Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 280417

Rb Gelderland 280417

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-gelderland-280417

Beschikking
RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Nijmegen

zaakgegevens 5418160 \ AZ VERZ 16-52 \ 493 \ 588
uitspraak van 28 april 2017

beschikking

in de zaak van

X
wonende te <woonplaats>
gemachtigde mr. J. van de Klashorst
verzoekende partij

en

1. de besloten vennootschap
Van Kempen Service B.V.
gevestigd te Tiel
gemachtigde mr. R.H.J. Wildenburg
2. de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekering N.V.
gevestigd te Apeldoorn
gemachtigde mr. R.H.J. Wildenburg
verwerende partijen

Verzoekende partij wordt hierna X genoemd. Verwerende partijen worden hierna gezamenlijk Van Kempen c.s. en afzonderlijk Van Kempen en Achmea genoemd.

1. De procedure
1.1. Het procesverloop:
-het verzoekschrift met producties is ingekomen op 6 oktober 2016
-het verweerschrift met producties is ingekomen op 11 januari 2017
-de gemachtigde van X heeft bij brief van 10 januari 2017 productie 9 toegezonden
-de gemachtigde van Van Kempen c.s. heeft bij brief van 13 februari 2017 productie 5 toegezonden
- de mondelinge behandeling is gehouden op 24 maart 2017. Verschenen zijn de heer X, mr. Van de Klashorst voornoemd en mr. S.C. Fijen, kantoorgenoot, de heer A, werkzaam als controller/ veiligheidscoördinator bij Van Kempen, mevrouw B., werkzaam bij Achmea en mr. Wildenburg voornoemd. De gemachtigde van X heeft het standpunt van zijn cliënt aan de hand van een pleitnotitie uiteengezet.

1.1. Hierna is beschikking bepaald.

2. De feiten
2.1. Van Kempen is een bedrijf dat technische installaties verzorgt, met name op het gebied van warmte- en koudetechniek.

2.2. X is op 1 september 2006 in dienst getreden bij Van Kempen als 1e Servicemonteur. In de functieomschrijving staat bij taakomschrijving onder meer:
"Overwegend technische functie, gericht op onderhoud en service van koudetechnische installaties alsmede het opheffen van storingen. Hierbij spelen aspecten van veiligheid en kwaliteit een belangrijke rol."

2.3. In het door Van Kempen gehanteerde Handboek Veiligheid staat onder meer:
"9. Persoonlijke bescherming
Bij het verrichten van werkzaamheden dienen alle betrokken medewerkers te worden beschermd. Naast de standaard persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals kleding en schoenen, zullen, afhankelijk van de werkzaamheden, andere P.B.M. ter beschikking worden gesteld (helm, rubberen handschoenen en mat, gelaatsscherm etc.), dan wel door medewerkers worden aangeschaft en vergoed."

2.4. In februari 2010 heeft Van Kempen van het Marriott Hotel in Amsterdam de opdracht gekregen om airco-installaties te plaatsen, te installeren en in werking te stellen (het koeltechnisch installeren). De elektrotechnische installatie van de airco's - het aanbrengen en aansluiten van de elektrische bekabeling in de airco units - heeft het Marriott Hotel uitbesteed aan het Duitse bedrijf MJD GmbH (hierna: MJD).

2.5. Op 25 februari 2010 is X begonnen met zijn werkzaamheden voor Van Kempen in het Marriott hotel. De airco-installaties waren daarvoor door werknemers van MJD elektrotechnisch geïnstalleerd. De taak van X betrof het in werking stellen
van de airco-installatie. Hiervoor is vereist dat de airco-installatie enige tijd onder spanning heeft gestaan, zodat de olie die zich in de installatie bevindt, is opgewarmd. Daarom was de airco-installatie de dag daarvoor onder spanning gezet. Bij de aanvang van zijn werkzaamheden aan de airco-installatie heeft X een elektrische schok van 380 Volt gekregen (hierna: het ongeval).

