Overslaan en naar de inhoud gaan

RbZwolle 060207 gederfde vakantiedagen mantelzorgers

RbZwolle 060207 gederfde vakantiedagen mantelzorgers; vergoeding tot bedrag dat gemoeid zou zijn geweest met het inschakelen van professionele hulp
2.19.  [eiseres] vordert een bedrag van EURO 14.156,48 wegens gederfde vakantiedagen door haar ouders. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat haar ouders sedert 1996 het merendeel van hun vakantie- en ATV-dagen hebben gebruikt aan de begeleiding van [eiseres] bij bezoeken van [eiseres] aan onder andere artsen, specialisten, advocaat en haar werk. Over de jaren 1996 tot en met 2002 betreft het 26 vakantiedagen per ouder per jaar, over de jaren 2003 en 2004 de helft daarvan. [eiseres] gaat uit van een tarief van fl. 75,00
(EURO 34,03) per dag. De tegenwaarde van de vakantiedagen komt volgens [eiseres] als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking.

2.20.  Allianz heeft de vordering van [eiseres] bestreden. Zij meent allereerst dat naar huidig recht gederfd inkomen, waaronder het verlies van vrije besteding van vakantiedagen, door derden niet voor vergoeding in aanmerking komt. Als al sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade, kan [eiseres] deze schade volgens Allianz niet vorderen. Het betreft dan geen schade van [eiseres], maar van haar ouders. Allianz betwist ook dat de ouders van [eiseres] alle vakantiedagen, waarvoor een vergoeding wordt gevorderd, ten behoeve van [eiseres] hebben opgenomen.

2.21.  De rechtbank stelt voorop dat niet in alle gevallen de inkomensschade, waaronder de schade vanwege het verlies van vakantiedagen, die een naaste lijdt indien deze de verzorging, verpleging of begeleiding van een verwant op zich neemt, voor vergoeding in aanmerking komt. Voor vergoeding is naar het oordeel van de rechtbank alleen plaats wanneer de hulp, gezien alle omstandigheden, redelijkerwijs noodzakelijk is. De rechtbank is zich er van bewust dat de Hoge Raad in het Krüter-arrest (HR 6 juni 2003, NJ 2003/504), heeft overwogen dat voor een vergoeding voor hulp geen plaats is als het inschakelen van professionele hulp niet “normaal en gebruikelijk” is. Die norm is in de literatuur -de rechtbank verwijst naar een recent artikel van Lindenbergh in TVP, TVP 2006, blz. 107 e.v. en naar de noot van Vranken onder het arrest- bekritiseerd en is in een recent arrest (HR 16 december 2005, NJ 2006/1), weliswaar in het kader van schadevergoeding bij overlijden, niet herhaald. In dat arrest kwam slechts -zijdelings- aan de orde of de (huishoudelijke) hulp noodzakelijk was.

Wanneer voldaan is aan de voorwaarde dat de hulp redelijkerwijs noodzakelijk is, komt de schade voor vergoeding in aanmerking. Daarbij heeft te gelden dat de inspanningen van de naasten niet op een hoger bedrag zullen mogen worden begroot dan de kosten van een professionele kracht zouden hebben bedragen. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen de Hoge Raad in het Johanna Kruithof-arrest (HR 28 mei 1999, NJ 1999/564) heeft overwogen over de omvang van de vergoeding terzake van verpleging en verzorging.

