Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 060916 zorgplicht jeugdhulpverleningsorganisatie tav jongen die tien jaar in instellingen voor verstandelijk gehandicapten verbleef; vraagstelling psychiater, psycholoog en orthopedagoog

Hof Amsterdam 060916 zorgplicht jeugdhulpverleningsorganisatie tav jongen die tien jaar in instellingen voor verstandelijk gehandicapten verbleef; vraagstelling psychiater, psycholoog en orthopedagoog

vervolg op: rb-amsterdam-031214-geen-schending-zorgplicht-jeugdhulpverleningsorganisatie-tav-jongen-die-tien-jaar-in-diverse-instellingen-voor-verstandelijk-gehandicapten-verbleef
en hof-amsterdam-190416-zorgplicht-jeugdhulpverleningsorganisatie-tav-jongen-die-tien-jaar-in-instellingen-voor-verstandelijk-gehandicapten-verbleef-voornemen-deskundigenberichten-psychiater-psycholoog-en-or

2 Beoordeling

2.1
Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest heeft overwogen en beslist. Elk van partijen heeft aangedrongen op bijstelling van het tussenarrest. Daarop komt het hof hieronder terug.
In het tussenarrest heeft het hof het voornemen tot uitdrukking gebracht om zich te laten voorlichten door drie deskundigen, te weten een psychiater, een psycholoog en een orthopedagoog, aan de hand van de volgende vragen:
a. Hoe kon bij [X] het verschil tussen ‘op zwakzinnig niveau functioneren’ en een aangeboren verstandelijke beperking worden vastgesteld? Zijn de toentertijd daarvoor beschikbare mogelijkheden benut? Zo neen, welk alternatief/welke alternatieven zijn onbenut gebleven?
b. Had het verschil voor de te kiezen aanpak gemaakt als WSSjbjr de onder a. verwoorde vraag vanaf aanvang van haar uitvoering van de ondertoezichtstelling en vervolgens bij iedere (op zijn minst jaarlijkse) evaluatie was blijven stellen?
c. Is naar uw deskundig oordeel het door WSSjbjr in de loop der jaren gekozen hulpverleningsbeleid bestendig? Zo ja, kunt u uiteenzetten, waarin die bestendigheid schuilt? Zo neen, kunt u uiteenzetten, waarin het gebrek aan bestendigheid schuilt en kunt u aangeven welk(e) redelijk(e) alternatief (alternatieven) WSSjbjr toentertijd ten dienste stond(en) en wat, naar redelijkerwijs valt aan te nemen, de gevolgen zijn geweest voor [X] van het niet-toepassen van dat alternatief of die alternatieven?
d. Passen de plaatsen waar WSSjbjr [X] heeft doen opgroeien bij zijn beperkingen en mogelijkheden?
e. Valt de afweging die WSSjbjr ertoe heeft gebracht om [X] te laten opgroeien tussen kinderen met beperkter verstandelijke vermogens naar uw deskundig inzicht te billijken met het oog op zijn (gedrags-)problematiek? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? 
f. Ingeval van een ontkennende beantwoording van de onder d. en e. geformuleerde vragen: was of waren er toentertijd redelijke alternatieven waarvoor WSSjbjr had kunnen kiezen? Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn geweest voor [X] van het niet-toepassen van dat alternatief of die alternatieven?

Het hof overwoog daarbij dat het van de te benoemen deskundigen verwacht dat zij zich bij de beantwoording van de vragen richten op het niveau van kennis en kunde dat vanaf 1998 redelijkerwijs voor WSSjbjr beschikbaar was.
Partijen kregen de gelegenheid om zich uit te laten over, kort gezegd, dit voornemen van het hof.
Tot slot heeft het hof van WSSSjbjr verlangd dat zij de hulpverleningsplannen en evaluaties die zij van jaar tot jaar heeft moeten maken in het geding brengt.

