Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 230615 volledige aansprakelijkheid mishandeling vastgesteld na deskundigenrapporten; beoordeling diverse schadeposten; geen matiging

Hof 's-Hertogenbosch 230615 volledige aansprakelijkheid mishandeling vastgesteld na deskundigenrapporten; beoordeling diverse schadeposten; geen matiging
- verlies zelfwerkzaamheid gevorderd conform richtlijn Letselschaderaad; onvoldoende gesteld
- huishoudelijke hulp dochter voor 4 uur per week tegen € 9,00 vergoed tot 70 jaar
- volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid door knieletsel en PTSS met angststoornis, enige matiging vanwege ruzie; smartengeld € 9.000

vervolg op hof-s-hertogenbosch-081013-knieklachten-en-psychische-klachten-mishandeling-slachtoffer-moet-alle-rapportages-uwv-en-patientenkaart-tot-5-jaar-voor-ongeval-inbrengen en: 
hof-s-hertogenbosch-150414-mishandeling-deskundigenbenoeming-orthopedisch-chirurg-en-psychiater-iwmd-vraagstelling-met-extra-vragen-psychiater

15 De verdere beoordeling

15.1.
In het tussenarrest van 15 april 2014 heeft het hof voorshands vastgesteld dat [appellant] inmiddels heeft voldaan aan het verzoek van het hof om overlegging van alle verzekeringsgeneeskundige- en arbeidsdeskundige rapporten en het huisartsenjournaal, nu een verzekeringsgeneeskundig rapport van 8 juli 2013 is overgelegd en het UWV schrijft dat er geen arbeidsdeskundig onderzoek is ingesteld, en het huisartsenjournaal van 31 oktober 1995 tot 28 oktober 2013 is overgelegd.
Verder heeft het hof in dit arrest drs. M. Bonnet, orthopedisch chirurg en drs. J.L.M. Schoutrop, psychiater, tot deskundige benoemd en aan hen een uitgebreide vragenlijst voorgelegd.

15.2.
De deskundige Bonnet heeft de vragen als volgt beantwoord, kort en zakelijk weergegeven:

Situatie met mishandeling:
a. Anamnese: operatie 31 oktober 2005, veel pijn, knieprothese 21 februari 2007, nog steeds veel pijn, drie maal arthroscopisch spoelen in verband met een ontsteking, in 2012 en 2013 pijnbestrijding bij een anesthesioloog maar zonder succes, inmiddels behandeling met morfinepleisters; geheel rolstoelafhankelijk. Volledig arbeidsongeschikt.
b. Medische gegevens: Na de aanrijding op 29 augustus 2003 had [appellant] whiplashgerelateerde klachten. Deze worden in het dossier van de huisarts nog genoemd op 4 november 2005, 15 december 2005 en 3 augustus 2008.
d. Consistentie: De van [appellant] verkregen informatie is consistent met de gegevens uit het medisch dossier.
f. Diagnose: door de mishandeling heeft [appellant] een ernstige verbrijzelingsbreuk van de rechter knie opgelopen. Er zijn geen aanwijzingen voor een tevens opgelopen rugletsel. Na operatie is het been genezen in O-been stand met niet volledig anatomisch herstel van het draagvlak van de knie. Na plaatsing van de knieprothese is een infectie in de knie opgetreden. De buigmogelijkheid van de knie is volgens de fysiotherapeut tussen 2009 en 2012 achteruitgegaan van 70° naar 30°. Bij onderzoek door de deskundige was er een lichte strekbeperking van 3° en kon de knie gebogen worden tot 70°. De deskundige deelt niet de mening van [anesthesioloog], anesthesioloog, in zijn brief van 11 mei 2007, dat gedacht moet worden aan een complex regionaal pijn syndroom (CRPS) type 1. De klachten en beperkingen worden niet daardoor veroorzaakt. Verder is sprake van pijnklachten aan de buitenzijde van de rechter heup, geduid als een slijmbeursontsteking.
g. Beperkingen: Het rechterbeen zou volgens de deskundige gewoon belast moeten kunnen worden, in elk geval meer dan nu door [appellant] wordt ervaren.
h. t/m l. Medische eindsituatie/verbeteringen: er is nog veel onduidelijkheid over de toekomst; in principe zou nog een verbetering van de belastbaarheid kunnen optreden, het is niet te zeggen op welke termijn. [appellant] zou dan minder afhankelijk kunnen worden van rolstoel, scootmobiel en krukken. De mate van invaliditeit kan dan afnemen. Het is niet waarschijnlijk dat de buigmogelijkheid van de knie nog verbetert.

