Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 150622 geen letsel; gederfde inkomsten medisch specialist; Schatten omvang (toekomstige) schade; Stelplicht en bewijslast bij begroting schade

RBMNE 150622 geen letsel; gederfde inkomsten medisch specialist; Schatten omvang (toekomstige) schade; Stelplicht en bewijslast bij begroting schade

zie ook de tussenuitspraak ECLI:NL:RBMNE:2021:6394

2De verdere beoordeling
Inleiding en samenvatting tussenvonnis
2.1.
In het tussenvonnis van 22 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] [eiser sub 1] onterecht de toegang tot haar kliniek heeft ontzegd en dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres sub 2] . Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres sub 2] hierdoor schade heeft geleden en mogelijk nog zal lijden. Die schade bestaat in ieder geval uit een misgelopen goodwillvergoeding, die de rechtbank in het tussenvonnis heeft begroot op € 221.911.

2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [eiseres sub 2] mogelijk inkomsten is misgelopen. Of dit inderdaad het geval is, dient te worden vastgesteld door de hypothetische situatie zonder toegangsontzegging te vergelijken met de daadwerkelijke situatie met toegangsontzegging. Voor wat betreft de hypothetische situatie heeft de rechtbank in het tussenvonnis aangenomen dat [eiser sub 1] nog tot aan zijn 67ste levensjaar zou hebben doorgewerkt bij [gedaagde] . In dat geval zou [eiseres sub 2] nog (ten minste) vijf jaar inkomsten hebben ontvangen. Uitgaande van een gemiddelde jaaromzet van € 221.911, heeft de rechtbank het totaal van deze inkomsten begroot op € 1.109.555.

2.3.
De rechtbank dient vervolgens over diezelfde periode van vijf jaar te begroten welke inkomsten [eiseres sub 2] in de daadwerkelijke situatie heeft verworven dan wel redelijkerwijs in de toekomst zal kunnen verwerven. In het tussenvonnis heeft de rechtbank aangegeven dat zij inkomsten van [eiser sub 1] , [rechtspersoon 1] B.V. (hierna: [rechtspersoon 1] ), en eventuele andere aan [eiser sub 1] gelieerde vennootschappen zal meenemen in deze begroting. De rechtbank zal daarom hierna spreken over de inkomsten van " [eiseres sub 2] c.s.". De rechtbank heeft [eiseres sub 2] in het tussenvonnis opgedragen te bewijzen welke inkomsten [eiseres sub 2] c.s. hebben genoten in de periode vanaf het besluit tot toegangsontzegging (24 juni 2020) tot aan de datum van het tussenvonnis. Daarnaast heeft zij [eiseres sub 2] in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de vraag welke inkomsten [eiseres sub 2] c.s. naar redelijke verwachting in de toekomst zullen verwerven in de periode tot en met 24 juni 2025.

Standpunten [eiseres sub 2] en [gedaagde]

2.4.
Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres sub 2] aangevoerd dat [eiseres sub 2] c.s. in de periode tot aan het tussenvonnis een bedrag van € 9.050,20 aan inkomsten hebben ontvangen. Dit betekent volgens [eiseres sub 2] dat haar gederfde inkomsten over die periode € 323.816,30 bedragen. Daarnaast heeft [eiseres sub 2] toegelicht dat zij verwacht dat de inkomsten van [eiseres sub 2] c.s. over 2022 en 2023 uitkomen op € 43.236 per jaar. Voor 2024 en 2025 zou het gaan om € 75.372 aan jaarlijkse inkomsten. Daarmee komt het totaal aan gederfde inkomsten over de periode vanaf 1 januari 2022 uit op € 577.158,50, aldus [eiseres sub 2] .

2.5.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. [gedaagde] is van mening dat [eiseres sub 2] onvoldoende bewijs heeft geleverd van de inkomsten die [eiseres sub 2] c.s. hebben ontvangen in de periode tot aan het tussenvonnis. Ook heeft [eiseres sub 2] volgens [gedaagde] nagelaten om voldoende concreet en onderbouwd toe te lichten welke inkomsten [eiseres sub 2] c.s. naar redelijke verwachting in de toekomstige periode zullen verwerven. [gedaagde] vindt dat de vordering tot vergoeding van gederfde inkomsten reeds daarom moet worden afgewezen. Voor zover de rechtbank hier niet in meegaat, heeft [gedaagde] aangevoerd dat de gederfde inkomsten moeten worden begroot op nihil. [gedaagde] heeft daartoe verschillende redenen aangevoerd, die hierna aan bod zullen komen.

