Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 020915

Rb Midden-NL 020915

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-midden-nl-020915

VONNIS

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 

Afdeling Civiel recht 
kantonrechter 

locatie Utrecht 

zaaknummer: 2998584 UC EXPL 14-6448 RK/1069 

Vonnis van 2 september 2015 

inzake 

X, 
wonende te A, 
verder ook te noemen X, 
eisende partij, 
gemachtigde: mr. H. Kayed, 

tegen: 

1. de commanditaire vennootschap 
L CV.
gevestigd te Z

2. de besloten vennootschap 
L B.V., 
gevestigd te Z, 
verder ook te noemen L, 
gedaagde partij, 
gemachtigde: mr. O.L. Nunes. 

1. De procedure 

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit 
- het tussenvonnis van 22 oktober 2014 
- de akte houdende producties 66 t/m 68 en 69 van X van 21 april 2015 
- het proces-verbaal van comparitie van 30 april 2015 

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 

2. De verdere beoordeling 

2.1. De kantonrechter verwijst naar en blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 22 oktober 2014 is overwogen. 

2.2. Tijdens de comparitie en uit de overgelegde stukken zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken. X heeft aangegeven waarom zij van mening is dat haar werkgever onzorgvuldig, dan wel in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld. Zij heeft daartoe - kort samengevat - gesteld dat: 

(1) de werkdruk en de conflictueuze werkomstandigheden oorzaak zijn van haar arbeidsongeschiktheid; 
(2) L haar re-integratie verplichting niet heeft nageleefd en het arbeidsconflict met X niet oploste, maar in plaats daarvan de druk opvoerde door op een ontbinding aan te sturen. 

Werkdruk en arbeidsomstandigheden 

2.3. Vooropgesteld wordt dat het enkele ervaren van werkdruk niet maakt dat een werkgever aansprakelijk is wegens onzorgvuldig handelen. Daarvoor moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden. Uit objectieve feiten en omstandigheden moet blijken dat die druk onaanvaardbaar hoog is. Bovendien moet kenbaar zijn bij een werkgever dat deze werkdruk als veel te hoog wordt ervaren. Als dit kenbaar is, gedraagt een werkgever zich niet redelijk door onder die omstandigheden toch bepaalde werkzaamheden te vergen van een werknemer. Binnen zekere grenzen moet rekening worden gehouden met de kwetsbaarheid van een werknemer. Ook hiervoor geldt dat die kwetsbaarheid kenbaar moet zijn bij een werkgever. 

2.4. X heeft gesteld dat er werkdruk was op de afdeling en uit de door X overgelegde notulen van werkoverleggen uit 2008 en 2009 blijkt dat er gesproken is over de werkdruk en over suggesties om deze werkdruk te verminderen, waarbij ook het personeelsgebrek aandacht krijgt. Ook blijkt uit het 'Bijblijfblaadje' dat er veel ziekteverzuim is en dit ook aanleiding geeft tot extra werkdruk. Daarnaast blijkt uit de stukken dat er een aantal conflicten is geweest met collega's, onder meer in maart 2008, waarbij L een medewerker van bedrijfsmaatschappelijk werk heeft ingeschakeld, en in maart 2009 wat op dat moment aanleiding was tot uitval van X . 

2.5. Uit de berichtgeving van de psycholoog (van 29 januari 2010) zijn geen directe aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van X dat de reden van uitval is gelegen in psychische klachten die worden veroorzaakt door hoge werkdruk. Wel wordt aangegeven dat het werk als belastend wordt ervaren. L heeft - onweersproken - aangevoerd dat zij de adviezen van ArboNed en QS Gezondheidsmanagement heeft gevolgd. Zij heeft roosterpassingen ingevoerd, de werkzaamheden aangepast, een aparte werkplek ingericht en tijdelijk wat extra krachten ingezet. 

2.6. De kantonrechter is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden niet objectief is vast te stellen dat L onzorgvuldig heeft gehandeld waar het de arbeidsomstandigheden betreft. Dat er sprake was van een hoge werkdruk blijkt uit de in deze procedure overgelegde stukken, maar lijkt in het algemeen voor de gehele apotheek te gelden en dus niet specifiek alleen voor X. Niet gebleken is dat sprake was van een structurele onderbezetting. Weliswaar komt in een aantal werkoverleggen van 2008 en 2009 de werkdruk ter sprake maar de notulen geven geen beeld van een werksituatie die onhoudbaar is. Dat deze werkdruk onaanvaardbaar hoog was en dat hierbij onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden van X is dan ook onvoldoende door X komen vast te staan. 

