Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 280616 zorgplicht van de assurantietussenpersoon strekt ertoe dat een dekkingshiaat tussen twee opvolgende AVB-verzekeringen wordt voorkomen

Hof Amsterdam 280616 zorgplicht van de assurantietussenpersoon strekt ertoe dat een dekkingshiaat tussen twee opvolgende AVB-verzekeringen wordt voorkomen

3 Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.1
[appellant] voert onder de naam Doors and More een bedrijf in verkoop, onderhoud en installatie van overheaddeuren. Hij had via zijn toenmalige tussenpersoon, ABN AMRO Verzekeringen B.V., een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB-verzekering) afgesloten bij Nationale Nederlanden. Het polisblad van deze verzekering van 24 november 2004, met vervolgbladen, vermeldt onder meer:
- de AVB-verzekering is aangegaan tot 17 juni 2007 waarna zij niet wordt voortgezet
- de verzekering wordt/is beëindigd per 17 juni 2007 i.v.m. opzegging door verzekeringnemer
- voor de goede orde bevestigen wij dat op grond van de polisvoorwaarden deze verkering geen dekking meer biedt voor aanspraken of omstandigheden die na de royementsdatum bij de maatschappij worden gemeld.

3.1.2.
De Rabobank heeft per 24 november 2004 de assurantieportefeuille van het bedrijf van [appellant] overgenomen.

3.1.3.
Op 22 november 2006 heeft een werknemer van [A] aardappelgroothandel B.V. ( [A] ) letselschade opgelopen als gevolg van een ongeval met een door het bedrijf van [appellant] geplaatste roldeur. Aegon, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [A] , heeft aansprakelijkheid voor de schade van de werknemer erkend. Bij brief van 29 december 2006 heeft [A] [appellant] aansprakelijk gesteld voor alle schade die het gevolg is van het ongeval met de roldeur.

3.1.4.
Op 3 juli 2007 heeft er een gesprek plaatsgehad tussen [appellant] en (een medewerker van) de Rabobank. Daarbij is gesproken over een nieuwe, bij Interpolis af te sluiten AVB-verzekering in verband met het geëindigd zijn van de bij Nationale Nederlanden gesloten AVB-verzekering. Tijdens dat gesprek is ook de claim van [A] naar aanleiding van het hiervoor vermelde ongeval ter sprake gekomen. Door bemiddeling van Rabobank is op 6 juli 2007 met terugwerkende kracht tot 17 juni 2007 ten behoeve [appellant] een AVB-verzekering gesloten met Interpolis. Rabobank heeft de claim van [A] zowel bij Nationale Nederlanden als Interpolis gemeld. Nationale Nederlanden heeft de claim afgewezen omdat de aanspraak pas is gemeld nadat de verzekering is geëindigd en Interpolis heeft de claim afgewezen omdat het voorval niet onder de inloopdekking valt.

3.1.5.
Zowel Aegon, de verzekeraar van [A] , als [A] hebben [appellant] gedagvaard en vorderingen tegen hem ingesteld. Aegon wenst regres te nemen op [appellant] in verband met door haar aan de werknemer van [A] gedane schade-uitkering en [A] in verband met door hem aan de werknemer na het ongeval doorbetaald loon. De rechtbank heeft de vorderingen van Aegon en van [A] toegewezen. In het vonnis in de door [A] aanhangig gemaakte zaak heeft [appellant] berust. Tegen het vonnis in de door Aegon aanhangig gemaakte zaak heeft hij hoger beroep ingesteld.