Situatie zonder mishandeling:
a. t/m i. pre-existente klachten en afwijkingen: De klachten en beperkingen van de rechter knie zijn ontstaan na de mishandeling van 27 oktober 2005 en zijn niet rechtstreeks in relatie te brengen met het ongeval van 29 augustus 2003 en de daardoor ontstane whiplash-achtige klachten. De deskundige heeft geen afwijkingen kunnen constateren die voortvloeien uit eerdere problematiek, en evenmin klachten of afwijkingen die [appellant] zonder de mishandeling ook zou hebben gekregen.

15.3.
De deskundige Schoutrop heeft de vragen als volgt beantwoord, zeer kort en zakelijk weergegeven:

Situatie met mishandeling:
a. Anamnese: Het bleek moeilijk om met [appellant] te spreken over de informatie over contacten met het RIAGG over de jaren voor de mishandeling in oktober 2005. [appellant] voelt zich zeer angstig en bedreigd door [geïntimeerde]. Hij durft niet meer alleen te zijn en heeft overdag nauwelijks activiteiten. Sinds eind 2012 wordt hij niet meer behandeld bij de GGZ om financiële redenen en omdat daar geen mogelijkheden meer voor hem werden gezien. Hij gebruikt veel medicatie en maakte bij het onderzoek veelal een gesedeerde, afwezige indruk.
b. Medische gegevens: vóór de mishandeling in 2005 was [appellant] bekend met chronische dysthieme/depressieve klachten, persoonlijkheidsproblematiek, problemen met de impulsregulatie, overmatig alcoholgebruik. Tussen 1998 en 2001 was sprake van depressieve klachten en suïcidaliteit. Er is toen een aantal opnamen geweest en medicatiegebruik en behandeling/begeleiding door de GGZ.
Zeer snel na de mishandeling in 2005 heeft [appellant] klachten op psychiatrisch gebied ontwikkeld. Deze klachten waren anders dan de klachten in de jaren daarvoor: er waren angstklachten en achterdocht, in zijn dossier wordt gesproken over een posttraumatische stressstoornis. De klachten zijn in de loop der tijd toegenomen. In 2012 spreekt de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige over recidiverende depressieve klachten bij een scala aan lichamelijke klachten, met werk- gezin- en sociale problematiek.
d. Consistentie: In grote lijnen stemt het verhaal van [appellant] over de mishandeling en de gebeurtenissen daarna overeen met de informatie uit het medisch dossier. Over de problemen in de jaren daaraan voorafgaand is de informatie van [appellant] niet consistent.
f. Diagnose: De psychiatrische klachten na de mishandeling zijn beslist anders dan de klachten die [appellant] op dat gebied daarvoor had. Huidige diagnose: chronische posttraumatische stressstoornis met een angststoornis NAO en een persoonlijkheidsproblematiek, die al voor 2005 bestond. Er is geen sprake van een nagebootste stoornis of simulatie.
g. Beperkingen: Er zijn ernstige beperkingen op vrijwel alle levensgebieden.
h. t/m l. Medische eindsituatie/verbeteringen: De deskundige verwacht geen enkele spontane verbetering en is zeer pessimistisch over de behandelbaarheid. Er mag worden uitgegaan van een eindtoestand. Er is dus waarschijnlijk op het vakgebied van de deskundige sprake van een blijvende invaliditeit.