2.7. Bovendien is niet gebleken dat X bij haar werkgever voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij deze werkdruk zo ervoer en dat zij op dat moment daardoor kwetsbaar was. Zij heeft in een functioneringsgesprek van 6 oktober 2008 aangegeven dat zij veel last had van stress maar in het verslag van dit gesprek staat vermeld dat het niet direct door het werk komt. X heeft weliswaar aangegeven dat zij het niet eens is met dit verslag en er het volgende bij vermeld: - "dingen die ik aangegeven heb, wordt gezet als of ik er een tekort heb en niet de werksituatie/werkgever". Zij heeft echter niet betwist dat L haar heeft toegestaan in het verslag op te merken waar zij wel en niet mee instemde. Nu zij dat onvoldoende heeft gedaan en niet gebleken is dat zij een signaal heeft afgegeven, kan de kantonrechter aan de stellingen van X niet die betekenis hechten die zij stelt. Dat X psychisch kwetsbaar was, werd L eerst duidelijk toen zij op de hoogte werd gesteld bij brief van 29 januari 2010. 

2.8. Tevens wordt in aanmerking genomen dat L, zoals zij heeft aangevoerd, meerdere zaken heeft opgepakt om de werkdruk te verlichten en de werkomstandigheden voor X aanvaardbaar te houden. Zo heeft zij roosteraanpassingen voor X ingevoerd, een arbeidsbemiddelaar ingeschakeld na het conflict dat X in maart 2008 op de werkvloer had, heeft zij gedeeltelijk de kosten van psychologische begeleiding betaald, heeft zij een lening verstrekt aan X voor het volgen van autorijlessen, haar ondersteund bij het zoeken van woonruimte dichterbij haar werk, heeft zij arbeidsdeskundige begeleiding ingeschakeld en heeft zij bemiddeld in de wachttijd voor een operatie die zij moest ondergaan. L is hierin niet tekort geschoten en van een schending van de zorgplicht is dan ook niet gebleken. De kantonrechter is van oordeel dat X voornoemde punten onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet aan bewijs wordt toegekomen. 

Re-integratie 

2.9. Bij de beoordeling van de vraag of een werkgever heeft voldaan aan haar re- integratieverplichtingen is het uitgangspunt dat de werkgever de adviezen van de bedrijfsarts volgt en naleeft. 

2.10. X heeft gesteld dat er teveel van haar is gevraagd tijdens de re-integratie, dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te re-integreren. Daarbij stelt zij dat de houding en opstelling van de heer Y (en andere collega's) er voor hebben gezorgd dat de re-integratie niet succesvol is geweest en oorzaak van haar uitval is geweest. In dat kader heeft X gesteld dat de heer Y haar denigrerend en op onbeschofte wijze heeft behandeld en bejegend en dat L vanaf de uitval van X slechts uit is geweest op het nastreven van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, terwijl het onderliggende arbeidsconflict niet werd opgelost. 

2.11. Het eerste verslag van de bedrijfsarts dateert van 5 november 2009, nadat X was uitgevallen als gevolg van een conflict met een collega. De bedrijfsarts heeft op dat moment geadviseerd om verder te herstellen en afspraken met X te maken over beperkte werkinzet. Verder werd zij op dat moment begeleid door een eigen psycholoog en een psycholoog van QS Gezondheidsmanagement, Kort nadien is zij geopereerd aan haar hand in verband met problemen als gevolg van het carpaal tunnelsyndroom en volgt een langdurig revalidatieproces, waarbij zij ook langzamerhand uren is gaan opbouwen. 

2.12. Op 19 november 2010 vond een gesprek plaats tussen partijen dat is geëscaleerd. Partijen verschillen op veel punten van mening over de feitelijke gang van zaken tijdens dit gesprek. X stelt - ter onderbouwing van haar stelling dat de heer Y haar op denigrerende wijze zou hebben behandeld - dat hij haar heeft opgesloten, maar dit wordt aan de andere zijde uitdrukkelijk betwist. Van het voorval zijn geen getuigen. De heer Z van FNV heeft een verklaring afgelegd, maar was bij het gesprek niet aanwezig, zodat hij niet uit eigen wetenschap heeft verklaard. X stelt dat de heer Y met dit soort incidenten onnodig de druk heeft opgevoerd, terwijl hij wist van haar psychische kwetsbaarheid, maar heeft anderzijds niet gesteld dat dit incident gevolgen heeft gehad voor haar re-integratie. De bedrijfsarts heeft bovendien weinig aandacht aan het incident besteed. Vastgesteld wordt dat in de correspondentie van ArboNed van 30 november 2010 staat vermeld dat X de heer Y een duw heeft gegeven en dat zij naar huis is gestuurd. 

2.13. X verwijt de heer Y dat hij -ondanks dat hij door de psycholoog van X op de hoogte is gesteld van haar kwetsbare toestand - niettemin de druk heeft opgevoerd hetgeen uiteindelijk tot haar permanente uitval heeft geleid. X stelt dat zij telkens heeft geprobeerd om in gesprek te gaan om het arbeidsconflict op te lossen en dat zij mediation wilde en dat L dit categorisch afwees. 
Dat L eerst een arbeidsdeskundige wilde inzetten is echter niet per definitie onzorgvuldig te noemen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat uiteindelijk alsnog mediation heeft plaatsgevonden en daarmee het advies van de bedrijfsarts door L is gevolgd. 

