorschotten ziet. Van een vastgelopen buitengerechtelijke onderhandelingstraject ten aanzien van dit punt, dat kan worden doorbroken door een beslissing op dit onderdeel van het verzoek, is de rechtbank niet gebleken. Alleen hierom al is dit deel van het verzoek niet toewijsbaar.

4.15.
Voor zover er al wel om vergoeding van concrete nota’s is verzocht wordt ten overvloede nog opgemerkt dat [verzoeker] heeft erkend dat de factuur van Triage van 9 juli 2020, ten bedrage van € 374,77, al is vergoed door ASR.

Ten aanzien van de medische adviezen die lijken te zijn opgevraagd in verband met de HEMA-opdracht en het geclaimde verlies aan verdienvermogen, (de nota’s van Triage van 8 april en 15 juni en de factuur van de accountant) is het bovendien de vraag of deze nota’s (al) voor vergoeding in aanmerking komen, nu de aansprakelijkheid van ASR terzake niet vaststaat. Van de overigens genoemde facturen kan op dit moment niet worden vastgesteld of deze in het al uitbetaalde bedrag van € 6.500 inbegrepen kan worden beschouwd.

Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten

4.16.
[verzoeker] verzoekt verder om betaling van ten onrechte door ASR niet vergoede buitengerechtelijke kosten van € 21.098,78. De advocaat van [verzoeker] heeft in totaal 74,6 uur aan de zaak besteed tegen een voor letselschadezaken gebruikelijk uurtarief van € 235 exclusief btw. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker] verder nog een toelichting gegeven op de door haar verrichte werkzaamheden op 25 september 2019. Voor werkzaamheden van de secretaresse zijn geen kosten gedeclareerd, medische informatie is steeds door de advocaat zelf opgevraagd. Er is in deze zaak veel tijd gaan zitten in overleg met en uitleg geven aan de cliënt. Ook in de houding van ASR en het steeds voorleggen van voorstellen is veel extra tijd gaan zitten. Het gaat daarbij niet om een incassozaak, aldus de advocaat.

4.17.
ASR voert hiertegen aan dat hooguit bevoorschotting van buitengerechtelijke kosten conform de PIV-staffel kan plaatsvinden, gelet op alle onduidelijkheden op medisch vlak. Uitgaande van het tot nu toe uitgekeerde voorschot terzake van de schade van € 19.400 resulteert dit in € 4.728 aan te vergoeden buitengerechtelijke kosten. ASR heeft op 23 juni 2021 opdracht tot uitbetaling van dit bedrag gegeven.

ASR betwist verder dat de nota’s van de advocaat van [verzoeker] de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. De advocaat rekent voor iedere actie een tik en rekent teveel tijd voor simpele handelingen als e-mails en telefoontjes. Als voorbeeld aan teveel gedeclareerde tijd wordt verwezen naar 25 september 2019 (declaratie 2,5 uur voor een aantal mailtjes en telefoontjes) en naar 1, 16, 21, 25 en 26 november 2019. Ook in algemene zin is de tijdsbesteding fors te noemen, terwijl van een advocaat met een dergelijk uurtarief de nodige efficiëntie mag worden verwacht. Daarnaast valt op dat ook € 235 per uur in rekening wordt gebracht voor administratieve handelingen, zoals het opvragen van medische informatie en voor het aanmaken van het dossier en dergelijk een secretaresse tarief, terwijl deze kosten bij het uurtarief van de advocaat inbegrepen behoren te zijn.

4.18.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten constateert de rechtbank dat ASR niet tot haar verweer heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een impasse. ASR heeft erkend nog tot vergoeding van enig bedrag aan buitengerechtelijke kosten te zijn gehouden. In zoverre leent het geschil zich dan ook wel voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.19.
Met [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat het beroep van ASR op de zogenaamde PIV-staffel niet opgaat. Die staffel is opgesteld om belangenbehartigers en verzekeraars een uitgangspunt te bieden in hun discussie over buitengerechtelijke kosten. Deze staffel heeft geen bindende kracht en is ook in de rechtspraak (nog) niet algemeen aanvaard als richtsnoer voor de begroting van buitengerechtelijke kosten.

4.20.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW omvat de wettelijke verplichting tot schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 6:95 lid 1 BW, onder andere ook redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (sub b) en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (sub c). Om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen, moeten de door [verzoeker] gevorderde kosten voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Die houdt in dat de kosten in redelijkheid moeten zijn gemaakt en dat de hoogte van de kosten redelijk is.