Het oordeel van de rechtbank

2.6.
De rechtbank begroot de gederfde inkomsten van [eiseres sub 2] over de periode vanaf de toegangsontzegging tot het 67ste levensjaar van [eiser sub 1] op € 586.213,80. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die begroting is gekomen. Daarbij zal zij achtereenvolgens ingaan op (a) de gederfde inkomsten tot aan het tussenvonnis en (b) de (toekomstige) gederfde inkomsten in de periode daarna. Maar eerst zal de rechtbank stilstaan bij het standpunt van [gedaagde] dat [eiseres sub 2] de omvang van haar schade onvoldoende heeft onderbouwd.

[eiseres sub 2] heeft voldoende gesteld voor begroting van de gederfde inkomsten

2.7.
De rechtbank stelt voorop dat zij bij de begroting van schade niet is gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Die begroting vindt plaats op de wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is en de omvang van de schade wordt geschat als die omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (zie artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). De rechtbank heeft daarbij een grote mate van vrijheid.

2.8.
Wat betreft de omvang van de schade is vaste rechtspraak dat aan de stelplicht van de benadeelde geen hoge eisen mogen worden gesteld. De benadeelde behoeft enkel feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden. Dat heeft [eiseres sub 2] in dit geval gedaan. [eiseres sub 2] heeft immers gesteld dat zij als gevolg van de toegangsontzegging niet langer inkomsten ontving van [gedaagde] . Inkomsten die zij anders wel had ontvangen. Daarmee is voldoende aannemelijk dat [eiseres sub 2] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade in de vorm van gederfde inkomsten heeft geleden. De rechtbank is vervolgens gehouden om de omvang van de gederfde inkomsten te begroten. Dat geldt ook wanneer de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om de omvang van de gederfde inkomsten nauwkeurig te kunnen vaststellen. Zij zal de gederfde inkomsten in dat geval op de voet van artikel 6:97 BW moeten schatten (zie o.a. Hoge Raad 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:272, randnr. 3.1.2).

2.9.
In het licht van het voorgaande, volgt de rechtbank [gedaagde] niet in haar betoog dat de vordering tot vergoeding van gederfde inkomsten moet worden afgewezen omdat [eiseres sub 2] de omvang daarvan onvoldoende concreet heeft onderbouwd.

Gederfde inkomsten tot aan het vonnis van 22 december 2021

2.10.
[eiseres sub 2] heeft gesteld dat [eiseres sub 2] c.s. in de periode vanaf de toegangsontzegging tot en met 22 december 2021 in totaal € 9.050,20 aan inkomsten hebben ontvangen. Dit bedrag is volgens [eiseres sub 2] in zijn geheel verdiend met werkzaamheden die [eiser sub 1] heeft verricht voor [rechtspersoon 2] , een andere oogkliniek. [eiseres sub 2] heeft dit onderbouwd met een verklaring van de heer [A] , de belastingadviseur van [eiser sub 1] c.s.

2.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De rechtbank heeft reeds in het tussenvonnis (zie randnr. 3.41) overwogen dat zij het aannemelijk vindt dat [eiser sub 1] moeilijk (passend) werk kan vinden, gelet op zijn leeftijd en het beperkte aanbod (anders dan van het [naam concern] -concern) binnen het gebied waar [eiser sub 1] werkzaam is. In hun nadere akte hebben [eiser sub 1] c.s. dit nog nader onderbouwd, onder meer door stukken te overleggen waaruit blijkt dat [eiser sub 1] in de periode na de toegangsontzegging bij verschillende klinieken tevergeefs heeft aangeklopt voor werk. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiser sub 1] (en daarmee: [eiseres sub 2] c.s.) in de periode na de toegangsontzegging tot aan het tussenvonnis slechts (zeer) beperkt inkomsten heeft (hebben) verworven.

2.12.
[gedaagde] heeft er nog op gewezen dat [eiser sub 1] ook betrokken is als aandeelhouder/bestuurder bij andere vennootschappen dan [eiseres sub 2] en [rechtspersoon 1] . Volgens [gedaagde] had [eiseres sub 2] ook bewijs moeten leveren van de inkomsten van deze vennootschappen. Dat is echter alleen zo, indien [eiser sub 1] met die vennootschappen ook daadwerkelijk inkomsten heeft verworven in de relevante periode. [gedaagde] heeft dit niet gesteld en dit blijkt ook niet uit de overgelegde uittreksels uit het handelsregister. Uit die uittreksels blijkt wel dat het gaat om vennootschappen die [eiser sub 1] (vele) jaren geleden heeft opgericht. Het is dan ook de vraag of [eiser sub 1] met deze vennootschappen nog activiteiten verricht. Ook daarover heeft [gedaagde] niets gesteld, terwijl uit de uittreksels blijkt dat de jaarstukken van deze vennootschappen gedeponeerd zijn bij de Kamer van Koophandel en dus (eenvoudig) te raadplegen moeten zijn voor [gedaagde] Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank ervan uit dat de desbetreffende vennootschappen geen inkomsten hebben verworven in de relevante periode.

