Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 080611 deelgeschil; geschil over uitleg voorbehoud in vso geen deelgeschil

Rb Arnhem 080611 deelgeschil; geschil over uitleg voorbehoud in vso geen deelgeschil. kosten advocaat in dienstbetrekking bij SRK; 17 uur x € 150,00 + griffiegeld = 2692,00, begroot, niet toegewezen; kosten rekenkundige rapportage afgewezen
2. De feiten

2.1. [Eiser] (geboren [Geboortedatum]) heeft op 16 maart 1995, terwijl hij in dienst was bij Ravestein BV, een bedrijfsongeval gehad waardoor hij ernstig gewond is geraakt aan zijn rechterhand (gedeeltelijke amputatie van vier vingers en gedeelte van de hand). De toenmalige AVB verzekeraar van Ravestein BV en rechtsvoorganger van Amlin NV, heeft aansprakelijkheid erkend.

2.2. [Eiser] is volledig arbeidsongeschikt verklaard. Later is hij bij Ravestein BV gedeeltelijk gere-integreerd in een andere functie met behoud van de volledige WAO-uitkering (gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid) en een aanvullend salaris tot zijn oude salarisniveau.

2.3. Per 1 januari 1999 heeft er een overgang plaatsgevonden van de VUT-regeling (die inhield dat met ingang van hel zestigste levensjaar recht bestond op 87,5 procent van het laatstverdiende netto salaris) naar de Vroegpensioenregeling (die inhield dat met ingang van het eenenzestigste levensjaar recht bestond op 85 procent van het laatstverdiende bruto salaris).

2.4. Omdat de arbeidsongeschiktheid van [Eiser] een aanvang heeft genomen voordat er sprake was van een opbouw van vroegpensioen heeft [Eiser] geen aanspraak op vroegpensioen.

2.5. Op 5 juni 2000 is er een vaststellingovereenkomst tot stand gekomen tussen [Eiser] en de rechtsvoorganger van Amlin NV, die daarbij mede handelde voor haar verzekerde Ravestein BV. In die vaststellingovereenkomst is onder meer bepaald dat aan [Eiser] een bedrag van f. 85.000,00 toekomt als vergoeding van de materi ële schade welke [Eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden en/of in de toekomst nog zal lijden. Artikel 4 van die vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Deze kwijting wordt geacht geen betrekking te hebben op toekomstig optredende schade ingeval van wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid en/of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zulks indien en voorzover het alsdan optredende verlies van arbeidsvermogen een direct gevolg is van het bij het ongeval van 16-03-1995 door partij [Eiser] opgelopen letsel en deze schade niet wordt vergoed uit hoofde van enige verzekering doch dit voorbehoud geldt tot 12-07-2014."
Deze datum betreft de datum waarop [Eiser] de vijfenzestigjarige leeftijd zal bereiken.

2.6. [Eiser] is per 1 juli 2010 gestopt met werken. Hij heeft een beroep gedaan op het hiervoor bedoelde voorbehoud in de vaststellingsovereenkomst omdat hij er aanspraak op maakt om, net als zijn collega's, met vroegpensioen te gaan met behoud van dezelfde inkomenspositie. De in verband daarmee optredende schade wegens verlies arbeidsvermogen is in opdracht van een door [Eiser] ingeschakelde deskundige, het Nederlands Rekencentrum Letselschade, becijferd op € 36.770,00, waarvan door Amlin NV € 12.334,00 is vergoed. Dit laatste bedrag correspondeert met de schade die [Eiser] heeft geleden en nog zal lijden doordat hij van zijn eenenzestigste tot zijn vijfenzestigste levensjaar geen gebruik heeft/zal kunnen maken van de vroegpensioenregeling.

3. Het verzoek en het verweer

3.1. [Eiser] verzoekt voor rechtte verklaren dat Amlin NV in haar hoedanigheid van AVB-verzekeraar van haar verzekerde en mede gedaagde Ravestein BV aansprakelijk is voor het verlies van arbeidsvermogen tot een totaal van € 24.436,00, subsidiair tot een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2011 (de datum van het onderhavige verzoek), subsidiair vanaf heden, met veroordeling van Amlin NV in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 7.833,10, alsmede in de proceskosten,

3.2. [Eiser] onderbouwt zijn vordering met verwijzing naar de hiervoor onder de feiten aangehaalde vaststellingsovereenkomst, die volgens hem, mede gelet op de tussen partijen voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst gewisselde correspondentie, aldus dient te worden uitgelegd dat niet bedoeld is om het voorbehoud met betrekking tot het verlies aan arbeidsvermogen te beperkten tot het vijfenzestigste levensjaar van [Eiser], maar dat ook aanspraak kan worden gemaakt op de pensioenschade na het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd van [Eiser]. Doordat [Eiser] per 1 juli 2010 is gestopt met werken is ook het na zijn vijfenzestigste levensjaar uit te keren pensioen verminderd. De daarop betrekking hebbende schade bedraagt € 24.436,00.

3.3. Ravestein BV en Amlin NV voeren gemotiveerd verweer met betrekking tot de aansprakelijkheid voor schade wegens verlies aan arbeidsvermogen na het vijfenzestigste levensjaar, het causaal verband, de schadeomvang als de (buitengerechtelijke) kosten. Dat verweer komt, voor zover nodig, bij de beoordeling aan de orde.