3.2.
De vorderingen van [appellant] in eerste aanleg zijn gelijk aan die in dit hoger beroep. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen. Voor zover de vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op zorgplichtschending van de Rabobank heeft de rechtbank daartoe in het tussenvonnis het volgende overwogen:

“De zorg- en/of waakplicht van een assurantietussenpersoon gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet zo ver dat zij in het kader van het naderend einde van de verzekeringsovereenkomst bij Nationale Nederlanden [appellant] actief had dienen te benaderen met de vraag of er wellicht nog nieuwe, haar op dat moment nog niet bekende, schadegevallen spelen die, in verband met het aflopen van de polis, nog gemeld moeten worden. Mede redengevend hiervoor is dat Rabobank de AVB verzekering bij Nationale Nederlanden niet zelf heeft afgesloten en deze reeds was opgezegd voordat zij de verzekeringsportefeuille van [appellant] had overgenomen. Daarnaast wordt van belang geacht dat Nationale Nederlanden blijkens het vermelde in het polisblad zoals hiervoor geciteerd onder 2.2 zelf ook duidelijk heeft gewaarschuwd voor het aflopen van de verzekering per 17 juni 2007 alsmede dat de verzekering geen dekking meer zal bieden voor schades die pas na royementsdatum worden gemeld. Dat Rabobank jegens [appellant] ook tekort is geschoten in haar waakplicht indien Rabobank voor 17 juni 2007 niet met het bestaan van het bedrijfsongeval bekend was, is dan ook niet komen vast te staan.”
Bij eindvonnis van 25 april 2012 heeft de rechtbank geweigerd terug te komen van deze beslissing en heeft zij nieuwe door [appellant] aangevoerde gronden buiten beschouwing gelaten op de grond dat deze gronden te laat, in strijd met een goede procesorde, zijn aangevoerd.

3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met 9 grieven op. De toelichting op de grieven bestaat uit diverse in de memorie van grieven gemotiveerde verwijten. Verwijt 2 betreft het verwijt dat de Rabobank ondanks bekendheid met de afloop van de AVB-verzekering [appellant] niet heeft gewaarschuwd voor de uitsluitingsgronden, verbonden aan de AVB-verzekering, een claims made-verzekering, en heeft nagelaten voor de afloop van die verzekering te inventariseren of er nog schadeclaims aan de orde waren. [appellant] voert daartoe het volgende aan. De Rabobank was ermee bekend dat de AVB-verzekering per 17 juni 2007 zou eindigen. De Rabobank wist ook dat het om een claims made-verzekering ging. Een dergelijke verzekering houdt voor de verzekeringnemer het risico in dat voor schadegevallen die tijdens de looptijd van de verzekering hebben plaatsgehad dekking ontbreekt, omdat zij niet tijdens de looptijd van die verzekering worden gemeld en evenmin onder de dekking van een nieuwe, opvolgende AVB-verzekering vallen. Om die reden rust op de assurantietussenpersoon, zoals de Rabobank, een zorgplicht, onder meer daarin bestaande dat de Rabobank voor 17 juni 2007 had moeten nagaan of een dekkingshiaat zou ontstaan bij de overstap naar Interpolis, adequaat onderzoek had moeten doen naar omstandigheden die uiteindelijk tot een aanspraak zouden kunnen leiden c.q. bij [appellant] de mogelijke schadeclaims moeten inventariseren en deze omstandigheden en mogelijke schadeclaims moeten melden bij Nationale Nederlanden en Interpolis.

3.4.
De Rabobank heeft weersproken dat op haar een zorgplicht rust als door [appellant] bepleit. Zij wijst op de duidelijke informatie op het polisblad over het einde van de looptijd van de AVB-verzekering en de instructie om aanspraken onder de verzekering tijdens de looptijd mee te delen. Volgens de Rabobank is het onder deze omstandigheden de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] schades tijdig te melden. Daarnaast betoogt de Rabobank dat zij van de juistheid van door een verzekeringnemer gedane mededelingen mag uitgaan, in dit geval, bij gebreke van meldingen door [appellant] , van de juistheid dat er geen schades zijn die onder de bij Nationale Nederlanden gesloten AVB-verzekering vallen.

3.5.
Het hof oordeelt als volgt. Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Dit brengt mee dat hij erop toeziet dat door of namens de verzekeringnemer aan de verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan kunnen weerhouden om een beroep te doen op het ontbreken van dekking. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn.