Situatie zonder mishandeling:
a. t/m i. pre-existente klachten en afwijkingen: voor zover de deskundige kan beoordelen lijkt het hem onwaarschijnlijk dat de problematiek na het ongeval op 29 augustus 2003 nu nog een rol speelt. Op het moment van de mishandeling was [appellant] een kwetsbare man, die onder stress en druk een grotere kans had om te decompenseren. Hij was toen echter weer aan het werk en er speelde kennelijk op dat moment geen manifeste psychiatrische problematiek. Er speelden toen ook geen stemmings- en angstklachten. Het is onwaarschijnlijk dat [appellant] zonder de mishandeling de huidige psychiatrische klachten (PTSS en angststoornis NAO) zou hebben ontwikkeld.
Overige opmerkingen en naar aanleiding van de extra vragen:
De deskundige vindt het verwonderlijk dat er geen enkele vorm van behandeling of (structurerende) begeleiding meer plaatsvindt. Het argument dat dat om budgettaire redenen niet meer mogelijk zou zijn begrijpt hij niet. [appellant] heeft zich voldoende actief opgesteld om behandeling te kunnen krijgen. Het is niet gebleken dat [appellant] aan een behandeling niet heeft willen meewerken. De ernstige lichamelijke problemen hebben een psychiatrische behandeling gefrustreerd. Of [appellant] ooit klachtenvrij zou zijn geworden als de behandeling anders zou zijn verlopen is moeilijk te voorspellen.
In zijn antwoord op de reactie van de advocaat van [geïntimeerde] op het rapport vermeldt de deskundige (nogmaals) dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een nagebootste stoornis of simulatie, en dat het niet van bijzonder groot belang is of en hoe vaak [appellant] daadwerkelijk door [geïntimeerde] wordt bedreigd, aangezien [appellant] zich bedreigd voelt en de bedreiging voor hem een onderdeel is van de realiteit waarin hij leeft. Naar aanleiding van een vraag van de advocaat van [appellant] merkt de deskundige op dat de (pijn)klachten van [appellant] afdoende verklaard kunnen worden door de door de deskundige gestelde psychiatrische diagnosen.

15.4.
[appellant] heeft na de deskundigenberichten geen memorie meer genomen.
[geïntimeerde] heeft bij memorie na deskundigenbericht gesteld dat uit het rapport van de deskundige Schoutrop niet kan worden geconcludeerd dat [appellant] op psychiatrisch gebied blijvende klachten en beperkingen heeft ondervonden van de mishandeling op 27 oktober 2005. [appellant] is ook zonder de mishandeling immers een kwetsbare, matig belastbare man die bij druk gemakkelijk psychische klachten kon krijgen. Ook vóór de mishandeling was [appellant] kennelijk al ernstig psychiatrisch geïnvalideerd. Er is dus geen juridisch causaal verband met de mishandeling in 2005, aldus [geïntimeerde]. Wat betreft het rapport van de deskundige Bonnet stelt [geïntimeerde] dat [appellant] inmiddels goed zou moeten kunnen functioneren. [appellant] heeft dus enkel recht op een redelijk smartengeld. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] reeds € 7.000 betaald, waarmee de smartengeldclaim in redelijkheid is voldaan. Alle overige posten dienen volgens [geïntimeerde] te worden afgewezen.

Aansprakelijkheid

15.5.1.
Het hof heeft in het arrest van 8 oktober 2013 overwogen dat deskundigenberichten nodig waren omdat op basis van de toen voorhanden stukken nog niet kon worden aangenomen dat [appellant] als gevolg van de mishandeling op 27 oktober 2005 volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geraakt.

15.5.2.
Geen van partijen heeft bezwaren tegen de (inhoud van de) deskundigenrapporten naar voren gebracht. Het hof neemt de overwegingen en conclusies van de deskundigen, die allebei een duidelijk, overtuigend en consistent rapport hebben geschreven, dan ook over en maakt die conclusies tot de zijne.