2.6. X is 's middags na het ongeval naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in zijn woonplaats gegaan. Daar is hij onderzocht, maar daarbij is geen ECG gemaakt. De week daarop heeft X gewerkt. Op 9 maart 2017 is hij 's avonds thuis na het werk onwel geworden. In het ziekenhuis is vervolgens een CT-scan gemaakt en een herseninfarct vastgesteld, met daarbij een onregelmatige hartslag.

2.7. De voorman van Van Kempen, de heer C, heeft na het ongeval een Risico-/incident rneldingsformulier ingevuld op 25 februari 2010 en dit vervolgens op 9 maart 2010 aangevuld. Daarin staat, voor zover hier van belang:
"Omschrijving van de gebeurtenis:
Stroomschok gekregen door een niet goed aangesloten kabel van de werkschakelaar naar de elektroschakelkast. Medewerker is naar huis gegaan, voelde zich toch niet goed en is naar de dokter en vervolgens naar het ziekenhuis. Hart- en nierfunctie zijn onderzocht en goedgekeurd door de artsen. Anderhalve week later, op dinsdag 9 maart 2010 is X thuis onwel geworden en opgenomen in het ziekenhuis. Hij had een TIA (kantonrechter: dit moet een herseninfarct zijn) gehad. Volgens de behandelend arts is het zeer waarschij nlijk dat dit een gevolg is van de stroomschok die X heeft opgelopen op 25-2-2010.
( ... )
Oorzaak:
Mede-installateur MJD uit Duitsland is verantwoordelijk voor de aansluiting van de elektrokabels. MJD stond onder tijdsdruk en beeft niet gecheckt of kabels goed aangesloten waren. Normaal gesproken sluiten wij als airco- installateur zelf de installatie elektrisch aan, In het kader van de NEN3140 norm is X hiertoe bevoegd.
Ons verzuim is geweest goed te checken of de mede-installateur zijn werk goed heeft gedaan. Wij zijn ervan uitgegaan dat de kabels goed aangesloten waren.
( ... )
Aanbeveling:
( ... ) Onder tijdsdruk werken mag geen reden zijn om controles over te slaan.
(...)"

2.8. Van Kempen heeft het ongeval gemeld bij haar verzekeraar, Achmea. De letselschaderegelaar mevrouw <naam> van Achmea heeft vervolgens op 19 mei 2010 een toedrachtonderzoek gedaan en daarvan op 31 mei 2010 een rapport opgesteld. Voor dit onderzoek is het dossier bestudeerd en is een bezoek gebracht aan Van Kempen. In het rapport staat, voor zover hier van belang:
"( ... )
RI&E
Het bedrijf is net (afgelopen maandag) VCA gekeurd. De RI&E is in orde. Zij maken alleen een aparte RI&E bij grote klussen. De klus waarbij het ongeval is gebeurd, was dat niet.
( ... )
Veiligheid overig
Jaarlijks krijgt het personeel veiligheidsschoenen, maskers, een helm, een veiligheidsbril, werkbroeken en shirts. Ieder heeft een eigen valbescherming.
De toedracht
(...)
Het was voor het eerst dat zij op deze locatie werkzaamheden verrichten. Het werk was wel bekend. Normaliter doen zij overigens ook de elektrowerkzaarnheden zelf.
( ... )
Het Duitse bedrijf had moeten controleren of er spanning op de unit stond. De aansluiting op de unit was wel in orde. Doordat de kabel in de unit los hing, kreeg de heer X door zijn linkerhand en rechterkuit een stroomstoot toen hij de unit aanraakte. Hij heeft dat bij zijn voorman, C, en bij de bouwdirecteur, de heer D, gemeld. Getuigen waren er niet.
( ... )
Arbeidsinspectie
In eerste instantie is de AI niet ingeschakeld, omdat daar geen reden voor leek te zijn. Betrokkene werd immers niet behandeld in het ziekenhuis. Toen dat anderhalve week later wel het geval was, hebben zij alsnog de AI ingeschakeld.
De Al heeft geen onderzoek meer ingesteld. ( ... )
Veiligheid
Een aparte RI&E voor deze opdracht was niet aanwezig. Er zijn vooraf geen specifieke veiligheidsinstructies gegeven, omdat het een standaardwerk was. De voorman zou wel vooraf gewaarschuwd moeten hebben, zoals altijd gebeurd, dat ze moeten denken aan hun veiligheid.
Aansprakelijkheid .
De werkgever is niet aansprakelijk gesteld. Zij hebben op hun beurt het Mariot ook nog niet WA gesteld. ( ... ) De werkgever acht zich niet aansprakelijk. Het zou morgen weer kunnen gebeuren. Hij ziet niet wat zij nog meer kunnen doen ter voorkoming,
( ... )".