2.22.  Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt het enkele feit dat de ouders van [eiseres] hun vakantiedagen hebben moeten besteden aan de begeleiding van [eiseres] niet tot toewijzing van de vordering van [eiseres] tot volledige vergoeding van die vakantiedagen. Eerst dient te worden vastgesteld of de begeleiding redelijkerwijs noodzakelijk was. Indien dat het geval is, bestaat aanspraak op een vergoeding tot het bedrag dat gemoeid zou zijn geweest met het inschakelen van professionele hulp. Aan Allianz kan worden toegegeven, dat die vergoeding niet noodzakelijk gelijk is aan het nettoloon over de gederfde vakantiedagen. Het is echter aannemelijk dat de kosten van professionele begeleiding per tijdseenheid aanzienlijk hoger zullen zijn dan de door [eiseres] berekende vergoeding op basis van het nettoloon per vakantiedag, te weten fl. 75,00 per dag. Om die reden is de keuze van [eiseres] om de schade vanwege de begeleiding te begroten door het aantal opgenomen vakantiedagen te vermenigvuldigen met het nettoloon per vakantiedag niet onredelijk. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat wanneer vaststaat dat de ouders van [eiseres] de gestelde vakantiedagen inderdaad hebben opgenomen ten behoeve van de noodzakelijke begeleiding van [eiseres] de daardoor geleden schade gelijk is aan het gestelde nettoloon over de opgenomen dagen.

2.23.  De rechtbank verwerpt de stelling van Allianz dat de schade vanwege de begeleiding alleen door de ouders van [eiseres] gevorderd kan worden. Het betreft (abstract begrote) schade die [eiseres] lijdt doordat zij aangewezen is op begeleiding door derden. [eiseres] kan deze schade zelf vorderen, ongeacht de mogelijkheden van de derden om op grond van artikel 6: 107 BW terzake van deze schade zelf een vordering in te stellen. Artikel 6: 107 lid 2 BW staat er dan aan in de weg dat Allianz de schade twee maal zou moeten vergoeden. Wanneer [eiseres] zelf de schade twee keer zou vorderen, zou Allianz zich daar immers tegen kunnen verweren met de stelling dat zij de schade al heeft vergoed. Wanneer zij voor dezelfde schade eerst door [eiseres] en vervolgens door derden wordt aangesproken, kan zij dit verweer ook voeren.

2.24.  De rechtbank acht op grond van hetgeen zij in het tussenvonnis heeft vastgesteld omtrent de (psychische) klachten van [eiseres] voldoende aannemelijk dat [eiseres] geregeld begeleid diende te worden bij haar bezoeken aan verschillende artsen en instanties. Uit de medische stukken blijkt dat bij haar sprake is (geweest) van paniekstoornissen en straatvrees. De rechtbank acht de begeleiding van [eiseres] door één van haar ouders dan ook redelijkerwijs noodzakelijk.

2.25.  Dat de ouders van [eiseres] veel tijd besteed hebben aan de begeleiding van [eiseres] en daarvoor in de jaren 1996 tot en met 2002 vakantiedagen hebben moeten opofferen, acht de rechtbank, mede gezien de overgelegde verklaringen van de werkgevers van de ouders van [eiseres], de ernst van de klachten van [eiseres] en hetgeen daaruit voortvloeit omtrent de omvang van de begeleiding, voldoende aannemelijk. De rechtbank verwerpt het verweer van Allianz tegen de omvang van de vordering dan ook voor zover het betrekking heeft op de periode tot en met 2001. Over de periode vanaf 2002 heeft [eiseres] geen informatie in het geding gebracht waaruit volgt dat haar ouders daadwerkelijk veel (vrije) tijd hebben besteed aan de noodzakelijke begeleiding van [eiseres]. [eiseres] heeft daarvoor geen verklaring gegeven, ook niet nadat Allianz in de conclusie van antwoord de omvang van de vordering betwistte. Aldus heeft zij haar vordering over de periode vanaf 2002 onvoldoende onderbouwd.

2.26.  De slotsom is dat de vordering toewijsbaar is over de periode tot en met 2001, de periode waarover verklaringen in het geding zijn gebracht. Het betreft dan 9 maal 26 dagen (6 jaren voor de vader en 3 jaren voor de moeder) maal EURO 34,03 per dag, derhalve EURO 7.963,02. Dat bedrag is toewijsbaar.
LJN BA8627