2.14. De kantonrechter volgt X niet in de stelling dat L alleen maar op ontslag aanstuurde en daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft immers veel gedaan om te proberen tot een voortzetting van de arbeidsrelatie te komen. Er heeft twee maal mediation plaats gevonden en beide gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid. Dat L wel een voorstel tot ontslag heeft gedaan, betekent niet dat zij daarmee onrechtmatig of onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beëindigen van een arbeidsrelatie kan immers ook - gelet op de arbeidsverhouding tussen partijen - een mogelijke oplossing zijn, Dit geldt des te meer als er al veel geprobeerd is om de arbeidsovereenkomst vruchtbaar te laten zijn, maar duurzaam succes is uitgebleven. Met het verloop van de tijd heeft L duidelijk gemaakt dat zij een oplossing zag in het in onderling overleg beëindigen van de arbeidsovereenkomst en heeft L een voorstel gedaan, hetgeen niet door X is geaccepteerd, De stelling dat de e-mailwisseling waarnaar X verwijst de druk onnodig hoog zou leggen volgt de kantonrechter in dit verband niet. 

2.15. X heeft in mei 2011 gere-integreerd bij een andere zelfstandige apotheek die evenals L wordt geëxploiteerd door Libra e.v., en er is loopbaanbegeleiding voor haar geregeld in 2012. X stelt dat L deze re-integratie onmogelijk heeft gemaakt omdat L deze apotheek had geïnformeerd over het ziekteverleden van X. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit informeren niet onzorgvuldig. Juist door deze mededelingen te doen kon, ten behoeve van een succesvolle re-integratie, rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en kwetsbaarheid van X . Dat L een loonsanctie opgelegd heeft gekregen, wil niet zeggen dat hieruit blijkt dat L daarmee in haar re-integratie is te kort geschoten. Deze loonsanctie is immers later alsnog opgeheven. 

2.16. In maart 2012 wordt X opgenomen in een GGZ-instelling. Zij betoogt dat de opstelling van L in de persoon van de heer Y hiervoor een directe aanleiding is geweest. De kantonrechter is van oordeel dat X deze stelling onvoldoende van onderbouwing heeft voorzien. De wijze waarop zij de opstelling van Y heeft ervaren, zegt over de inhoud van die opstelling nog niet voldoende. Dat de opstelling van Y jegens haar onzorgvuldig is geweest is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat X vanwege die opstelling opgenomen is. Niet inzichtelijk is immers gemaakt waarvoor X is opgenomen. De kantonrechter begrijpt dat dit privacy gevoelige informatie is, maar enige informatie is wel vereist om te kunnen beoordelen welke relatie de reden van opname met de opstelling van Y heeft. Die informatie ontbreekt volledig. 

2.17. Samengevat kan worden geconcludeerd dat L in het kader van de re-integratie van X de adviezen van de bedrijfsarts en QS Gezondheidsmanagement heeft gevolgd, een arbeidsdeskundige heeft ingeschakeld, twee maal een mediation gesprek heeft gevoerd, X heeft laten re-integreren bij een andere apotheek en loopbaanbegeleiding heeft aangeboden. Dat X onvoldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om te re-integreren is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende komen vast te staan. Dat zij is tegengewerkt in haar re-integratie evenmin. Duidelijk wordt uit de correspondentie dat partijen in een moeizame onderlinge relatie verkeerden en dat dit de re-ïntegratie heeft belemmerd is dan ook niet onbegrijpelijk maar hierin hebben beide partijen een rol gehad. Dat er echter onvoldoende inspanningen zouden zijn geweest van L is niet gebleken. 

2.18. Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat L haar verplichtingen als werkgever niet is nagekomen in het kader van de re-integratie. Evenmin is gebleken dat zij met de re-integratie onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de omstandigheden van X , waardoor deze mislukt zou zijn en dat dit reden zou zijn geweest voor het einde van de arbeidsovereenkomst. 

2.19. Van een normschending wegens onzorgvuldig werkgeverschap dan wel onrechtmatig handelen in de zin van artikel 7:611 BW is derhalve onvoldoende gebleken, zodat de vordering van X zal worden afgewezen. De kantonrechter zal in het midden laten of L B.V. ten onrechte door X in deze procedure is betrokken. 

2.20. X zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van L worden begroot op € 900,-- aan salaris gemachtigde. 

3. De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af; 

veroordeelt X tot betaling van de proceskosten aan de zijde van L, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 900,-- aan salaris gemachtigde; 

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2015.