2.9. Na het herseninfarct kon X niet meer goed lopen, praten en was de fijne motoriek verstoord. Verder heeft hij veelvuldig last gehad van hartritmestoornissen en is daarvoor onder behandeling bij een specialist.

2.10. De rechtsbijstandsverzekeraar van X heeft Van Kempen aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Van Kempen heeft deze aansprakelijkheidsstelling doorgeleid naar haar verzekeraar Achmea. Achmea heeft aansprakelijkheid afgewezen.

2.11. Op verzoek van X heeft een cardiologische expertise plaatsgevonden door dr. R.F. Visser, cardioloog in dienst van Justus Medische expertise. Nadat dr. Visser X op 3 november 2015 heeft onderzocht, heeft dr. Visser op 8 april 2016 een rapport opgesteld. Dr. Visser stelt hierin als diagnose:
• Symptomatisch paroxysrnaal atriumfibrilleren, gecompliceerd door een herseninfarct in 2010. Gezien de relatie in de tijd, maar ook gezien de aanvankelijk niet herkende malaise klachten in aansluiting aan het incident is het zeer aannemelijk dat er een relatie te bestaan tussen de doorgemaakte stroomstoot en het optreden van boezemfibrilleren en dientengevolge het herseninfarct.
• De rnoeheidsklachten zijn waarschijnlijk deels toe te schrijven aan chronotope incompetentie bij het (noodzakelijke) gebruik van een b-blokker, maar ook aan de status na het herseninfarct en enigszins aan het overgewicht.

En oordeelt over 'de situatie zonder ongeval' als volgt, voor zover hier van belang:
"(...)
Voor het ongeval bestonden er geen klachten die duiden op paroxysmaal boezemfibrilleren.
( ... )
Het is zeer onwaarschijnlijk dat genoemde klachten en afwijkingen er ook zouden zijn geweest als het ongeval niet was overkomen. Gezien de relatie in de tijd is het zeer waarschijnlijk dat er een causaal verband bestaat tussen de doorgemaakte stroomstoot en het optreden van boezemfibrilleren en dientengevolge het herseninfarct. Boezemfibrilleren is een weinig beschreven complicatie van een elektrische stroomstoot."
En vervolgens:
"Het is niet 100% uit te sluiten dat deze klachten en afwijkingen op enig moment ook hadden kunnen ontstaan. Immers paroxysmaal boezemfibrilleren is in de bevolking een bekende aandoening. De gemiddelde incidentie en prevalentie van atriumfibrilleren zijn laag, maar stijgen sterk met de leeftijd. ( ... )".

2.12. Na twee jaar arbeidsongeschiktheid heeft X een Wia-keuring ondergaan en heeft het UWV aan hem een IVA-uitkering toegekend.

3. Het verzoek en het verweer
3.1. X verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Van Kempen aansprakelijk is voor de schade die X lijdt als gevolg van het ongeval van 25 februari 2010,
II. voor recht te verklaren dat Van Kempen c.s. de schade die X lijdt als gevolg van het ongeval van 25 februari 2010 aan hem dient te vergoeden
III de kosten van dit deelgeschil te begroten,
IV. Van Kempen c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, te betalen binnen 14 dagen na het wijzen van de beschikking.

3.2. Aan zijn verzoek legt X kort gezegd ten grondslag dat Van Kempen de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en aldus ex art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van het ongeval van 25 februari 2010. Achmea dient als aansprakelijkheidsverzekeraar van Van Kempen de schade aan X te vergoeden.