2.13.
De rechtbank begroot de inkomsten van [eiseres sub 2] c.s. in de daadwerkelijke situatie tot aan het tussenvonnis kortom op € 9.050,20. In de hypothetische situatie had [eiseres sub 2] in diezelfde periode (1,5 x € 221.911=) € 332.866,50 aan inkomsten ontvangen. Dat betekent dat de rechtbank de gederfde inkomsten van [eiseres sub 2] in deze periode vaststelt op (€ 332.866,50 - € 9.050,20=) € 323.816,30‬.

Gederfde inkomsten in de periode 22 december 2021 – 24 juni 2025

Beloning werkzaamheden voor [naam cosmetische kliniek] -kliniek

2.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] bevestigd dat hij via een nieuwe vennootschap – [rechtspersoon 1] – betrokken is bij de oprichting van een cosmetische kliniek genaamd [naam cosmetische kliniek] B.V. (hierna: [naam cosmetische kliniek] ). [eiser sub 1] heeft toen aangegeven dat de kliniek naar verwachting eind 2021 haar deuren zal openen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis aangegeven dat zij dit een belangrijke omstandigheid vindt voor de begroting van de toekomstige gederfde inkomsten van [eiseres sub 2] . De rechtbank heeft [eiseres sub 2] daarom verzocht een zo concreet mogelijke inschatting te geven van de toekomstige inkomsten van deze kliniek in de periode tot 24 juni 2025.

2.15.
[eiseres sub 2] heeft daarop een overzicht overgelegd dat volgens haar afkomstig is uit het ondernemingsplan dat [eiser sub 1] en zijn zakenpartner hebben opgesteld voor het verkrijgen van de benodigde financiering van de bank. [eiseres sub 2] heeft erop gewezen dat in dit overzicht drie mogelijke omzetscenario’s van [naam cosmetische kliniek] zijn opgenomen: een worst case scenario, een base case scenario, en een best case scenario. In de kolom daarnaast is volgens [eiseres sub 2] opgenomen wat naar verwachting de maandelijkse beloning voor [eiser sub 1] zal zijn in elk van deze scenario’s. [eiseres sub 2] heeft betoogd dat voor de eerste twee jaren na oprichting uitgegaan dient te worden van het worst case scenario, vanwege de gevolgen van corona. Daarna zou moeten worden uitgegaan van het base case scenario.

2.16.
[gedaagde] heeft dit betwist. Volgens haar is het alleszins redelijk om uit te gaan van het gemiddelde van de drie verschillende scenario’s, omdat dit de gemiddelde verwachting van het te bereiken resultaat weergeeft. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan dient volgens [gedaagde] over alle jaren te worden uitgegaan van het base case scenario.

2.17.
De rechtbank zal bij haar begroting uitgaan van het base case scenario over alle jaren die vallen binnen de relevante periode. Het base case scenario is namelijk in de regel het scenario met de hoogste kans op intreden en geeft daarmee het beste weer wat het naar redelijke verwachting te bereiken resultaat is. Niet is gebleken dat dat hier anders is. Daarbij komt dat [gedaagde] in haar akte een overzicht heeft opgenomen van volgens haarzelf realistische en marktconforme kosten in inkomsten van een met [naam cosmetische kliniek] vergelijkbaar cosmetisch centrum. In dit overzicht wordt uitgegaan van een jaaromzet van € 720.000. Dit resultaat ligt het dichtst in de buurt van de jaaromzet op basis van het base case scenario in het ondernemingsplan, namelijk € 822.624.

2.18.
De gestelde gevolgen van de coronapandemie vindt de rechtbank in dit geval onvoldoende om van het base case scenario af te wijken. Daarvoor is relevant dat (a) (vooralsnog) enkel aan het begin van 2022 nog coronabeperkingen bestonden, en (b) [gedaagde] gemotiveerd heeft weersproken dat corona heeft gezorgd voor een vermindering van het aantal cosmetische behandelingen.

