Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 040522 eindoordeel over (belastingheffing over) VAV zelfstandige (winstuitkering als dividend of als salaris)

RBDHA 040522 eindoordeel over (belastingheffing over) VAV zelfstandige (winstuitkering als dividend of als salaris),
- rb schat schade m.h.o vernieuwde aanbevelingen rekenrente en
 onzekerheid rond box 3

In vervolg op

RBDHA 050122 klachten nek, lage rug en ademhalingsproblemen ongevalsgevolg; feit van algemene bekendheid dat pijn leidt tot vermoeidheid
- ivm lange duur procedure schat rechtbank schade zelf; VAV zelfstandig interim manager in het hogere segment
- bij smartengeld wordt rekening gehouden met harde opstelling verzekeraar
- kosten chiropractie, acupunctuur en massages voor 75% ongevalsgevolg, mede met het oog op pre-existentie
- kosten deskundigen en advocaatkosten voor rekening ass, kosten rekenkundige niet nu geen overeenstemming bestond over uitgangspunten

1
De procedure

1.1.
Op 5 januari 2022 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis). In dit tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de netto inkomensschade van [gedaagde] , uitgaande van de door de rechtbank begrote bruto omzetschade en over de te hanteren “rekenrente”, en de toekomstige medische kosten van [gedaagde] .

1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
- de akte tevens akte overlegging productie van Allianz van 16 februari 2022 met als productie 30 een rapportage van [naam 1] expertise van 28 januari 2022;
- de akte houdende uitlatingen van [gedaagde] van 16 februari 2022 met als productie 1 een rapportage van [naam 2] expertise van 27 januari 2022;
- de akte tevens akte overlegging productie van Allianz van 2 maart 2022 met als productie 31 een rapportage van [naam 1] expertise van 17 februari 2022;
- de antwoordakte van [gedaagde] van 2 maart 2022 met als bijlage een rapportage van [naam 2] expertise van 1 maart 2022.

Daarna hebben partijen vonnis gevraagd.

2
De verdere beoordeling

2.1.
Voor de feiten, de vorderingen en de stellingen van partijen verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis. De rechtbank handhaaft haar overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis, tenzij hierna anders blijkt.

Netto schade wegens verlies aan verdienvermogen

2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde] in de periode tussen februari 2009 en 5 januari 2022 (de datum waarop het tussenvonnis werd gewezen) € 212.000 aan bruto omzetschade heeft geleden. Het toekomstige omzetverlies heeft de rechtbank begroot op € 17.666 bruto per jaar, tot aan het moment waarop [gedaagde] 65 jaar wordt.

2.3.
Partijen hebben zich beiden uitgelaten over de vraag hoe hoog de netto inkomensschade van [gedaagde] is. Allianz heeft de gekapitaliseerde netto schade van [gedaagde] becijferd op € 166.440. [gedaagde] komt op een bedrag van € 385.184, dan wel € 222.161.

2.4.
Bij de beoordeling van de standpunten van partijen stelt de rechtbank het volgende voorop. Geen van partijen heeft een vastomlijnd standpunt kunnen innemen over de vraag in welke box de gemiste inkomsten van [gedaagde] (zoals de rechtbank die in het tussenvonnis heeft vastgesteld) – het ongeval weggedacht – zouden worden belast. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] zelf kan bepalen of zij de gemiste winst in de vorm van een hoger dga-salaris aan zichzelf zou uitkeren (dan zou sprake zijn van belastingheffing in box 1), of dat zij dit zou doen door een winst- of dividenduitkering (in welk geval belasting zou worden geheven in box 2). Uit de berekeningen van Allianz volgt dat zij om die reden de belastingheffing in de beide boxen heeft becijferd, en deze daarna heeft gemiddeld. Dit leidt volgens haar tot een netto schade van € 166.440.