3.3. Van Kempen c.s. voert verweer.

3.4. De kantonrechter zal hierna, waar nodig, ingaan op de stellingen van partijen.

4. De beoordeling
4.1. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de kantonrechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkornst (artikel 1019z Rv). Dit kan het geval zijn indien geoordeeld wordt dat nadere bewijslevering noodzakelijk is en de kantonrechter geen aanleiding ziet om in het kader van het deelgeschil, dat zich in beginsel niet leent voor instructie, die instructie aan zich te trekken. Daarmee zou de procedure dreigen te verworden tot een bodemprocedure in de vorm van een deelgeschil, waarbij de investering die dat zou vergen in tijd, geld en moeite daarin in de weg staat.

4.2. X heeft voldoende gesteld en onderbouwd om aan te nemen, dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Voor het overige bestaat er geen aanleiding om het verzoek niet als een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv te beschouwen. De kantonrechter is voorts bevoegd te beslissen op het tegen Van Kempen gerichte verzoek omdat dit is gegrond op artikel 7:658 BW.

4.3. Het tegen Achmea gerichte verzoek is gebaseerd op artikel 7:954 lid 6 BW en betreft derhalve niet artikel 7:658 BW danwel een arbeidsovereenkomst. Ook overigens zijn er geen aanknopingspunten voor bevoegdheid van de kantonrechter, zodat in beginsel een andere kamer dan de kamer van kantonzaken bevoegd is het verzoek tegen Achmea te behandelen en te beslissen. Indien de zaak tegen Achmea ten principale aanhangig zou worden gemaakt, zou deze vermoedelijk tezamen met de ten principale aanhangig te maken zaak tegen Van Kempen, vanwege verknochtheid op de voet van artikel 220 Rv door de kantonrechter zijn behandeld en beslist. Daarom bestaat aanleiding uit hoofde van artikel 1019x Rv ook bevoegdheid van de kantonrechter aan te nemen ter zake van het tegen Achmea gerichte verzoek Hierbij is betrokken dat geen van partijen opmerkingen over de bevoegdheid van de kantonrechter heeft gemaakt.

4.4. De kern van het geschil vormt de vraag of Van Kempen, als werkgever, aansprakelijk is voor de schade die X stelt te hebben geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig waren om schade te voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

In de uitoefening van de werkzaamheden

4.5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de werknemer moet stellen, en bij betwisting, moet bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Tussen partijen is niet in geschil dat X tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een stroomschok van 380 Volt heeft gekregen. Tevens staat vast dat X op die dag vanwege de stroomschok naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis is gegaan. Dit feit alleen al maakt dat aangenomen kan worden dat X schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden als bedoeld in artikel 7:658 BW. In zoverre is dit door Van Kempen c.s. ook niet weersproken. Het feit dat Van Kempen c.s. het causaal verband betwist tussen het ongeval en een (ander) deel van de gestelde geleden schade, doet hier niet aan af. Deze stelling is van belang bij de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schadeposten, een vraag die in het kader van dit deelgeschil niet aan de orde komt.

Zorgplicht
4.6. Tussen partijen is in geschil of Van Kempen, zoals zij stelt, aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan.

4.7. In de jurisprudentie zijn de uitgangspunten van deze zorgplicht nader uitgewerkt. Zo heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3519) geoordeeld dat de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht de werkgever niet alleen verplicht om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bij gevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn
werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (zie daarvoor HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223). Indien de plaats waar de werkzaamheden worden verricht eraan in de weg staat dat de werkgever direct toezicht houdt op de naleving van de door hem gegeven instructies, dient deze zo nodig aanvullende veiligheidsmaatregelen te treffen. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313). Bovendien dient de werkgever ermee rekening te houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.

