Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A'dam 011107 kort geding in asbestzaak; beroep op verjaring niet onaanvaardbaar

Rb A'dam 011107 kort geding in asbestzaak; beroep op verjaring niet onaanvaardbaar
2.1.  [eiseres] is geboren op [geboortedatum]. In 1972 hebben de vader en drie broers van [eiseres] in de ouderlijke woning verbouwingswerkzaamheden verricht, waarbij asbesthoudende platen zijn verwerkt en bewerkt. Het betrof ongeveer 30 m2 asbestplaten, welke zijn toegepast in de wanden en het plafond van de keuken van de woning en in de wand tussen de keuken en de badkamer van de woning. [eiseres] heeft daarbij hand- en spandiensten verricht, waaronder het opvegen van het zaagsel en asbeststof. De werkzaamheden hebben ongeveer een maand geduurd. (...)

4.  De beoordeling
4.1.  De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen moet mede worden betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald. (...)

4.5.   Of in gevallen als de onderhavige toepassing van de verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld.
Daarbij dienen de in voormeld arrest van de Hoge Raad vervatte gezichtspunten te worden betrokken, te weten:
a)  of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en, mede in verband daarmede, of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;
b)  in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit andere hoofde bestaat;
c)  de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
d)  in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
e)  of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
f)  of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
g)  of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.

4.6.  De voorzieningenrechter beperkt zich tot gezichtspunt b.
Hieromtrent geldt in het bijzonder het volgende:
Per 1 februari 2004 is artikel 3:310 lid 5 BW ingevoerd. Deze bepaling breidt de verjaringstermijn van 30 jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis uit tot 5 jaar na het bekend worden van de schade. Die regeling is echter beperkt tot schade die zijn oorsprong vindt in gebeurtenissen die hebben plaats gevonden na 1 februari 2004 en geldt dus niet voor voordien plaatsgevonden gebeurtenissen. Uitgangspunt is daarbij geweest de rechtszekerheid, die met verjaring wordt beoogd, te eerbiedigen. Dit brengt mee dat slachtoffers – onder wie [eiseres] – van gebeurtenissen vóór 1 februari 2004 niet onder die verruimde verjaringsregeling vallen. Ter compensatie daarvan is de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers tot stand gebracht. In plaats van een beroep op de onaanvaardbaarheid dient [eiseres] zich dus allereerst op deze Regeling te beroepen nu zij – zoals haar raadsman ter zitting te kennen heeft gegeven – op basis daarvan in december 2007 in aanmerking kan komen voor een uitkering van EUR 16.000,=. Dit brengt ook mee dat de vordering in mindere mate spoedeisend is, in aanmerking genomen dat de medische situatie van [eiseres] na behandeling niet acuut is. De vordering voldoet daarmee niet aan het onder 4.1 genoemde criterium.
LJN BB7041