4.21.
De rechtbank acht de totale tijdbesteding aan deze zaak van 74,6 uur buiten rechte erg fors, mede in aanmerking genomen dat het geen (medisch of juridisch) complexe zaak betreft. Ook het rekenen van een specialistisch uurtarief van € 235 voor administratieve handelingen, zoals het opvragen van medische informatie, wordt niet redelijk geacht. Dat de advocaat van [verzoeker] kennelijk niet beschikt over een secretaresse of stagiaires die dergelijke werkzaamheden kunnen verrichten tegen een gereduceerd tarief, wil nog niet zeggen dat ASR gehouden is hiervoor het volledige uurtarief te vergoeden.

Daarbij komt dat een groot deel van de verrichte werkzaamheden ziet op het geschilpunt van het verlies aan verdienvermogen (zoals overwogen debatteren partijen over meer dan de HEMA-opdracht), waarvan nog niet vaststaat dat deze het gevolg is van het ongeval en waarvoor de aansprakelijkheid van ASR nog niet (volledig) vaststaat. Aldus kan nog niet worden beoordeeld of deze kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan.

4.22.
ASR heeft verklaard op 23 juni 2021 opdracht te hebben gegeven tot uitbetaling van € 4.728 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten. Dit bedrag wordt, het voorgaande in aanmerking genomen, geacht op dit moment te volstaan als voor vergoeding in aanmerking komende redelijke buitengerechtelijke kosten.

Gelet op de mededeling in het verweerschrift dat al opdracht is gegeven tot uitbetaling van dit bedrag van € 4.728, hetgeen ook nog eens is herhaald tijdens de mondelinge behandeling met daarbij de toelichting dat de betaling mogelijk nog ‘onderweg’ is, gaat de rechtbank er, ondanks de mededeling van [verzoeker] dat dit bedrag nog niet is ontvangen, vanuit dat uitbetaling inmiddels al heeft plaatsgevonden of anders zo spoedig mogelijk alsnog zal plaatsvinden.

4.23.
Nu de op dit moment voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten al zijn betaald, is ook het onder VI verzochte daarmee niet (meer) toewijsbaar.

Ten aanzien van (de begroting van) de kosten van het deelgeschil

4.24.
[verzoeker] vordert tot slot begroting en vergoeding van de kosten van het deelgeschil. Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking dienen te worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd; het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dienen eveneens redelijk te zijn. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat voor begroting van de kosten ook plaats is in geval van afwijzing van het verzoek.

4.25.
In totaal stelt de advocaat van [verzoeker] , onder overlegging van een urenspecificatie, 25,7 uur aan het opstellen van het verzoekschrift en het voeren van deze deelgeschilprocedure te hebben besteed.

4.26.
ASR voert aan dat een groot deel van de verzoeken zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil. Enkel het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten was terecht. Bij de behandeling daarvan past echter niet een uurtarief van € 235. Op grond van de regeling BIK is een vergoeding van € 603,80 op zijn plaats waarvoor inmiddels opdracht tot uitbetaling is gegeven op 23 juni 2021, aldus ASR. Verder maakt ASR uitdrukkelijk bezwaar tegen de hoeveelheid van 18,5 uur voor het opstellen van het verzoekschrift.

4.27.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan ASR betoogt, geldt in deelgeschilprocedures niet de regeling BIK als uitgangspunt voor de vaststelling van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. In beginsel komen in deelgeschilprocedures de daadwerkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking mits deze voldoen aan de eerder al genoemde dubbele redelijkheidstoets.

De door [verzoeker] gestelde tijdbesteding van 25,7 uur in totaal, waarvan 18,5 uur aan alleen al het opstellen van het verzoekschrift, wordt in deze zaak als bovenmatig beschouwd voor een ervaren letselschadeadvocaat. Daarbij wordt relevant geacht dat het niet om een (juridisch of medisch) complexe zaak gaat en er van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat de nodige efficiëntie mag worden verwacht.

Voor de behandeling van dit deelgeschil wordt een tijdsbesteding van in totaal 21 uur, inclusief bijwonen en nabespreken van de mondelinge behandeling, redelijk geacht.

4.28.
De kosten van het deelgeschil worden daarmee begroot op € 4.935 (21 uur x € 235) en € 309 aan betaald griffierecht, derhalve in totaal op € 5.244.

4.29.
Aangezien de verzoeken I tot en met IV worden afgewezen, komen de kosten van het deelgeschil enkel voor vergoeding in aanmerking voor zover deze zijn te relateren aan de vorderingen die zien op de betaling van de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank stelt deze kosten op drie uur ad € 235 te vermeerderen met het betaalde griffierecht, daarmee in totaal op € 1.014.

Nu ASR inmiddels een bedrag van € 603,80 aan proceskosten heeft vergoed, resteert nog een door ASR te vergoeden en in deze procedure nog toewijsbaar bedrag van € 410,20. ECLI:NL:RBAMS:2021:4491