15.5.3.
Anders dan [geïntimeerde] stelt volgt uit die rapporten naar het oordeel van het hof wel degelijk dat [appellant] door de mishandeling volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geraakt. Schoutrop concludeert immers dat [appellant] zeer snel na de mishandeling klachten op psychiatrisch gebied heeft ontwikkeld, en dat deze klachten beslist van andere aard waren dan de klachten waarmee [appellant] vóór de mishandeling te kampen heeft gehad. Ten tijde van de mishandeling speelden er geen psychiatrische klachten en Schoutrop acht het dan ook onwaarschijnlijk dat [appellant] zonder de mishandeling de huidige klachten zou hebben ontwikkeld. Dat [appellant] een kwetsbare man is die onder stress een grotere kans had om te decompenseren, komt voor risico van [geïntimeerde], aangezien [geïntimeerde] als dader de aard van zijn slachtoffer moet nemen zoals die is. Er is geen enkele andere oorzaak gesteld of gebleken die de huidige klachten en beperkingen van [appellant] (mede) zou kunnen verklaren. Ook uit het rapport van de deskundige Bonnet blijkt dat de knieklachten van [appellant] voortvloeien uit de mishandeling van oktober 2005. Geen van de deskundigen ziet enig verband tussen het ongeval van [appellant] in augustus 2003 en zijn huidige situatie en geen van hen is van oordeel dat er sprake is van nabootsing of simulatie.

15.5.4.
Het hof is mitsdien van oordeel dat met de deskundigenrapporten vast is komen te staan dat [appellant] als gevolg van de mishandeling blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Daaraan doet niet af dat Bonnet (theoretisch) nog wel de mogelijkheid ziet dat de belastbaarheid van de knie in de toekomst kan verbeteren. Reeds door de psychiatrische problematiek, die het gevolg is van de mishandeling in 2005, is [appellant] immers volledig arbeidsongeschikt. De vooruitzichten op verbetering op dat vlak zijn volgens de deskundige, wiens oordeel het hof overneemt, (helaas) zeer slecht.

15.6.1.
Het hof verwerpt het beroep van [geïntimeerde] op eigen schuld van [appellant], dat is gebaseerd op de stelling dat het [appellant] is geweest die [geïntimeerde] thuis heeft opgezocht en dat aangenomen moet worden dat [appellant] de eerste klap heeft uitgedeeld.
Uit het eigen relaas van [geïntimeerde] over hetgeen op 27 oktober 2005 is gebeurd (cva sub 4 e.v.) en uit het proces-verbaal van de politie van 28 oktober 2005 van het verhoor van [geïntimeerde] blijkt dat [appellant] zich aanvankelijk van de vechtpartij tussen de dames afzijdig heeft gehouden, maar dat hij op [geïntimeerde] is afgestormd toen [geïntimeerde] met een honkbalknuppel naar buiten kwam en [appellant] daarmee bedreigde. Ook als [appellant] [geïntimeerde] (met de hand) heeft geslagen, valt dat in het niet bij de klap met de honkbalknuppel die [geïntimeerde] op de knie van [appellant] heeft uitgedeeld, waardoor zoals blijkt uit het rapport van de deskundige Bonnet een “ernstige verbrijzelingsbreuk” van de knie is ontstaan.

15.6.2.
Het hof verwerpt eveneens het beroep van [geïntimeerde] op het schenden door [appellant] van zijn schadebeperkingsplicht. Nu is vastgesteld dat [appellant] door het handelen van [geïntimeerde] blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geraakt kan hem niet verweten worden dat hij geen passende vervangende werkzaamheden heeft verricht of niet heeft meegewerkt aan een reïntegratietraject. Voor de volledigheid merkt het hof op dat de deskundige Schoutrop heeft opgemerkt dat niet gebleken is dat [appellant] niet aan behandelingen heeft willen meewerken. [geïntimeerde] heeft die vaststelling, die het hof overneemt, niet bestreden.

Omvang van de schade

15.7.1.
In r.o. 4.6 van het tussenarrest van 27 maart 2012 is opgenomen dat [appellant] de volgende schade vordert:
1) verlies verdienvermogen tot 67 jaar € 102.480,-- en pensioenschade € 20.000,--;
2) verlies zelfwerkzaamheid tot 70 jaar € 15.500,--
3) kosten huishoudelijke hulp tot 70 jaar € 44.640,--
4) kosten van (te verwachten) aanpassingen aan de woning in verband met invaliditeit;
5) niet vergoede medische hulp in de toekomst € 10.000,--
6) smartengeld € 30.000,--
7) buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand € 5.000,--.

