Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A-dam 050707 whiplash, niet voldoende aan twee van de NVN-criteria; alternatief toestingskader

Hof A-dam 050707 whiplash, niet voldoende aan twee van de NVN-criteria; alternatief toestingskader
3.1 Kort gezegd gaat het om het volgende:
(benadeelde) , die in 1990 en in 1993 betrokken is geweest bij een aanrijding, is op 26 november 1998 ten derde male een ongeval overkomen (hierna: het ongeval). De door (benadeelde) bestuurde personenauto werd, terwijl zij voor een stoplicht stond te wachten, van achteren aangereden door een personenauto die werd bestuurd door (veroorzaker) . (benadeelde) was ten tijde van dit ongeval gedurende vier dagen per week vijf uur per dag werkzaam als verkoopster en ontving een WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid voor 55/65%. Deze arbeidsongeschiktheid hield geen verband met de aanrijdingen van 1990 en/of 1993.

De rechtsvoorgangster van London heeft als WA-verzekeraar van genoemde (veroorzaker) aansprakelijkheid voor de aanrijding jegens (benadeelde) erkend.

Het Whiplash Centrum Nederland heeft de huisarts van (benadeelde) op 9 april 1999 onder meer bericht dat (benadeelde) acht en zes jaar geleden beide malen een achteraanrijding had doorgemaakt en van beide ongevallen restloos was genezen, en dat sinds het ongeval sprake is van een whiplash-associated disorder, graad 2 volgens de Quebec Task Porce classificatie, gepaard gaand met cognitieve klachten en vegetatieve stoornissen. Het rapport van de verzekeringsarts van Cadans van 14 februari 2000 vermeldt als diagnose "Whiplashletsel en PTSS" (naar het hof begrijpt: “post traumatische stress stoornis").

3.2 (benadeelde) heeft vervolgens veroordeling van London gevorderd tot betaling van door haar gestelde schade als gevolg van de aanrijding. Bij tussenvonnis van 23 april 2003 heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast met betrekking tot (kort gezegd) de vraag in hoeverre de door (benadeelde) genoemde klachten en beperkingen door het ongeval zijn veroorzaakt en daartoe als deskundige zenuwarts/psychiater dr C.J.F. Kemperman benoemd (hierna: Kemperman). Kemperman heeft op 2 oktober 2003 rapport uitgebracht. Na verdere conclusiewisseling door partijen heeft de rechtbank bij het thans bestreden eindvonnis de bevindingen en conclusies van de deskundige tot de hare gemaakt en de vordering afgewezen. (benadeelde) heeft tegen dit vonnis zeven grieven ontwikkeld.

3.3 De grieven I tot en met III, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat op basis van het rapport van de deskundige moet worden aangenomen dat de functionele invaliditeit nul procent is en dat niet aannemelijk is geworden dat (benadeelde) aan het ongeval toe te rekenen inkomens schade heeft.

3.4 In de kern komt het bezwaar van (benadeelde) tegen het deskundigenbericht erop neer dat Kemperman bij toetsing van haar situatie aan de richtlijnen van de Nederlandse vereniging voor neurologie ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan twee van de zes criteria voor het aannemen van een post whiplash-syndroom. De criteria waaraan volgens Kemperman niet is voldaan zijn: tt(5) de pijnklachten moeten aanleiding hebben gegeven tot het zoeken van medische hulp en over een periode van minstens een jaar in aansluiting aan het trauma medisch gedocumenteerd en geheel of grotendeels onafgebroken aanwezig zijn geweest" en tt(6) er moet concordantie bestaan tussen de door de betrokkene aangegeven pijnbeleving en het pijngedrag. Deze moet blijken uit een consistent abnormaal bewegingspatroon van de nek en uit de verkregen informatie. Daaruit moet duidelijk zijn dat de getroffene bepaalde voorheen gebruikelijke activiteiten in het arbeidsproces, het dagelijks leven, het maatschappelijk verkeer of de recreatie feitelijk achterwege heeft gelaten of daarvoor hulp heeft ingeroepen of hulpmiddelen heeft gebruikt, op grond van de aanwezige klachten of omdat de bedoelde activiteiten de klachten zodanig provoceerden of verergerden dat dit als bezwaarlijk werd ervaren". Kemperman heeft daaraan toegevoegd dat opgemerkt diende te worden dat er in de spreekkamersituatie geen pijngedrag opviel. Daar werden normale cervicale wervelkolombewegingen geobserveerd en er was ook geen voortdurend ontzien van de nekbewegingen. Bij houdings- en bewegingsonderzoek waren er geen antalgische reacties of anticipatie daarop. Br bestond geen aanwijzing voor een radiculaire prikkelbaarheid. Ook door de huisarts werden geen afwijkende nekbewegingen gevonden. Kemperman verbond aan een en ander de conclusie van 0% functionele invaliditeit.

