Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 150719 onvoldoende duidelijkheid rond mishandeling; niet geschikt voor deelgeschil vanwege noodzaak tot bewijslevering

RBNHO 150719 onvoldoende duidelijkheid rond mishandeling; niet geschikt voor deelgeschil vanwege noodzaak tot bewijslevering 
afwijzing kostenbegroting; deelgeschil in feite ingezet als een gewone (bodem)procedure

2 De feiten
2.1.
Op 21 september 2015 heeft tussen [verzoeker] en [verweerder] in de woning van [verweerder] een vechtpartij plaatsgevonden.

2.2.
[verzoeker] heeft tegen [verweerder] aangifte gedaan van mishandeling.

2.3.
In een uitspraak van 5 augustus 2016 van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, naar aanleiding van de aangifte van [verzoeker] , is [verweerder] vrijgesproken. In een rectificatie van die uitspraak is [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering als benadeelde partij.

3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt in het kader van dit deelgeschil te bepalen dat [verweerder] aansprakelijk is voor schade die [verzoeker] als gevolg van de vechtpartij op 21 september 2015 geleden heeft. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] hem mishandeld, doordat [verweerder] hem naar aanleiding van een ruzie is aangevlogen en een tand uit zijn mond heeft geslagen, waarbij [verzoeker] blijvend letsel heeft opgelopen. Gelet daarop is [verweerder] aansprakelijk voor de geleden schade, aldus [verzoeker] .

3.2.
[verweerder] betwist dat hij aansprakelijk is voor de door [verzoeker] gestelde schade. Volgens [verweerder] heeft hij uit zelfverdediging gehandeld, omdat hij door [verzoeker] werd aangevallen en in zijn hand gebeten. Als [verweerder] al aansprakelijk is, dan meent hij dat sprake is van eigen schuld van [verzoeker] , waardoor de schade geheel of deels voor rekening van [verzoeker] zelf moet komen. Verder betwist [verweerder] de door [verzoeker] gestelde schade en stelt hij dat de zaak zich niet leent voor een beoordeling in dit deelgeschil.

4 De beoordeling
4.1.
Het gaat in dit deelgeschil om de vraag of moet worden bepaald dat [verweerder] aansprakelijk is voor schade die [verzoeker] als gevolg van de vechtpartij op 21 september 2015 stelt te hebben geleden.

4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor een behandeling en beoordeling in deze deelgeschilprocedure. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.3.
Op grond van artikel 1019w lid 1 Rv kan een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.4.
Uit artikel 1019z Rv volgt dat de rechter het verzoek om een beslissing te geven in een deelgeschil moet afwijzen als de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gelet op het doel van een deelgeschilprocedure – het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen – moet de rechter daarbij de investering in tijd, geld en moeite afwegen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren (zie: Kamerstukken II, 2007–2008, 31 518, nr. 3, pag. 18). Om deze beoordeling te kunnen maken, moet de rechter over voldoende gegevens beschikken.

4.5.
Op zichzelf kan ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Maar ook dan moet worden beoordeeld of de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan te verwachten is dat deze veel tijd kosten, bijvoorbeeld omdat bewijslevering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.6.
Gelet op het verweer van [verweerder] kan niet zonder meer als vaststaand worden aangenomen dat hij aansprakelijk is voor de door [verzoeker] gestelde schade. Naar de kantonrechter begrijpt, gaat [verzoeker] ervan uit dat [verweerder] een onrechtmatige daad jegens hem heeft begaan, zoals bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Weliswaar heeft [verweerder] erkend dat hij [verzoeker] een klap heeft gegeven, maar volgens [verweerder] heeft hij niet onrechtmatig gehandeld, omdat hij heeft gereageerd op een beet in zijn hand door [verzoeker] en uit zelfverdediging heeft gehandeld. Daarmee doet [verweerder] kennelijk een beroep op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 BW. Voor de beoordeling daarvan is bewijslevering door getuigen nodig. Dat is temeer het geval nu [verweerder] door de strafrechter is vrijgesproken. Ten aanzien van het beroep van [verweerder] op eigen schuld van [verzoeker] geldt hetzelfde. Daarbij komt dat [verweerder] de gestelde schade heeft betwist. De kantonrechter kan op basis van de stukken en de verklaringen van [verzoeker] op de zitting nu nog niet vaststellen dat [verzoeker] schade heeft geleden. Niet duidelijk is of de door [verzoeker] overgelegde factuur voor tandartskosten betrekking heeft op schade die [verzoeker] door de vechtpartij heeft opgelopen, terwijl evenmin duidelijk is of de gestelde psychische klachten daardoor zijn veroorzaakt. Verder heeft [verzoeker] op de zitting verklaard dat hij al langere tijd een bijstandsuitkering heeft, en dat dit ook het geval was ten tijde van de vechtpartij, zodat ook niet direct valt vast te stellen dat [verzoeker] door die vechtpartij inkomensschade heeft geleden. Ook daarvoor is nader onderzoek nodig, in de vorm van bewijslevering door getuigen of eventueel deskundigenonderzoek.

4.7.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de zaak niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure. Er is immers op meerdere punten bewijslevering en (deskundigen)onderzoek nodig om te kunnen vaststellen of [verzoeker] schade heeft geleden en of [verweerder] daarvoor aansprakelijk is. Die nadere bewijslevering en dat nadere (deskundigen) onderzoek zullen zodanig veel tijd, kosten en moeite met zich mee meebrengen dat afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren, het verzoek om een beslissing in dit deelgeschil op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen. Voor de beoordeling en beantwoording van de verschillende vragen in deze zaak is het voeren van een gewone (bodem)procedure de aangewezen weg. Daar kan ook de vraag worden beantwoord bij wie de bewijslast ligt.

4.8.
[verzoeker] heeft verzocht [verweerder] te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil. Ook als een verzoek in een deelgeschil wordt afgewezen, moet de kantonrechter op grond van artikel 1019aa Rv de kosten daarvan begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat laatste is hier het geval. [verzoeker] heeft [verweerder] schriftelijk aansprakelijk gesteld in 2017, maar daarop is niet gereageerd. In 2018 heeft [verzoeker] [verweerder] opnieuw aangeschreven, maar niet betwist is dat de brieven van [verzoeker] aan een oud, onjuist adres zijn gestuurd en dat die brieven [verweerder] niet hebben bereikt. [verzoeker] heeft gesteld dat partijen op 12 juni 2019 weer in onderhandeling zijn getreden, maar dat was ruim na indiening van het verzoek in deze zaak. Dat betekent dat dit deelgeschil is gestart terwijl er nog geen begin van onderhandelingen tussen partijen aan de orde was en er door de aansprakelijk gestelde partij geen (afwijzend) inhoudelijk standpunt was ingenomen. Gelet daarop is dit deelgeschil niet gestart om een impasse in een buitengerechtelijke fase te doorbreken of de buitengerechtelijke afhandeling van de gestelde letselschade te vereenvoudigen en te versnellen, maar in feite ingezet als een gewone (bodem)procedure. Daarvoor is het deelgeschil niet bedoeld en indiening van het verzoek was daarom onnodig en onterecht. Dat brengt met zich dat er geen aanleiding bestaat de kosten van het verzoek te begroten, ook omdat niet gesproken kan worden van in redelijkheid gemaakte kosten.

4.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en [verweerder] heeft daar ook niet om gevraagd.ECLI:NL:RBNHO:2019:6429