2.19.
Evenmin zal de rechtbank zelf een gemiddelde berekenen op basis van de scenario’s, zoals voorgesteld door [gedaagde] . Nog daargelaten dat onduidelijk is welke wegingsfactor aan elk scenario zou moeten worden toegekend, zou het resultaat daarvan substantieel afwijken van wat [gedaagde] kennelijk zelf op grond van het door haar opgestelde overzicht een realistische jaaromzet vindt.

2.20.
In het base case scenario zal [eiser sub 1] volgens [eiseres sub 2] een maandelijkse beloning ontvangen van € 6.281 voor door hem verrichte werkzaamheden. Dit bedrag is in het overzicht uit het ondernemingsplan opgenomen in de kolom naast die met de omzetscenario’s. [gedaagde] heeft de juistheid van dit bedrag betwist. Volgens haar volgt namelijk uit het overzicht dat [eiser sub 1] 20% van de omzet krijgt toebedeeld, wat neer zou komen op € 13.710 per maand. Het is de rechtbank onduidelijk op grond waarvan [gedaagde] dit aanneemt. [gedaagde] licht dit ook niet toe. Voor zover [gedaagde] doelt op de bewoordingen "20% invasief prestaties" bovenaan de kolom waarin de beloning voor [eiser sub 1] is opgenomen, kan de rechtbank het betoog van [gedaagde] niet volgen. Hieruit volgt immers niet dat [eiser sub 1] recht heeft op 20% van de omzet. Het lijkt erop dat hiermee bedoeld is dat 20% van de behandelingen binnen de kliniek invasief zijn en dat de beloning van [eiser sub 1] daarop is gebaseerd. Nu verdere aanknopingspunten voor de door [gedaagde] voorgestane uitleg ontbreken, gaat de rechtbank uit van een beloning van € 6.281 per maand voor [eiser sub 1] in het base case scenario. Dit komt neer op een beloning van € 75.372 per jaar.

Managementfee

2.21.
[gedaagde] vermoedt dat in het ondernemingsplan ook een vergoeding is opgenomen voor managementdiensten die [eiser sub 1] verricht. Volgens [gedaagde] valt namelijk op dat in het overzicht uit het ondernemingsplan de kolom onder de bewoordingen "algemeen management" opzettelijk is weggelakt. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe [gedaagde] dat heeft vastgesteld. In het overzicht zijn geen zwartgelakte passages te zien. Het klopt dat de kolom onder de bewoordingen "algemeen management" geen bedragen vermeldt. Dat betekent echter nog niet dat die bedragen opzettelijk zijn verwijderd. Het kan net zo goed betekenen dat [eiser sub 1] en zijn zakenpartner hebben besloten om (vooralsnog) geen managementfee aan zichzelf uit te keren bovenop de vergoeding die zij reeds ontvangen voor door hen verrichte werkzaamheden. De rechtbank ziet gelet hierop geen reden om een bedrag aan managementfee mee te nemen in haar begroting van de toekomstige inkomsten van [eiseres sub 2] c.s.

Dividendaanspraak

2.22.
[gedaagde] heeft er verder op gewezen dat [eiser sub 1] dan wel [rechtspersoon 1] aandelen heeft in [naam cosmetische kliniek] en daarmee recht heeft op dividend. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat die dividendaanspraak moet worden meegenomen in de begroting van toekomstige inkomsten van [eiseres sub 2] c.s. in de relevante periode. Dit betreft namelijk een periodieke aanspraak die onlosmakelijk is verbonden met de betrokkenheid van [eiser sub 1] bij [naam cosmetische kliniek] . Nu [eiseres sub 2] heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen over het aandelenbezit van [eiser sub 1] / [rechtspersoon 1] in [naam cosmetische kliniek] , gaat de rechtbank net als [gedaagde] ervan uit dat sprake is van een 50-50% verdeling tussen [eiser sub 1] / [rechtspersoon 1] en de zakenpartner van [eiser sub 1] . [eiseres sub 2] heeft evenmin duidelijkheid verschaft over de winstprognoses van [naam cosmetische kliniek] , bijvoorbeeld door overlegging van het gehele ondernemingsplan. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het overzicht dat [gedaagde] heeft opgesteld van een volgens [gedaagde] met [naam cosmetische kliniek] vergelijkbaar cosmetisch centrum. In dit overzicht wordt uitgegaan van een gemiddelde EBITDA (de brutowinst vóór aftrek van rentekosten, belastingen, afschrijvingen en afboekingen) van 21,75% van de gerealiseerde omzet over de eerste vier jaar. Bij een omzet van € 822.624 per jaar in het base case scenario, betekent dit dat de EBITDA € 178.920,72 bedraagt. De rechtbank schat de nettowinst op 80% van dit bedrag, te weten € 143.136,576. Dit betekent dat de rechtbank in haar begroting ervan uitgaat dat [eiser sub 1] / [rechtspersoon 1] een bedrag van (143.136,576 / 2=) € 71.568,288‬ per jaar toekomt aan inkomsten uit hoofde van dividend.