15.7.2.
Het hof heeft reeds vastgesteld (r.o. 7.5.1 van het tussenarrest van 8 oktober 2013) dat [appellant] geen pensioenschade lijdt. De post van € 20.000,-- wordt mitsdien afgewezen.
Ook de post “kosten van te verwachten aanpassingen aan de woning” wordt afgewezen. [appellant] is in de gelegenheid gesteld deze post toe te lichten (tussenarrest van 27 maart 2012 sub 4.17), maar hij is daar niet meer op terug gekomen. Voor zover hij doelde op de traplift (brief van de gemeente van 14 mei 2012, prod. 12 bij memorie van 26 februari 2013) gaat het hof ervan uit dat die inmiddels is aangebracht, nu dat in het rapport van Bonnet (p. 3) wordt genoemd.

15.7.3.
In het tussenarrest van 27 maart 2012, r.o. 4.14 e.v., heeft het hof aangegeven welke gegevens [appellant] diende te verstrekken om het hof in staat te stellen de schade van [appellant] te berekenen aan de hand van een vergelijking tussen de (inkomens)situatie van [appellant] na de mishandeling en de hypothetische situatie zonder mishandeling.
Het hof zal hierna per schadepost beoordelen welke schade aan de hand van de verstrekte gegevens is komen vast te staan.

Arbeidsvermogensschade

15.8.1.
Het hof heeft gevraagd om overlegging van salarisstroken vanaf november 2004 en uitkeringsspecificaties van het UWV vanaf november 2005, en om informatie in verband met de vraag hoelang [appellant] zonder mishandeling zou zijn blijven werken (r.o. 4.15).

* Zonder mishandeling

15.8.2.
Bij memorie na tussenarrest van 3 juli 2012 heeft [appellant] als prod. 9 salarisstroken van januari 2004 t/m december 2008 overgelegd, en gegevens over de uitkering UWV van januari 2009 (toen het dienstverband van [appellant] kennelijk is geëindigd) t/m mei 2012.
Daaruit kan het brutosalaris van [appellant] in de 22 maanden voorafgaand aan de mishandeling (januari 2004 t/m oktober 2005) worden afgeleid, en een gemiddeld brutosalaris zonder mishandeling worden berekend. Tevens kan aan de hand van deze gegevens worden doorgerekend welk salaris [appellant] zonder mishandeling tot aan zijn pensioen zou hebben ontvangen.
Bij gebrek aan andere gegevens gaat het hof ervan uit dat [appellant] zonder de mishandeling zou zijn blijven werken bij zijn toenmalige werkgever, Land [land] te [vestigingsplaats], in de functie die hij ten tijde van de mishandeling had (verpleger in vaste dienst).
Over de vraag hoe lang hij zou hebben doorgewerkt, heeft [appellant] gesteld (memorie 3 juli 2012, pag. 5) dat gelet op de plannen van de regering om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, en de ontwikkeling dat werknemers steeds vaker pas na hun 65e met pensioen gaan, ook hij niet eerder dan met 67 jaar met pensioen zou zijn gegaan. [geïntimeerde] heeft enkel gesteld dat gelet op het feit dat [appellant] in het verleden veelvuldig ziek is geweest, het niet waarschijnlijk is dat hij zijn werk tot in lengte van jaren zou hebben voortgezet.

15.8.3.
Het hof overweegt dat nu geen specifieke aanwijzingen voorhanden zijn dat [appellant] eerder dan zijn pensioengerechtigde leeftijd met werken zou zijn gestopt, ervan uit moet worden gegaan dat hij tot aan zijn pensioen zou hebben doorgewerkt. De omstandigheid dat [appellant] in het verleden veel ziek is geweest doet daar niet aan af. [appellant] is AOW gerechtigd en bouwt ook pensioen op bij het pensioenfonds Zorg en Welzijn.
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1961 en zal volgens de huidige gegevens (www.rijksoverheid.nl) AOW ontvangen vanaf 67 jaar, dus vanaf [geboortedatum] 2028.
De pensioenregelingen bij de (grote) pensioenfondsen zijn daaraan aangepast.
Het hof gaat er dus van uit dat het pensioen ingaat vanaf het 67e jaar van [appellant], en dat [appellant] vanaf dat moment zijn baan zou hebben beëindigd. De arbeidsvermogensschade loopt mitsdien tot [geboortedatum] 2028.