3.5 (benadeelde) heeft haar bezwaren tegen de conclusies van Kemperman voorafgaand aan het uitbrengen van het rapport aan hem kenbaar gemaakt. Hij heeft daarop in het rapport gereageerd door vast te stellen dat in de relevante periode de huisarts vijftien aantekeningen heeft gemaakt doch dat geen daarvan betrekking heeft op het gestelde postwhiplash-syndroom en heeft zijn conclusies niet aangepast. Bij akte na deskundigenbericht heeft (benadeelde) haar bezwaren aan de rechtbank voorgelegd, die daaraan is voorbijgegaan. Bij haar beslissing om Kemperman te volgen heeft de rechtbank diens overige bevindingen betrokken. Bovendien stelt zij vast dat Kemperman de functionele invaliditeit heeft bepaald volgens de daarop van toepassing zijnde AMA-normen en de zogenoemde combinatietabel uit de AMA-Guides. Die kwam uit op 0%. In aanvulling daarop heeft Kemperman de richtlijnen van de Nederlandse vereniging voor neurologie gehanteerd met als uitkomst dat aan twee van de zes criteria niet is voldaan. Voorzover de grief inhoudt dat die richtlijnen geen doorslaggevende betekenis toekomt heeft (benadeelde) het gelijk aan haar zijde, maar het ligt dan wel op haar weg een ander toetsingskader aan te reiken, hetgeen zij niet heeft gedaan.

3.6 In hoger beroep bevestigt (benadeelde) dat niet is voldaan aan het hiervoor onder (6) geformuleerde criterium. Zij geeft daarvoor als verklaring dat zij daartoe de nodige inspanningen heeft geleverd door het doen van oefeningen en door het ondergaan van behandelingen van fysiotherapeut en chiropractor. Voorts erkent ze dat bij de huisarts de op deze behandelingen gerichte hulpvraag niet is gesteld. Ter staving van deze stellingen heeft (benadeelde) slechts een door haar huisarts ondertekende eerste aanvraag fysiotherapie/mensendieck/Caesar/ logopedie van 18 juni 2004 in het geding gebracht, terwijl zij in eerste aanleg een niet nader gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan met betrekking tot het bestaan van functionele invaliditeit zonder daarbij aan te geven hoe dat bewijs geleverd zou kunnen worden. In hoger beroep biedt (benadeelde) aan verslagen van de genoemde therapeuten over te leggen ofwel hen te doen horen. In dit stadium van het geding mag echter van (benadeelde) worden verwacht dat zij een nauwkeurige opgave doet van haar eigen activiteiten en de behandelingen, alsmede dat zij bij de memorie van grieven de schriftelijk bewijsstukken in het geding brengt. Dit heeft zij nagelaten. Evenmin heeft zij aangegeven wat zij wil bewijzen met het doen horen van de therapeuten, terwijl ze overigens heeft volstaan met commentaar op de conclusies van Kemperman zonder zijn bevindingen met betrekking tot criterium (5) als zodanig te betwisten.

3.7 Met betrekking tot het criterium onder (5) volstaat (benadeelde) met de opmerking dat ook bij Kemperman twijfel bestaat over de mate waarin zij haar normale activiteiten is blijven kunnen verrichten. Deze stelling berust echter op een onjuiste lezing van het rapport. Op de door haar aangewezen plaats (pagina 27 en 28 onder 5a) heeft Kemperman haar klachten weergegeven. Onder 5b vermeldt hij zijn bevindingen daarover: de door betrokkenen aangegeven beperkingen kunnen niet worden verklaard uit de onderzoeksbevindingen.

3.8 Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft (benadeelde) haar bezwaren tegen de bevindingen en conclusies van Kemperman onvoldoende gesubstantieerd. Reeds om die reden falen de grieven voor zover die betrekking hebben op de door de rechtbank overgenomen conclusies van Kemperman inzake de mate van functionele invaliditeit. Nu ook in hoger beroep het ervoor moet worden gehouden dat geen sprake is van functionele invaliditeit moet worden aangenomen dat (benadeelde) geen aan het ongeval toe te rekenen inkomensschade heeft. De grieven I tot met III treffen daarom geen doel Piv-site