4. De beoordeling

4.1. Gelet op artikel 1019x Rv, eerste lid, dient de kantonrechter summierlijk te beoordelen of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist. Het onderhavige verzoek is gegrond op de tussen partijen gesloten vaststellingovereenkomst van 5 juni 2000. Die vaststellingsovereenkomst vindt zijn oorsprong in de bestaand hebbende arbeidsovereenkomst lussen [Eiser] en Ravestein BV, op grond waarvan Ravestein BV aansprakelijk is voor de schade die [Eiser] heeft geleden als gevolg van een arbeidsongeval dal plaatsvond op 16 maart 1995, terwijl Ravestein BV toen tegen het risico van aansprakelijkheid was verzekerd bij de rechtsvoorganger van Amlin NV. Vorderingen met betrekking tot een arbeidsovereenkomst behoren op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter. Omdat de onderhavige vordering de afwikkeling van aansprakelijkheid op grond van die arbeidsovereenkomst betreft is de kantonrechter bevoegd.

4.2. De kantonrechter is van oordeel dat [Eiser] met hel onderhavige verzoek geen rechterlijke beslissing vraagt over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake lussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de aard en het vermoedelijke beloop van de vordering (artikel 1019w, eerste lid, juncto artikel 1019x, derde lid, onder a Rv), De daarin geregelde deelgeschilprocedure beoogt partijen door het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak over een deelgeschil zelf weer in staat te stellen, terug te keren naar de buitengerechtelijke onderhandelingen om het schaderegelingtraject definitief af te kunnen ronden.

In het onderhavige geval staat tussen partijen op grond van de op 5 juni 2000 gesloten vaststellingsovereenkomst echter al vast wat de aard en het vermoedelijke beloop van de vordering van [Eiser] op Amlin NV is. Het onderhavige verzoek betreft dan ook nog alleen de uitleg van die vaststellingsovereenkomst en de definitieve vaststelling van de door [Eiser] geleden schade als gevolg van zijn verlies aan arbeidsvermogen. Het verzoek behelst aldus geen deelgeschil maar in feite een vordering ten principale. De kantonrechter wijst het verzoek daarom op grond van artikel 1019z Rv af.

4.3. Uit (de parlementaire geschiedenis bij) artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient begroten en dat deze laatste situatie alleen dan anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Anders dan Amlin NV heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat deze situatie zich hier niet voordoet. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat het begrip 'deelgeschil' in de Wet Deelgeschillen niet vast omlijnd is en de concrete invulling daarvan blijkens de parlementaire geschiedenis aan de rechtspraak is overgelaten. Gelet op de betrekkelijk korte tijd dat de Wet Deelgeschillen van kracht is, is van een vaste lijn in de rechtspraak over het begrip deelgeschil nog geen sprake.

4.4. De kantonrechter is echter van oordeel dat niet alle door [Eiser] aangevoerde kosten kunnen worden aangemerkt als kosten van de deelgeschilprocedure. [Eiser] voert kennelijk alle kosten van rechtsbijstand op vanaf het moment dat zijn huidige gemachtigde, mr. De Jager (advocaat in dienst betrekking van SRK Rechtsbijstand), hem bijstaat. Op dat moment was echter nog niet besloten tot het starten van deze deelgeschilprocedure. De kantonrechter is van oordeel dat alleen de kosten van werkzaamheden die daadwerkelijk in het kader van de onderhavige deelgeschilprocedure zijn verricht kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van artikel 10I9aa Rv. Aan de kantonrechter is geen urenstaat overgelegd van de verrichte werkzaamheden. Wel is gesteld dat met het opstellen van het verzoekschrift twaalf uren zijn gemoeid. Amlin NV heeft niet aangevoerd dat dat urenaantal op zichzelf onredelijk is. De kantonrechter zal de overige nog bestede tijd voor correspondentie en overleg samenhangend met deze procedure begroten op twee uren. De kantonrechter begroot de werkzaamheden voorafgaand aan de zitting dus in totaal op veertien uren en de werkzaamheden op de dag van de zitting op drie uren. Uitgaand van het door mr. De Jager gehanteerde uurtarief van € 150,00 (SRK Rechtsbijstand is niet BTW-plichtig) worden de buitengerechtelijke kosten begroot op € 2.550,00 en vermeerderd met het griffierecht van € 142,00 op € 2.692,00.

4.5. Voor wat betreft de gevorderde kosten verbonden aan de berekening van de (vroeg)pensioenschade door het Nederlands Rekencentrum Letselschade, groot € 3.558,10 heeft Amlin NV aangevoerd dat [Eiser] eenzijdig en zonder enig vooroverleg besloten heeft tot het laten doorrekenen van bepaalde (in de visie van Amlin NV) onjuiste uitgangspunten en dat deze kosten daarom alleen een schadeverhogende factor vormen, zonder dat de verdere afwikkeling daarmee op enigerlei wijze is gediend. [Eiser] heeft niet weersproken dat hij de berekening zonder enig vooroverleg heeft laten uitvoeren. De kantonrechter is daarover van oordeel dat in deze procedure onvoldoende is gebleken dat die kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De betreffende berekening was in ieder geval voor de huidige procedure niet noodzakelijk en daarmee in ieder geval voor wal betreft de thans gevorderde schade prematuur. De kantonrechter begroot deze kosten daarom op nihil.

4.6. De kantonrechter zal Amlin NV niet veroordelen in de begrote kosten van [Eiser] aangezien de aansprakelijkheid van Amlin NV niet vaststaat en derhalve onzeker is of voor veroordeling op de voet van artikel 6:96 BW een grondslag bestaat. Piv-site