Waarde aandelenbelang [naam cosmetische kliniek] -kliniek

2.23.
Volgens [gedaagde] moet daarnaast ook rekening worden gehouden met de waarde van de aandelen die [eiser sub 1] / [rechtspersoon 1] houdt in [naam cosmetische kliniek] . Dat ziet de rechtbank anders.

De waarde van de aandelen leidt niet tot een periodieke uitkering die kan worden aangemerkt als inkomsten van [eiseres sub 2] c.s. Het betreft een vermogenscomponent waarvan op dit moment onzeker is of, en zo ja wanneer en tegen welk bedrag het ten gelde wordt gemaakt. Nog daargelaten dat het lastig is om de prijs te begroten waarvoor de aandelen mogelijk in de toekomst zullen worden verkocht, ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand dat een dergelijke verkoop plaatsvindt in de eerste jaren na oprichting van de kliniek. De waarde van de aandelen laat de rechtbank daarom buiten beschouwing bij de begroting van de inkomsten van [eiseres sub 2] c.s. in de relevante periode.

Overige werkzaamheden

2.24.
[eiseres sub 2] heeft ten slotte aangegeven dat het voor [eiser sub 1] moeilijk zo niet onmogelijk is om in de nabije toekomst binnen zijn vakgebied ( [.] ) een baan te vinden. De rechtbank vindt dat aannemelijk en verwijst hiervoor naar wat zij in randnummer 2.11 heeft overwogen. Verder geldt dat [eiser sub 1] twee tot drie dagen per week in de kliniek van [gedaagde] werkzaam was. De rechtbank vindt het aannemelijk dat [eiser sub 1] – uitgaande van het base case scenario – die tijd nu kwijt zal zijn aan werkzaamheden bij [naam cosmetische kliniek] . Voor zover [eiser sub 1] werkzaamheden verricht op de overige dagen, vallen de daarmee behaalde inkomsten buiten de schadebegroting. Op die dagen had [eiser sub 1] immers ook kunnen werken in de hypothetische situatie waarbij de toegangsontzegging was uitgebleven. Bij de begroting van de toekomstige gederfde inkomsten zal de rechtbank eventuele andere toekomstige werkzaamheden dan ook buiten beschouwing laten.

Conclusie toekomstige gederfde inkomsten [eiseres sub 2]

2.25.
In het licht van het voorgaande, begroot de rechtbank de toekomstige inkomsten van [eiseres sub 2] c.s. gedurende de relevante periode op € 514.291. Dit bedrag is een optelsom van (a) de maandelijkse beloning voor werkzaamheden die [eiser sub 1] verricht binnen de [naam cosmetische kliniek] -kliniek, en (b) de periodieke dividendaanspraak van [eiser sub 1] / [rechtspersoon 1] . Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een periode van afgerond 3,5 jaar. In de hypothetische situatie had [eiseres sub 2] in diezelfde periode € 776.688,50 aan inkomsten ontvangen. Dat betekent dat de rechtbank de gederfde inkomsten van [eiseres sub 2] over deze periode begroot op (776.688,50 – 514.291=) € 262.397,50.

Conclusie omvang schade [eiseres sub 2]

2.26.
De totale schade van [eiseres sub 2] komt daarmee uit op € 808.124,80. Dit bedrag bestaat uit (a) de misgelopen goodwillvergoeding van € 221.911, en (b) het totaal aan gederfde inkomsten van € 586.213,80. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen dit bedrag aan [eiseres sub 2] te betalen. Zoals toegelicht in het tussenvonnis (zie randnummer 3.49), zal dit bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020.

Vordering verklaring voor recht

2.27.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht naast de vordering tot schadevergoeding geen zelfstandige betekenis toekomt. Uit de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding volgt immers al dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht zal daarom wegens het ontbreken van voldoende belang (zie artikel 3:303 BW) worden afgewezen. ECLI:NL:RBMNE:2022:2252