4.8. X heeft zich op het standpunt gesteld dat Van Kempen ingevolge hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 1 juli 1993, Power/Adtoss (ECLI:NL:HR:1993:ZC1027) aansprakelijk is voor de fouten van MJD. De kantonrechter
volgt X op dit punt niet in haar betoog. Er is immers (veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stellingvan X dat de stroomschok veroorzaakt is door het niet goed vastzetten van een kabel in de airco-installatie) sprake van een specifieke fout van een medewerker van MJD en niet van een tekortkoming in een algemene zorgverplichting door MJD. De Hoge Raad heeft onder 7.1 overwogen dat: "Wanneer in een situatie als de onderhavige het de werknemer op het bouwterrein, maar buiten de werkplek overkomen ongeval in geen enkel opzicht is te wijten aan enig tekortschieten door hoger bedoelde 'hulppersonen' in de op hen rustende algemene zorgverplichting voor de veiligheid van de werknemers op het bouwterrein, maar daaraan dat in dienst of ten behoeve van deze laatsten ofvan derden werkzame personen- ondanks voldoende instructie en toezicht - de ter zake geldende veiligheidsvoorschriften niet hebben nageleefd, kan de werknemer zijn werkgever niet ingevolge art. 1638x aansprakelijk houden: deze bepaling beoogt immers niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming van de werknemer tegen het in lid 1 van dat artikel bedoelde gevaar (HR 10 juni 1983, NJ 1984, 20)".
Het enkele feit dat MJD een fout heeft gemaakt, waardoor X schade heeft geleden, brengt aldus op zichzelf geen aansprakelijkheid van Van Kempen met zich mee.

4.9. Aan zijn vordering heeft X verder ten grondslag gelegd dat Van Kempen een eigen zelfstandig verwijt te maken valt, namelijk het niet controleren van de deugdelijkheid van de elektrotechnische installatie van de airco-installatie (de bekabeling) of, indien dit niet van Van Kempen zou kunnen worden gevergd, het niet verstrekken van afdoende veiligheidsmaatregelen.

4.10. Ter beoordeling van de vraag of Van Kempen aan haar zorgplicht heeft voldaan, acht de kantonrechter het volgende van belang. Hoewel Van Kempen zich op het standpunt heeft gesteld dat niet vast is komen te staan waar het gebrek in de airco-installatie uit heeft bestaan, volgt uit zowel het risico/incident meldingsformulier dat door voorman C is ingevuld (opgenomen onder 2.7) als uit het rapport van haar verzekeraar (opgenomen onder 2.8) dat Van Kempen zelf ook is uitgegaan van een losse kabel in de airco-installatie als oorzaak van de stroomschok. Bij twijfel omtrent de oorzaak van het gebrek aan de airco- installatie had het op de weg van Van Kempen gelegen om onderzoek te laten verrichten naar de oorzaak van het ongeval, hetgeen Van Kempen heeft nagelaten. De kantonrechter gaat er daarom, uitgaande van de overgelegde rapportages, vanuit dat een losse kabel in de airco- installatie de stroomschok heeft veroorzaakt.

4.11. Wat van Van Kempen als werkgever in het kader van haar zorgplicht mag worden verwacht, wordt in de eerste plaats ingevuld door de publiekrechtelijke regelgeving ten aanzien van arbeidsomstandigheden. Het handhaven van de publiekrechtelijke veiligheidsnormen is voor de werkgever een minimumnorm (HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7355). Dat Van Kempen heeft voldaan aan haar publiekrechtelijke veiligheidsnorm, zoals door haar is gesteld, is echter onvoldoende om aan aansprakelijkheid te ontkomen. De vraag welke maatregelen van een werkgever kunnen worden verwacht hangt immers mede afvan de omstandigheden van het geval. Met inachtneming van de Kelderluikcriteria wordt de reikwijdte van de zorgplicht verder bepaald (zie hiervoor HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313).

4.12. De kantonrechter acht in dit verband van belang dat Van Kempen bekend was met het feit dat 380 Volt op de airco-installatie zou komen te staan op het moment dat de stroom erop zou worden gezet. Dit brengt mee dat werkzaamheden aan de airco-installatie alleen daarom al risico's met zich meebrengen. Voor Van Kempen was dan ook voorzienbaar dat een fout in de bekabeling grote gevolgen zou kunnen hebben en er aldus sprake zou kunnen zijn van een gevaarlijke situatie. Vervolgens acht de kantonrechter van belang dat Van Kempen ook bekend was met de werkzaamheden die horen bij het elektrotechnisch installeren van de airco-installatie, de werkzaamheden die in dit geval door de opdrachtgever waren uitbesteed aan MJD. In zowel het risico- incident meldingsformulier als het toedrachtsonderzoek is immers vermeld dat Van Kempen deze werkzaamheden gewoonlijk (ook) zelf verricht. Dit is door X ter zitting ook verklaard. Dat dit vanuit Van Kempen ter zitting is betwist, acht de kantonrechter, gelet op het bovenstaande en het gebrek aan onderbouwing van die betwisting, onvoldoende. Daarbij is van belang dat de vertegenwoordiger van Van Kempen desgevraagd heeft geantwoord niet te weten of en zo ja hoe vaak Van Kempen zelf airco-installaties elektrotechnisch installeert. Hiermee staat vast dat Van Kempen bekend was of mocht worden verondersteld met het feit dat er bij werkzaamheden aan een airco-installatie waar stroom op is gezet, sprake kan zijn van een gevaarlijke situatie.