3.6.
Het antwoord op de vraag of de Rabobank in dit geval uit hoofde van haar taak als assurantietussenpersoon gehouden was tot handelen zoals door [appellant] wordt voorgestaan hangt af van de omstandigheden van het concrete geval. Het hof neemt als van belang zijnde omstandigheden de volgende in aanmerking. Het gaat hier om een claims made-verzekering. Dit type verzekeringen is door verzekeraars in het leven geroepen om te voorkomen dat zij nog geruime tijd na beëindiging van een verzekering worden geconfronteerd met aanspraken op uitkering vanwege tijdens de looptijd van de verzekering ontstane schade (zoals met name bij zogenoemde ‘sluipende schade’ het geval kan zijn). Een claims made-verzekering brengt voor de verzekeringnemer het risico mee dat tijdens de looptijd van de verzekering opgekomen schades niet onder de dekking van de verzekering vallen, omdat zij niet voor het einde van de looptijd van de verzekering zijn gemeld. Aldus dreigt voor de verzekeringnemer zoals [appellant] , van wie het einde van de looptijd van een claims made verzekering nadert en die een opvolgende AVB-verzekering wenst, een dekkingshiaat, hetzij omdat voorgevallen schades nog niet zijn gemeld, hetzij omdat geen naloopdekking voor de lopende verzekering geldt, hetzij omdat geen inloopdekking onder de nieuwe te sluiten verzekering geldt. De Rabobank wordt als professionele assurantietussenpersoon geacht met dit risico bekend te zijn. Zij heeft ook niet gesteld dat dit niet het geval is. De Rabobank heeft als opvolgend assurantietussenpersoon op zich genomen de verzekeringsportefeuille van [appellant] te beheren en voor aflopende verzekeringen nieuwe verzekeringen tot stand te brengen bij Interpolis. De Rabobank was tot slot als assurantietussenpersoon bekend met de voor [appellant] lopende AVB-verzekering en met het feit dat deze verzekering per 17 juni 2007 eindigde.

3.7.
Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien brengen naar het oordeel van het hof mee dat de Rabobank erop had moeten toezien dat door of namens [appellant] aan Nationale Nederlanden als AVB-verzekeraar tijdig alle meldingen zouden worden gedaan om te voorkomen dat Rabobank zich later op het ontbreken van dekking zou kunnen beroepen vanwege de beëindiging van de verzekering. Dat had de Rabobank kunnen en moeten doen door de handelingen te verrichten die door [appellant] zijn genoemd en die hierboven zijn vermeld, namelijk door bij de verzekeringnemer te inventariseren of er bekende claims zijn of omstandigheden die tot een claim zouden kunnen leiden en deze melden bij de verzekeraar. Het verweer van de Rabobank, inhoudende dat primair op [appellant] de verplichting rustte zelf tijdig het schadevoorval met de werknemer van [A] te melden, miskent dat de op de Rabobank rustende zorgplicht er juist toe strekt te voorkomen dat een verzekeringnemer die een claims made-verzekering heeft verzuimt om tijdens de looptijd van de verzekering claims en omstandigheden te melden, met het verstrekkende gevolg dat geen dekking onder de verzekering meer bestaat.

3.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven voor zover vervat in verwijt 2 slagen. Voor het overige behoeven de grieven geen bespreking meer. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd.

3.9.
Wat betreft de vorderingen van [appellant] overweegt het hof nog het volgende. De vorderingen strekken tot vrijwaring van [appellant] door de Rabobank. [appellant] heeft twee concrete gevallen genoemd waar de door hem gevorderde vrijwaring op ziet, te weten de vorderingen van Aegon en [A] . Voor het overige is gesteld noch gebleken dat de rechtsbetrekking tussen [appellant] en de Rabobank laatstgenoemde verplicht eerstgenoemde voor meer gevallen te vrijwaren. Het hof zal de gevorderde verklaring voor recht dan ook op de vorderingen van Aegon en [A] toespitsen. Het hof stelt voorts vast dat de Rabobank geen verweer heeft gevoerd tegen de (hoogte van) door [appellant] gevorderde schade en kosten. Gelet hierop zal het hof opnieuw recht doen zoals hierna onder de beslissing weergegeven.ECLI:NL:GHAMS:2016:2492