2.2
Uit de door [X] en WSSjbjr gewisselde aktes begrijpt het hof dat bij geen van partijen bezwaar bestaat tegen de volgende te benoemen deskundigen, te weten:
prof. dr. Robert Vermeiren, psychiater,
drs. Flip Dronkers, psycholoog,
prof. dr. G.J.J.M. Stams, orthopedagoog.
Over de te benoemen orthopedagoog heeft tussen partijen de nodige gedachtewisseling plaatsgehad, maar van overwegend bezwaar tegen de benoeming van prof. Stams is het hof verder niet gebleken. Het hof heeft evenmin bezwaar tegen de voorgestelde deskundigen. Het hof heeft dan ook het voornemen opgevat om deze deskundigen te benaderen en aan hen de vraag voor te leggen of zij bereid zijn om het bedoelde onderzoek te verrichten.

2.3
Elk van partijen heeft voorstellen gedaan ten aanzien van de aan de deskundigen te stellen vragen. Daarover overweegt het hof als volgt.

2.3.1
Het hof zal in vraag d. het woord “beperkingen” niet vervangen door “persoon”. Het hof is, anders dan [X] , niet beducht voor de connotatie van het woord “beperkingen”, omdat het woord “beperkingen” moet worden gelezen in het bredere verband van de gestelde vraag, waarin het enerzijds gaat om de beperkingen en anderzijds de mogelijkheden van [X] . Met de voorgestelde vervanging gaat dat spectrum verloren.

2.3.2
Het hof heeft geen bezwaar tegen de door [X] voorgestelde toevoeging van de vraag:
‘Passen de plaatsen waar WSSjbjr [X] heeft doen scholen bij zijn beperkingen en mogelijkheden?’
Het hof zal die vraag toevoegen.

2.3.3
De door [X] voorgestelde herformulering van vraag e. neemt het hof niet over. De herformulering houdt de normatieve vraag in waarop het hof uiteindelijk naar verwachting zelf een oordeel zal moeten geven met behulp van de van de deskundigen verkregen voorlichting. De vraag is, zoals deze door [X] opnieuw is geformuleerd, niet geschikt om zonder meer aan deskundigen voor te leggen.

2.3.4
De vragen die [X] verder graag toegevoegd ziet, zijn grotendeels te gedetailleerd en hebben te veel van doen met de uitvoering van het onderzoek door de deskundigen. Het hof laat aan de deskundigen over, in hoeverre zij zich bij hun onderzoek willen laten leiden door deze en dergelijke vragen.
De algemene laatste vraag zal het hof, zoals te doen gebruikelijk, opnemen in de lijst van te stellen vragen.

2.3.5
De door WSSjbjr voorgestelde toevoeging aan vraag b. neemt het hof niet over.
De toevoeging gaat heen langs de kern van de vraag die het hof voor ogen staat, te weten, in hoeverre de onzekerheid over de aanvankelijke diagnose dient door te werken in latere behandeling.
Het staat de deskundigen vrij om in hun antwoord stil te staan bij een eventueel daaruit voortkomende andere aanpak.

2.3.6
Het voorstel van WSSjbjr voor vraag f. is naar het oordeel van het hof onvoldoende neutraal. Met het woord ‘risico’s’ in plaats van ‘gevolgen’ voegt WSSjbjr een beperking toe die niet gewenst is. Uiteraard staat het de deskundigen vrij om bij hun beschouwing van eventuele gevolgen de risico’s te betrekken.
Verder verdient hier vermelding dat het hof ook onder c, waarin de planmatigheid van de hulpverlening centraal staat, de vraag heeft gesteld naar de alternatieven ten opzichte van de gekozen hulpverlening en de gevolgen daarvan.

2.4
Met het slot van rechtsoverweging 3.9.1 heeft het hof niet anders bedoeld dan [X] kennelijk wil. De door WSSjbjr gemaakte keuzes dienen alle te worden onderzocht naar de toenmalige stand van wetgeving en wetenschap. Aan de ontwikkeling van de wetgeving heeft het hof in zijn rechtsoverwegingen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 van zijn tussenarrest van 19 april 2016 aandacht geschonken.