4.13. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is welke veiligheidsmaatregelen van Van Kempen als werkgever kunnen worden gevergd. In beginsel moet gelden dat de werkgever, waar mogelijk, prioriteit geeft aan maatregelen ter voorkoming van gevaar boven het verstrekken van beschermingsmaatregelen. X heeft gemotiveerd gesteld dat in het geval hij als werknemer van Van Kempen zelf de elektrotechnische installatie uitvoert aan een airco-installatie, hij de bekabeling controleert voordat hij de airco-installatie dicht maakt en er stroom op zet. Vanuit deze gewoonte is X er ook van uitgegaan dat MJD diezelfde controle had uitgevoerd, hetgeen niet is gebeurd aangezien anders de losse kabel zou zijn ontdekt. De vraag is nu of van Van Kempen als werkgever in het kader van haar zorgplicht ten opzichte van X verwacht mocht worden dat zij ervoor zorg zou dragen dat de bekabeling in de airco-installatie goed vast zat door of deze zelf te controleren voordat de stroom erop zou worden gezet of door deze controle van MJD te eisen. Gesteld noch gebleken is dat Van Kempen enigerlei afspraken heeft gemaakt met MJD of met haar opdrachtgever het Marriott Hotel omtrent de controle van de bekabeling voordat er stroom op zou worden gezet. Gelet op de bovenstaande kenbaarheid van Van Kempen met de mogelijke risicovolle situatie voor haar werknemers in het geval van een fout in de bekabeling, had het naar het oordeel van de kantonrechter wel op de weg van Van Kempen gelegen om als werkgever ervoor zorg te dragen dat dit risico middels een controle zou worden uitgesloten dan wel beperkt, aangezien Van Kempen haar werknemers aan dit risico bloot stelt door de opgedragen werkzaamheden. Dat deze controle Van Kempen extra tijd zou kosten, omdat daarvoor de airco-installatie open moet worden gemaakt, is geen reden om niet te voldoen aan de op haar rustende zorgplicht. Daarbij is (mede) van belang dat gesteld
noch gebleken is dat dit substantieel meer tijd zou kosten.

4.14. In het geval dat Van Kempen als werkgever ervoor kiest om de bekabeling van de airco-installaties bij uitbesteding van het elektrotechnisch installatiewerk niet te controleren, ligt het op de weg van Van Kempen om dan zorg te dragen voor voldoende veiligheidsmaatregelen. De kantonrechter volgt Van Kempen c.s. niet in haar stelling dat X geen werkzaamheden waren opgedragen waarvoor het verstrekken van extra beschermingsmiddelen noodzakelijk was. Nu Van Kempen er immers voor gekozen heeft om niet te controleren of de airco-installaties waaraan haar werknemers moeten werken op de juiste wijze elektrotechnisch zijn geïnstalleerd en er ongezien stroom op laat zetten voorafgaand aan de door haar werknemers te verrichten werkzaamheden, moet Van Kempen in haar afweging van de door haar te verstrekken beschermingsmiddelen meenemen dat er geen controle heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat Van Kempen X rubberen handschoenen en matten mee had moeten geven, teneinde de risico's te beperken. Dit zijn maatregelen waarover Van Kempen zelf in haar Handboek Veiligheid spreekt (zie onder 2.3). Er waren aldus betere maatregelen mogelijk, waarbij het nemen van deze maatregelen
van Van Kempen kon worden gevergd. Dat Van Kempen kennelijk niet in het bezit is van deze rubberen matten, waarvan onweersproken gesteld is dat deze betaalbaar zijn, maakt dit niet anders.

