Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 221008 Centrale Raad van Beroep spreekt zich uit over afbakening rechtsstrijd in hoger beroep

CRvB 221008 Centrale Raad van Beroep spreekt zich uit over afbakening rechtsstrijd in hoger beroep
De Raad zet in zijn uitspraak uiteen dat als uitgangspunt geldt dat het in beginsel de indiener van het hoger-beroepschrift is die bepaalt waarover de rechter in hoger beroep een oordeel dient te geven. Een wederpartij die niet zelf hoger beroep heeft ingesteld, kan niet in het verweerschrift de rechtsstrijd uitbreiden door - zoals in dit geval - zich alsnog te keren tegen een oordeel van de rechtbank waarop het ingestelde hoger beroep - als gevolg van het feit dat de wederpartij geen hoger beroep heeft ingesteld - geen betrekking heeft.

De Raad formuleert vervolgens twee uitzonderingen op dit uitgangspunt. Het uitbreiden van de rechtsstrijd in hoger beroep door degene die niet zelf hoger beroep heeft ingesteld is - toch - mogelijk als

- sprake is van een zo nauwe verwevenheid tussen hetgeen de indiener van het hoger-beroepschrift aan de orde heeft gesteld en hetgeen de wederpartij vervolgens in het verweerschrift aanvoert, dat de rechter het ene standpunt niet los kan beoordelen van het andere;

- niet van de wederpartij gevergd kon worden dat deze zelf hoger beroep zou instellen. Dat is het geval als die wederpartij geen - zelfstandig - belang had bij het instellen van hoger beroep.

De Raad oordeelde in zijn uitspraak dat in dit geval niet een van die uitzonderingssituaties zich voordeed, met als gevolg dat hij geen oordeel heeft gegeven over het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van de medische beperkingen. Betrokkene had, om zo’n oordeel wel te verkrijgen, zelf hoger beroep moeten instellen.

De uitspraak van de Raad is ook nog om een andere reden van belang. In aansluiting op de uitspraak van de Raad van 17 april 2007, LJN: BA2955, zet de Raad in deze uitspraak uiteen dat de verplichting van de rechter om indien door een uitkeringsgerechtigde diens medische beperkingen worden aangevochten ook de medische geschiktheid van de geduide functies bij de toetsing te betrekken, haar grondslag vindt in de - in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten liggende - verplichting om de beroepgronden die een betrokkene aanvoert voldoende ruim naar de strekking op te vatten.

Toepassing van artikel 8:69, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (de verplichting om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen van de stellingnamen van partijen) is dan dus niet aan de orde. Juridisch Dagblad