2.5
WSSjbjr heeft bij haar akte hulpverleningsplannen en evaluaties in het geding gebracht, als volgt:
. een hulpverleningsplan, opgemaakt in juli 1998 door de gezinsvoogd en de teamleider;
. een evaluatie over de periode van 17 februari 1998 tot 22 oktober 1998, opgemaakt in juli1998;
. een evaluatie over de periode van 22 oktober 1998 tot 20 augustus 1999, tevens hulpverleningsplan, opgemaakt op 26 augustus 1999 door de gezinsvoogd en de teamleider;
. een evaluatie over de periode van 22 oktober 1999 tot augustus 2000, tevens hulpverleningsplan, opgemaakt in juli 2000 door de teamleider;
. een evaluatie over de periode van 22 oktober 2000 tot 22 juli 2001, tevens hulpverleningsplan, opgemaakt in juli 2001 door de jeugdbeschermer onder verantwoordelijkheid van de teamleider;
. een evaluatie over de periode van 22 juli 2001 tot oktober 2002, tevens hulpverleningsplan, opgemaakt in oktober 2002 door de jeugdbeschermer onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk coördinator;
. een hulpverleningsplan opgemaakt op 22 augustus 2003 door de jeugdbeschermer onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk coördinator, met als bijlage een evaluatierapport over de periode 22 oktober 1997 tot augustus 2003;
. een hulpverleningsplan, vastgesteld op 2 augustus 2004 door de jeugdbeschermer onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk manager, met als bijlage een evaluatierapport over de periode van augustus 2003 tot juli 2004;
. een hulpverleningsplan, vastgesteld op 12 september 2005 door de gezinsvoogd onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk manager/gedragswetenschapper, met als bijlage een evaluatie over de periode augustus 2004 tot september 2005;
. een hulpverleningsplan, vastgesteld op 8 september 2006 door de gezinsvoogd onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk manager, met als bijlage een evaluatierapport over de periode augustus 2005 tot september 2006;
. een hulpverleningsplan, vastgesteld op 26 maart 2007, van de hand van de inhoudelijk manager, met als bijlage een evaluatierapport over de periode september 2006 tot februari 2007;
. een hulpverleningsplan, vastgesteld op 4 september 2007, opgesteld door de gezinsvoogd onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk manager, met als bijlage een evaluatierapport over de periode februari 2007 tot augustus 2007;
.een hulpverleningsplan, vastgesteld op 30 juli 2008, opgesteld door de gezinsvoogd onder verantwoordelijkheid van de inhoudelijk manager, met als bijlage een evaluatierapport over de periode augustus 2007 tot juli 2008.

2.6
Het hof zal [X] de door hem gevraagde gelegenheid bieden om de door WSSjbjr in het geding gebrachte hulpverleningsplannen c.a. te bestuderen, alvorens de te stellen vragen definitief vast te stellen. Hij zal bij akte aanvullende voorstellen mogen doen, WSSjbjr mag daarop op haar beurt reageren.

2.7
WSSjbjr heeft nog aangevoerd dat het hof ten onrechte tot uitgangspunt heeft gekozen dat zij tot eind 2009/begin 2010 betrokken is geweest bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Volgens WSSjbjr is die betrokkenheid geëindigd op 14 januari 2009. Ter ondersteuning van die stelling heeft zij een productie in het geding gebracht waarin staat dat zij de gezinsvoogdij op die dag heeft overgedragen aan Bureau Jeugdzorg Amsterdam.
[X] heeft op deze stelling nog niet kunnen reageren. Het hof zal hem daarvoor de gelegenheid bieden, alvorens deze stelling van WSSjbjr verder te bespreken.

2.8
[X] heeft nog aangegeven niet gelukkig te zijn met de bewoordingen van rechtsoverweging 3.5. Hetgeen [X] heeft aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding wijziging te brengen in de door het hof gekozen tekst. Wel wil het hof daaraan toevoegen dat in deze rechtsoverweging niet besloten ligt dat het hof het beroep van [X] op de zijns inziens voor hem positieve bevindingen van het consultatiebureau heeft verworpen.

2.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. ECLI:NL:GHAMS:2016:3635