* Met mishandeling

15.8.4.
[appellant] heeft kennelijk tot 1 januari 2009 van zijn voormalige werkgever salaris, waarin zijn ZW/WAO uitkering was verrekend, ontvangen.
Bij memorie na tussenarrest van 3 juli 2012, prod. 9, heeft [appellant] eveneens gegevens overgelegd over zijn salaris en uitkering vanaf januari 2009 t/m mei 2012. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] deze arbeidsongeschiktheidsuitkering behoudt tot [geboortedatum] 2028.
Door vergelijking van het salaris dat [appellant] tot aan zijn pensioen zou hebben ontvangen zonder mishandeling, met de uitkering die hij daadwerkelijk tot zijn pensioen heeft ontvangen en zal ontvangen met mishandeling, kan de arbeidsvermogensschade van [appellant] worden berekend.

Verlies zelfwerkzaamheid

15.9.1.
Onder verlies zelfwerkzaamheid wordt verstaan dat de gelaedeerde niet meer zelf werk, dat ook tegen betaling door vakmensen kan worden gedaan, aan, in en rond zijn woning kan verrichten. Het gaat om werk als reparaties, schilderwerk, tuinonderhoud e.d. [appellant] stelt dat zijn woning een ruime koopwoning is met vier slaapkamers, keuken, garage en een grote tuin. Hij vordert daarvoor een vergoeding, conform de Richtlijn van de Letselschaderaad, van € 1.000,-- per jaar.
[geïntimeerde] stelt de vraag of [appellant] zonder mishandeling, gelet op zijn whiplashklachten, het volledige onderhoud zou hebben gedaan, en stelt dat een deel al via ARS is vergoed.

15.9.2.
Om aanspraak op deze vergoeding te kunnen maken dient er sprake te zijn van een verlies ten opzichte van de situatie vóór de mishandeling, dat wil zeggen dat vast moet staan of tenminste aannemelijk is geworden dat [appellant] voorheen de bedoelde onderhoudswerkzaamheden aan zijn huis zelf verrichtte. [appellant] heeft echter zelfs niet gesteld dat dat het geval is, en heeft met geen woord toegelicht welke werkzaamheden en in welke frequentie hij in en om zijn huis placht te verrichten. Nu [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht wordt reeds om die reden deze post afgewezen.

Kosten huishoudelijke hulp

15.10.1.
[appellant] stelt dat vóór de mishandeling het huishouden op zijn schouders neerkwam, omdat zijn echtgenote dat in verband met haar medische toestand, niet kon. Hij heeft in verband daarmee een verklaring van de huisarts d.d. 16 mei 2012 overgelegd, waarin deze verklaart te kunnen bevestigen dat [appellant] voor de mishandeling om medische redenen voor zijn echtgenote zorgde. [appellant] stelt dat deze taken na de mishandeling zijn overgenomen door zijn dochter. Blijkens een (ongedateerde) verklaring van de dochter verricht zij 11 uur per week huishoudelijk werk in het huis van haar ouders. [appellant] vordert vergoeding voor zes uur huishoudelijke hulp per week. Hij heeft geen aanvrage ingevolge de WMO gedaan omdat hij de eigen bijdrage niet kan betalen.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat de huisarts niet uit eigen wetenschap kan verklaren, en ook dat de dochter zal verklaren wat haar ouders willen. Volgens [geïntimeerde] is de echtgenote van [appellant] niet (zo) hulpbehoevend. [appellant] had om de schade te beperken, een beroep op de WMO moeten doen, aldus [geïntimeerde].

