Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 160715 voorlopig deskundigenbericht; vraagstelling tzv medische professionele standaard huisarts; oordeel tzv normschending voor rechter

Rb Amsterdam 160715 voorlopig deskundigenbericht; vraagstelling tzv medische professionele standaard huisarts; oordeel tzv normschending voor rechter

2 De beoordeling
2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. Partijen hebben overeenstemming bereikt dat er een deskundige moet worden benoemd, over de persoon van de te benoemen deskundige en over het feit dat het een “dossieronderzoek” of “papieren expertise” zal zijn waarbij het niet nodig is dat de deskundige [belanghebbende 1] zelf onderzoekt. Partijen zijn evenwel verdeeld over de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank overweegt als volgt.

2.2.
Aan de deskundige zal niet worden gevraagd of door de behandelend artsen zorgvuldig is gehandeld. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechtbank. Anders dan de advocaat van [belanghebbende 1] acht de rechtbank het wel opportuun aan de deskundige de vraag voor te leggen of en in hoeverre het handelen van de behandelend artsen in overeenstemming is (geweest) met de in 2012 geldende medische standaard. Het oordeel van de deskundige op dit punt staat er niet aan in de weg dat de rechtbank vervolgens een zelfstandige afweging zal (moeten) maken of en in hoeverre door de behandelend artsen is gehandeld in strijd met hetgeen van redelijk handelende en redelijk bekwame vakgenoten mocht worden verwacht. Bij de beantwoording van die vraag zal evenwel met name van belang zijn of is gehandeld in strijd met de ten tijde van de behandeling geldende medische professionele standaard en het ligt voor de hand om daarbij het oordeel van de deskundige te betrekken.

2.3.
[belanghebbende 1] heeft het standpunt ingenomen dat het onderzoek van de deskundige zich moet uitstrekken over de gehele periode waarin [belanghebbende 1] voor de klachten waarop het onderzoek zal zien in behandeling is geweest bij (de huisartsenpraktijk van) de behandelend artsen en derhalve tot en met 6 september 2012. De behandelend artsen stellen zich op het standpunt dat het onderzoek zich slechts moet richten op de periode tot en met 5 september 2012, omdat, zoals namens hen op de mondelinge behandeling is verklaard, [belanghebbende 1] op 6 september 2012 is gezien door een andere huisarts dan de behandelend artsen. Dit is door [belanghebbende 1] erkend. Het verzoek is thans (uitsluitend) gericht op onderzoek naar de behandeling door de behandelend artsen, in de periode tot en met 5 september 2012. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende 1] zich erover moeten uitlaten of haar verzoek om het onderzoek uit te laten strekken tot de periode tot en met 6 september 2012 begrepen moet worden als een tegenverzoek, dat zich mede dan richt tegen een derde arts. In dat geval zal (zo heeft de rechtbank zich na de mondelinge behandeling gerealiseerd) de desbetreffende arts op grond van artikel 203 lid 3 Rv moeten worden opgeroepen als belanghebbende en zal in beginsel een nieuwe mondelinge behandeling moeten plaatsvinden. Partijen zullen in dat geval duidelijkheid moeten verschaffen over de identiteit van de desbetreffende arts.

2.4.
Ten aanzien van de formulering van de vragen zal de rechtbank, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, hierna een voorstel doen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld op dit voorstel middels een akte te reageren.

2.5.
De rechtbank stelt de volgende vragen voor:

2.5.1.
Staat het u vrij om te rapporteren?

2.5.2.
Kunt u de relevante ziektegeschiedenis (aard van de klachten, het verloop van de klachten, onderzoeken, en het ingestelde beleid) in de periode 19 juli 2012 t/m 5 [of 6, zie onder 2.3] september 2012 nauwkeurig, zo mogelijk aan de hand van een tijdlijn beschrijven? Wilt u bij uw antwoord aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van [belanghebbende 1] en de betrokken artsen en welke gegevens u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?

2.5.3.
Hoe luidde de medische professionele standaard (de medisch professionele standaard wordt gedefinieerd als het geheel van kennis, regels en normen waaraan een medisch beroepsbeoefenaar is gehouden, blijkend uit (de eisen van) de opleiding, inzichten uit de praktijk, wetenschappelijke literatuur op het vakgebied, protocollen, gedragsregels en vaardigheden) in 2012 ten aanzien van:
1) het (blijven) voorschrijven van (medicatie als) Microgynon-20 aan een patiënt met klachten/ziektegeschiedenis zoals [belanghebbende 1];
2) de naar aanleiding de door [belanghebbende 1] kenbaar gemaakte klachten te overwegen differentiaal diagnoses;
3) welke acties op basis van die (mogelijke) differentiaal diagnoses door een huisarts hadden kunnen of moeten worden verricht en waarom?

2.5.4.
Kunt u aangeven of er volgens de medische professionele standaard van 2012 is gehandeld. Indien er niet volgens de medisch professionele standaard van 2012 is gehandeld, kunt u dan aangeven in hoeverre dat niet is gebeurd en hoe er anders had moeten en kunnen worden gehandeld.

2.5.5.
Bestaan er (althans bestonden er in 2012) wat betreft het onderwerp van de expertise medisch wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen? Zo ja, kunt u dan in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen? Wilt u daarbij tevens aangeven wat uw eigen opvatting is?

2.5.6.
Heeft u verder nog op- of aanmerkingen die u voor beoordeling van deze casus van belang acht?

2.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBAMS:2015:4488