2.5.
Ook [gedaagde] heeft (in het rapport van 1 maart 2022) zowel de netto schade berekend in het geval uitgegaan wordt van belastingheffing in box 1, als in het geval zij aangeslagen zou worden in box 2. In het eerste geval bedraagt de schade volgens haar € 222.161 en in het tweede geval € 385.184. Zij betoogt dat rekening moet worden gehouden met het tweede bedrag. Dat is de rechtbank niet volledig met [gedaagde] eens. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende inzichtelijk gemaakt om welke reden ervan uitgegaan moet worden dat zij – het ongeval weggedacht – de gemaakte winst volledig in de vorm van een winst- of dividenduitkering aan zichzelf zou hebben uitgekeerd, te minder nu zij in het eerste rapport de schade heeft berekend op grond van het gemiste salaris. Nu dit leidt tot een hogere bruto schade, had een nadere toelichting wel op haar weg gelegen.

2.6.
Om die reden zal de rechtbank, in navolging van Allianz, in redelijkheid rekening houden met het gemiddelde van de netto schade ingeval van belastingheffing in box 1 en de netto schade ingeval van belastingheffing in box 2. Allianz heeft de schade als gezegd reeds op die manier berekend en komt daarmee op een netto schade van € 166.440. [gedaagde] komt tot een gemiddelde van (€ 222.161 + € 385.184 ÷ 2 =) € 303.672.

2.7.
Er gaapt dus nog een behoorlijk gat tussen de berekeningen van partijen. Ziet de rechtbank het goed, dan wordt dit verschil veroorzaakt doordat partijen op verschillende vlakken andere uitgangspunten ten grondslag hebben gelegd aan hun berekening:
a. [gedaagde] houdt rekening met de fiscale consequenties van (het privégebruik van) een auto van de zaak, Allianz niet;
b. [gedaagde] houdt rekening met de fiscale consequenties van haar eigen woning, Allianz niet (althans, niet voor de rechtbank kenbaar);
c. Allianz houdt rekening met een (omzetafhankelijke) toename van de variabele bedrijfskosten, [gedaagde] niet;
d. [gedaagde] houdt rekening met een toekomstige fiscale claim over haar vermogen in box 3, Allianz niet.

2.8.
De rechtbank is het deels met [gedaagde] eens, en deels met Allianz.
a. Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken blijkt dat zij sinds 2019 een auto van de zaak heeft en dat zij deze ook privé gebruikt. Daarmee moet dus rekening worden gehouden bij het berekenen van de schade.
b. Niet in geschil is dat [gedaagde] beschikt over een eigen woning. Ook daarmee moet dus rekening worden gehouden in de schadeberekening.
c. Allianz stelt zich op het standpunt dat een hogere omzet in het algemeen leidt tot hogere bedrijfskosten. [gedaagde] heeft bestreden dat dat in haar geval ook zo is. Uit de beschikbare jaarstukken blijkt dat de variabele kosten van [gedaagde] weliswaar iets meebewegen met de gemaakte omzetten, maar niet in de mate die Allianz voorstaat. Tegelijkertijd kan er – anders dan [gedaagde] betoogt – niet vanuit worden gegaan dat er tegenover de begrote gemiste omzet helemaal geen extra kosten zouden staan.
d. [gedaagde] heeft (voor zover de rechtbank begrijpt) gerekend met een fiscale claim van (per saldo) 1,2% over haar vermogen in box 3 (te weten 30% heffing over een fictief rendement van 4%). Allianz stelt zich op het standpunt dat er geen rekening moet worden gehouden met belastingheffing in box 3, en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1963). Volgens die uitspraak is de bestaande praktijk van vermogensrendementsheffing in strijd met (kort gezegd) het recht op eigendom en het discriminatieverbod en moet van het daadwerkelijk ontvangen rendement worden uitgegaan. In reactie op deze uitspraak heeft de toenmalig staatssecretaris van financiën bepaald dat voorlopig geen belasting zal worden geheven over het saldo van het vermogen in box 3. Er wordt echter gewerkt aan een nieuw systeem van belastingheffing, waarbij tot dusver onbekend is hoe dat er uit zal zien en wanneer het in werking zal treden. Hoe het ook zij: volgens de eigen berekening van [gedaagde] wordt zij hooguit tot 2028 geconfronteerd met een (mogelijke) fiscale claim in box 3. Daarna valt volgens haar berekening haar vermogen beneden de belastingvrije voet. In deze periode zal het rendement van [gedaagde] over haar vermogen zeer laag zijn. Daarvan wordt ook uitgegaan in de (inmiddels gewijzigde) “aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken”. Als al rekening moet worden gehouden met een fiscale component, dan is deze dus zeer beperkt.