15.10.2.
De huishoudelijke taken die hier in geding zijn, betreffen schoonmaken, koken, boodschappen doen etc. Het hof acht het mede op grond van de verklaring van de huisarts, van wie mag worden aangenomen dat hij de situatie in het gezin [appellant] goed kende, voldoende aannemelijk dat [appellant] althans een deel van deze werkzaamheden voor zijn rekening nam. Gelet op zijn huidige situatie gaat het hof er eveneens van uit dat [appellant] daartoe thans niet meer in staat is. Het hof acht voorts onvoldoende gemotiveerd betwist dat de dochter van [appellant] zijn deel van het huishoudelijke werk heeft overgenomen.
Indien familie of kennissen huishoudelijke werkzaamheden van het slachtoffer overnemen die het slachtoffer niet meer kan verrichten en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, heeft het slachtoffer aanspraak op vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp. Daaraan staat niet in de weg dat deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening brengen. Nu [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de dochter van [appellant] zijn deel van het huishoudelijk werk heeft overgenomen, en evenmin dat het in de situatie waarin [appellant] verkeert normaal en gebruikelijk is dat huishoudelijke hulp wordt verricht door professionele, voor hun diensten betaalde hulpverleners, heeft [appellant] aanspraak op vergoeding van de noodzakelijke huishoudelijke hulp, ook al heeft hij voor de door zijn dochter geboden hulp kennelijk niet betaald.
Nu [appellant] niet heeft geconcretiseerd in welke mate hij voorheen huishoudelijk werk verrichtte, zal het hof het aantal uren huishoudelijke hulp op vergoeding waarvan hij aanspraak kan maken, schattenderwijs stellen op 4 uur per week, vanaf de datum van het ongeval (27 oktober 2005) tot, zoals te doen gebruikelijk, het 70e jaar van [appellant] ([geboortedatum] 2031). Conform de Richtlijn van de Letselschaderaad is een bedrag van € 9 per uur, gedurende 48 weken per jaar toewijsbaar.

15.10.3.
Het hof verwerpt het beroep van [geïntimeerde] op schending van de schadebeperkingsplicht, omdat [appellant] geen aanvraag voor huishoudelijke hulp op grond van de WMO heeft gedaan. In elk geval vanaf 2015 zou die aanvraag overigens zeer waarschijnlijk zonder meer zijn afgewezen gelet op het inmiddels veel striktere beleid op dat punt, en de aanwezigheid van mantelzorg. Ook voor het verleden rekent het hof het achterwege laten van een dergelijke aanvraag [appellant] echter niet aan, gelet op zijn onweersproken stelling dat hij de eigen bijdrage niet had kunnen betalen, terwijl de noodzaak tot het aanvragen van hulp via de WMO minder dringend was nu de dochter zijn huishoudelijke taken erbij nam.

Niet vergoede medische hulp in de toekomst

15.11.1.
[appellant] heeft deze post niet anders toegelicht dan met de stelling dat hij voor 2012 het eigen risico geheel heeft opgebruikt, en dat hij sinds 2005 herhaaldelijk medici heeft bezocht en de nodige pijnmedicatie gebruikt, zodat hij een forfaitair bedrag van € 10.000 als reëel en redelijk beschouwt.

15.11.2.
Nu [appellant] geen enkele toelichting heeft gegeven, welke artsen en welke medicatie in de loop der jaren en in de toekomst niet zijn of zullen worden vergoed door zijn ziektekostenverzekering wijst het hof zijn vordering af.

Buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand

15.12.1.
[appellant] heeft als productie 14 bij memorie van 26 februari 2013 een overzicht overgelegd van de door zijn advocaat mr. Delescen vanaf 26 april 2006 tot 12 januari 2010 gemaakte kosten. Deze sluiten op een bedrag van € 10.250,21 (incl. BTW en kantoorkosten) voor bijna 40 uren werk. [appellant] vordert een bedrag van € 5.000,--.
[geïntimeerde] werpt als verweer op dat [appellant] een toevoeging had kunnen aanvragen, ook voor het buitengerechtelijke traject.

15.12.2.
Het hof overweegt dat het volstrekt redelijk is dat [appellant] rechtsbijstand heeft ingeroepen om zijn vordering in te stellen, en dat de hoogte van de gevorderde kosten – de helft van hetgeen zijn advocaat daadwerkelijk voor hem heeft verricht – voor de gespecificeerde werkzaamheden ook als redelijk moet worden beschouwd. Deze kosten kunnen ook schattenderwijs worden vastgesteld (art. 6:97 BW). De vordering is dus als vergoeding voor redelijke kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid en/of ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 aanhef en sub b en/of c BW) toewijsbaar.
Het verweer dat [appellant] hiervoor een toevoeging had kunnen aanvragen treft geen doel aangezien [geïntimeerde] als aansprakelijke partij ook voor deze kosten aansprakelijk is. Een toevoeging pleegt in deze situatie slechts voorwaardelijk te worden afgegeven en wordt teruggedraaid indien en voor zover het slachtoffer een vergoeding ontvangt van de aansprakelijke persoon.