4.15. Tot slot moet de vraag worden beantwoord of naleving van de zorgplicht het ongeval (of althans de gevolgen daarvan) had kunnen voorkomen. Ter beantwoording daarvan acht de kantonrechter aannemelijk, en door Van Kempen c.s. ook niet weersproken, dat bij een controle van de bekabeling de losse kabel zou zijn opgemerkt voordat de stroom op de airco- installatie zou zijn gezet. Dit betekent dat controle van de bekabeling het ongeval zou hebben voorkomen. In het geval niet van Van Kempen c.s zou kunnen worden gevergd dat zij de bekabeling zou controleren, is van belang dat Van Kempen c.s, de stelling van X dat door het verstrekken van rubberen beschermingsmarten en rubberen handschoenen het ongeval niet dusdanige gevolgen zou hebben gehad als thans het geval is, niet heeft weersproken. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat door het verstrekken van deze beschenningsmiddelen had kunnen worden voorkomen dat 380 Volt door het lichaam van X was gegaan.

4.16. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Van Kempen haar zorgplicht jegens X heeft geschonden door de bekabeling voorafgaand aan de werkzaamheden (en voordat er stroom op werd gezet) niet te controleren dan wel door geen afdoende
veiligheidsmaatregelen te treffen. Dit betekent dat Van Kempen aansprakelijk is voor de schade die X lijdt en heeft geleden als gevolg van het tekortschieten in haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW, zodat de kantonrechter de gevraagde verklaring voor recht zal toewijzen.

4.17. Achmea heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat ook de onder II. gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.

Kosten deelgeschilprocedure

4.18. X heeft verzocht de kosten voor deze procedure te begroten ex artikel 1019aa Rv, Bij de begroting van de kosten dient de rechter de in artikel 6:96 BW besloten liggende dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.19. De kantonrechter acht de stelling van X dat zijn rechtsbijstandsverzekeraar slechts die kosten vergoed die niet verhaalbaar zijn op een ander, waardoor de kosten voor het deelgeschil voor rekening van X komen, voldoende aannemelijk.

4.20. X heeft de kosten gesteld op € 8.161,67. Daarbij heeft (de advocaat van) X een uurtarief gehanteerd van € 265,00 exclusiefkantoorkosten en exclusief 21% btw. Met Van Kempen c.s. is de kantonrechter van oordeel dat een uurtarief van € 230,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw als redelijk aangemerkt moet worden.

4.21. Ter zake het aantal te begrote uren geldt het volgende. Het totaal aantal begrote uren komt uit op 23,90 uur. Van Kempen c.s. heeft aangevoerd dat de tij dsbesteding te ruim is geweest. Naar het oordeel van.de kantonrechter is, gelet op de aard van de zaak, een tijdsbesteding van 18 uur voor dit deelgeschil (inclusief de zitting) redelijk te noemen. De kantonrechter gaat dan grofweg uit van 8 uur voor voorbereiding en opstellen van het verzoek, 4 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en de voorbereiding op de mondelinge behandeling (waaronder correspondentie en overleg met X) en 6 uur voor de mondelinge behandeling zelf inclusief reistijd. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op 18 uur x € 230,00 is € 4.140,00, te vermeerderen met 21% btw en 6% kantoorkosten alsmede met het door X betaalde griffierecht van € 79,00. In totaal worden de kosten begroot op € 5.388,95.

5. De beslissing
De kantonrechter,
5.1. verklaart voor recht dat Van Kempen aansprakelijk is voor de schade die X lijdt als gevolg van het ongeval van 25 februari 2010;

5.2. verklaart voor recht dat Van Kempen c.s. de schade die X lijdt als gevolg van het ongeval van 25 februari 2010 aan X moet vergoeden;

5.3. begroot de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van X op € 5.388,95 en veroordeelt Van Kempen c.s. om dit bedrag aan X te betalen, binnen twee weken na dagtekening van de beschikking;

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2017.

Met dank aan J. van de Klashorst, Joosten Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.