Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 070420 vraagstelling klinisch arbeidsgeneeskundige en consulent arbeidsgebonden aandoeningen bewegingsapparaat tzv causaal verband rugklachten en werkzaamheden

GHDHA 070420 vraagstelling klinisch arbeidsgeneeskundige en consulent arbeidsgebonden aandoeningen bewegingsapparaat tzv causaal verband rugklachten en werkzaamheden

vervolg op: hof-den-haag-190917-vraagstelling-neuroloog-en-orthopeed-tzv-causaal-verband-rugklachten-en-werkzaamheden

De verdere beoordeling van het hoger beroep

Het hof gaat niet mee in het standpunt van Heineken dat er geen reden is om een klinisch arbeidsgeneeskundige te raadplegen. Voor het hof is daarbij bepalend dat de eerder benoemde deskundigen vanuit hun specifieke deskundigheid hebben gezegd dat het aantonen dan wel uitsluiten van een causaal verband tussen de door [appelllant] verrichte (zware) werkzaamheden en zijn klachten ligt op het vakgebied van de arbeidsdeskundige en/of bedrijfsgeneeskundige, die mogelijk wel een antwoord op deze vraag kunnen geven (zie r.o. 10 van het tussenarrest van 5 november 2019). Daaraan doet niet af wat het hof eerder in deze procedure over relevante vakgebieden met het oog op het causaal verband heeft overwogen. Het hof vertrouwt op de deskundigheid van dit oordeel van dr. P.M. van Roermond en dr. P.H.J.M. Elsenbrug.

Heineken heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van dr. P.P.F.M. Kuijer, consulent arbeidsgebonden aandoeningen bewegingsapparaat, en dr. B. Sorgdrager, klinisch arbeidsgeneeskundige, beiden werkzaam voor de Polikliniek Mens en Arbeid van Amsterdam UMC. De grond van het bezwaar ligt in een vermelding op de website van deze polikliniek over een direct causaal verband tussen klachten aan het bewegingsapparaat en “lichamelijk zware beroepen”. Volgens Heineken is dit een eendimensionele uitlating die de polikliniek en haar deskundigen diskwalificeert. Het hof verwerpt dit standpunt. Een zo vergaande conclusie is uit deze enkele vermelding op een website niet te trekken, mede bezien de betreffende tekst als geheel. Het hof ziet geen overtuigende bezwaren tegen de benoeming van dr. Kuijer en dr. Sorgdrager en zal hen benoemen. [appelllant] heeft zich bereid verklaard het door hen gevraagde voorschot te voldoen.

Het hof ziet wel aanleiding vraag 2 aan te passen in de door Heineken voorgestelde zin, op het punt van het van de buiten de arbeid gelegen risicofactoren. Indien blijkt dat deze deskundigen niet in staat zijn deze factoren in hun beoordeling te betrekken, dan wel indien hun bevindingen op dat punt vragen oproepen dan zullen dr. P.M. van Roermond en dr. P.H.J.M. Elsenbrug ter zake nader kunnen worden bevraagd.

Het hof zal vraag 3 handhaven. De vraag of en zo ja in welke mate de vorderingen van Bartolomé verjaard zijn zal in een later stadium worden beantwoord.

Het hof formuleert de definitieve vraagstelling aan dr. Kuijer en dr. Sorgdrager als volgt.

Kunt u een gedetailleerde inventarisatie maken van de blootstelling van de rug aan verschillende activiteiten als tillen, duwen, trekken gedurende het dienstverband van betrokkene?

Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk - waarschijnlijk - mogelijk -onwaarschijnlijk - zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden zoals onder 2.3 tot en met 2.6 van het arrest van 21 maart 2017 omschreven? Kunt u uw antwoord motiveren, onder meer door daarbij ook eventueel aan de orde zijnde buiten de arbeid gelegen risicofactoren (zoals bijvoorbeeld erfelijke aanleg, overgewicht en degeneratie) bij uw overwegingen te betrekken, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap anno 2019 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van betrokkene zoals opgesomd onder 2.3, 2.4 en 2.5 van het arrest van 21 maart 2017 rugklachten als de onderhavige kunnen veroorzaken dan wel de kans op dergelijke rugklachten aanmerkelijk vergroten? Wijkt uw eigen opvatting over het causaal verband tussen de door betrokkene verrichte werkzaamheden en zijn rugklachten af van de (eventueel bestaande) heersende leer en zo ja, in hoeverre? Bestaan er voor zover u weet op dit punt verschillen van inzicht tussen verschillende medische specialismen? Zo ja, welke verschillen en tussen welke specialismen bestaan deze? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?

Zou uw antwoord op vraag 2 anders luiden indien de tussen 1975 en 2 november 1986 verrichte werkzaamheden buiten beschouwing zouden worden gelaten? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij uitsluitend de beschreven werkzaamheden van 2 november 1986 tot 2002 zou hebben verricht? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?

6.
Het zal hof bepalen dat voorafgaand aan het deskundigenonderzoek een voorschot van € 6.750,-- excl. BTW (€ 8.167,50 incl. BTW) in de kosten van de deskundige voldaan moet worden. [appelllant], die op dit punt de bewijslast heeft, zal met dit voorschot worden belast. ECLI:NL:GHDHA:2020:686