Smartengeld

15.13.1.
Ter onderbouwing van zijn vordering tot betaling van een smartengeld van € 30.000,-- verwijst [appellant] naar een uitspraak in de Smartengeldgids (2009), nr. 760.
Hij stelt dat hij zeer beperkt is in zijn bewegingsvrijheid, is aangewezen op lopen met krukken en een scootmobiel, dat zijn knieprothese op den duur zal moeten worden vervangen, dat hij 100% arbeidsongeschikt is, niet meer kan sporten, en dat hij ernstig psychisch letsel heeft.
[geïntimeerde] stelt dat moet worden uitgegaan van augustus 2005, dat [appellant] kan autorijden, dat er geen psychisch letsel is, en dat de beoordeling door het UWV onvoldoende is om vast te stellen dat [appellant] volledig arbeidsongeschikt is.

15.13.2.
Het hof overweegt dat reeds is geoordeeld (r.o. 15.5.3, 15.5.4) dat [appellant] door de mishandeling volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geraakt, door het hem toegebrachte knieletsel en door de door de mishandeling ontstane chronische posttraumatische stressstoornis met angststoornis NAO, waarbij de vooruitzichten voor verbetering somber zijn. Het hof is van oordeel dat een smartengeld van € 9.000,-- in overeenstemming is met het aan [appellant] aangedane leed en met eerdere uitspraken van rechters. Het hof houdt daarbij in matigende zin enigszins rekening met de omstandigheid dat de ruzie tussen [appellant] en [geïntimeerde], waar de mishandeling een gevolg van was, zich afspeelde binnen een al jaren bestaande vete tussen familieleden (de echtgenote van [appellant] is een zuster van [geïntimeerde]).

Verdere afwikkeling

15.14.1.
Thans dient een deskundige te worden benoemd om de schade wegens verlies arbeidsvermogen te berekenen op grond van de uitgangspunten zoals hiervoor in r.o. 15.8. 1 t/m 15.8.4 vermeld. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige alsmede over de aan deze te stellen vraag zoals hiervoor vermeld. Het hof geeft partijen in overweging om in te stemmen met benoeming van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) te [vestigingsplaats].

15.14.2.
Partijen kunnen er uiteraard ook voor kiezen om de verdere afwikkeling in onderling overleg te regelen, nu het hof beslissingen op belangrijke geschilpunten heeft gegeven.
Ter bevordering daarvan zal het hof reeds nu een oordeel geven over het beroep op matiging dat [geïntimeerde] heeft gedaan.

Matiging (art. 6:109 BW)

15.15.1.
[geïntimeerde] stelt dat hij een WAO uitkering ontvangt van € 1.152,97 (januari 2011) resp. € 1.172,33 (januari 2013). Hij is alleenstaand; hij is in 2006 gescheiden en woont in bij zijn dochter. Hij heeft geen vermogen. Uit de aanslag IB 2010 blijkt dat zijn verzamelinkomen € 19.071 beliep; in 2011 bedroeg het verzamelinkomen € 19.551,--. Hij heeft een levensverzekering met een verzekerd kapitaal van € 15.000,--. De einddatum is 1 januari 2017. [geïntimeerde] beroept zich op matiging vanwege zijn geringe financiële draagkracht. Toekenning van de gevorderde bedragen zou voor [geïntimeerde] leiden tot onaanvaardbare gevolgen.

15.15.2.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt het verweer dat [geïntimeerde] niet kan betalen – waarop de door hem aangevoerde gronden neerkomen - echter geen matiging van de aan [appellant] toekomende schadevergoeding. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat het hier om opzettelijk, althans met grove schuld toegebrachte, letselschade betreft, en dat in een zodanige situatie in elk geval al minder aanleiding is voor matiging.
Het beroep van [geïntimeerde] op art. 6:109 BW wordt mitsdien afgewezen. ECLI:NL:GHSHE:2015:2269