2.9.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank voor het bepalen van de netto schade van [gedaagde] wegens verlies van verdienvermogen niet precies kan aansluiten bij één van de door partijen gemaakte berekeningen. Wel kan de rechtbank die schade in redelijkheid schatten. Daarbij houdt de rechtbank allereerst rekening met wat zij hiervoor overwoog over de sterke en zwakke punten van de beide berekeningen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de “aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken” per 1 februari 2022 zijn aangepast. De verwachte inflatie op korte termijn (de periode tot 5 jaar na de kapitalisatie) is in de nieuwe aanbevelingen gewijzigd van 1,5% in 2%. Het te verwachten rendement over de middellange termijn (6 tot 20 jaar na kapitalisatiedatum) is daarenboven gewijzigd van 1,3% in 0,5%. Partijen hebben met de wijziging van de aanbevelingen nog geen rekening kunnen houden bij het maken van hun berekeningen. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat in de door partijen becijferde bedragen géén wettelijke rente is inbegrepen over de verschenen schade.

2.10.
Met inachtneming van het voorgaande begroot de rechtbank de netto schade wegens verlies aan verdienvermogen van [gedaagde] , gekapitaliseerd per 1 april 2022, in redelijkheid op € 275.000. De wettelijke rente over de verschenen schade wordt in dit bedrag geacht inbegrepen te zijn.

Medische kosten

2.11.
Partijen zijn het over de toekomstige schade aan medische kosten in de jaren 2022 tot en met 2033 (nagenoeg) eens. De rechtbank stelt deze daarom – in navolging van Allianz – vast op € 18.439, gekapitaliseerd per 1 april 2022.

Slotsom

2.12.
Gelet op de beslissingen in het tussenvonnis en de voorgaande overwegingen, stelt de rechtbank de geleden en toekomstige schade van [gedaagde] als gevolg van het ongeval vast op:
- € 275.000 aan schade wegens verlies aan verdienvermogen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 april 2022 (de kapitalisatiedatum);
- € 17.000 aan niet vergoede medische kosten over de jaren 2009 tot en met 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 (de datum waarop de eis in reconventie is ingediend);
- € 3.090 aan niet vergoede medische kosten over de jaren 2020 en 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 over € 1.545 en met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 over het resterende bedrag van € 1.545;
- € 18.439 aan toekomstige medische kosten over de jaren 2022 tot en met 2033, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 (de kapitalisatiedatum);
- € 12.500 aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2009 (de datum van het ongeval);
- € 18.544,37 aan kosten voor rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 (de datum waarop de eis in reconventie is ingediend).

2.13.
De rechtbank zal Allianz veroordelen om de schade van [gedaagde] overeenkomstig de in 2.12 genoemde bedragen te vergoeden. Daarbij moeten de voorschotten die Allianz aan [gedaagde] heeft betaald volgens de manier voorgeschreven in artikel 6:44 BW in mindering worden gebracht op de genoemde bedragen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in staat zijn aan de hand hiervan zelf te berekenen welke betalingsverplichting voor Allianz nog resteert. Voor het overige worden de vorderingen afgewezen.

De proceskosten

2.14.
Allianz zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. De rechtbank begroot deze kosten, aan de hand van het toegewezen bedrag, op € 10.878 (€ 914 aan griffierecht en € 9.964 aan salaris advocaat (4 punten x € 2.491)). ECLI:NL:RBDHA:2022:4321