Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 310516 KG; gratie van een schadevergoedingsmaatregel is niet mogelijk

Rb Den Haag 310516 KG; gratie van een schadevergoedingsmaatregel is niet mogelijk

4 De beoordeling van het geschil
4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door het door [eiser] ingediende gratieverzoek niet in behandeling te nemen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. Eiser is ook ontvankelijk in zijn vorderingen, aangezien voor hem geen andere – met voldoende waarborgen omklede – rechtsgang openstaat om het door hem beoogde doel te bereiken.

4.2.
Artikel 558 Sv geeft een opsomming van de straffen en maatregelen waarvan gratiëring mogelijk is. Ingevolge het eerste lid van artikel 558 Sv kan terzake van alle door de Nederlandse strafrechter onherroepelijk opgelegde hoofdstraffen en bijkomende straffen gratie worden verzocht en verleend. Lid 3 van artikel 558 Sv geeft een opsomming van de door de rechter opgelegde maatregelen waarvoor gratie kan worden verzocht en verleend. De schadevergoedingsmaatregel wordt in dit artikel niet genoemd. In artikel 560a Sv is voorts bepaald dat verzoeken die strekken tot vermindering, verandering of kwijtschelding van andere door de strafrechter opgelegde maatregelen dan genoemd in artikel 558 lid 3 Sv, in handen worden gesteld van de autoriteit, die wettelijk bevoegd is de tenuitvoerlegging van die maatregelen te beëindigen of de daarbij opgelegde verplichtingen te wijzigen of te niet te doen, teneinde daarop te beslissen. Voor de schadevergoedingsmaatregel geldt dat er geen bijzondere door de wet aangewezen autoriteit is die de opgelegde maatregel kan verminderen of beëindigen.

4.3.
[eiser] heeft betoogd dat het weglaten van de schadevergoedingsmaatregel in artikel 558 lid 3 Sv berust op omissie. De Staat heeft hiertegen aangevoerd dat het niet noemen van de schadevergoedingsmaatregel in voornoemd artikel juist een uitdrukkelijke keuze is van de wetgever die, gelet op het karakter van de schadevergoedingsmaatregel, gratie ervan heeft willen uitsluiten. Uit de door de Staat in dat kader genoemde wetsgeschiedenis volgt dat de schadevergoedingsplicht primair is gericht op het herstel van de rechtmatige toestand en dit geen extra leed toevoegt aan de dader in die zin dat de veroordeelde een verplichting wordt opgelegd, waaraan hij reeds uit andere hoofde behoort te voldoen. Het karakter van de schadevergoedingsmaatregel brengt met zich dat deze niet gerelateerd behoeft te worden aan de ernst van het feit, de verwijtbaarheid van het gedrag en de draagkracht van de verdachte. Voorwaarde voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel is dat de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor de schade en de omvang van de schade beslissend is voor de hoogte van de maatregel.

4.4.
De Staat heeft voorts betoogd dat tijdens de parlementaire behandeling van de herziening van de gratieregeling in 1994/1995 aan de orde is geweest of artikel 558 lid 3 Sv moest worden gewijzigd om gratie van de schadevergoedingsmaatregelen mogelijk te maken. Uit de door de Staat aangehaalde kamerstukken (Kamerstukken II 1994/1995, 23 960, nr. 3 pagina 6) volgt expliciet dat is afgezien van het aanvankelijke voornemen van de minister om gratieverlening bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer mogelijk te maken, naar aanleiding van de daartegen door de NVvR en het Openbaar Ministerie geuite bezwaren. Daarbij speelde kennelijk een doorslaggevende rol dat het belang van het slachtoffer bij een schadevergoedingsmaatregel voorop staat en gratiëring van deze maatregel er toe zou leiden dat, anders dan bij andere maatregelen, wordt ingegrepen in de relatie tussen de veroordeelde en het slachtoffer en daarmee het slachtoffer in zijn belangen wordt geschaad. Met het beoogde herstel van de rechtmatige toestand in geval van een schadevergoedingsmaatregel strookt dan blijkbaar niet een vermindering of kwijtschelding van de opgelegde maatregel. Het standpunt van [eiser] dat sprake is van een omissie voor wat betreft het ontbreken van de schadevergoedingsmaatrel in artikel 558 Sv kan daarmee geen stand houden, nu de wetgever er wel degelijk bewust voor heeft gekozen gratiëring van de schadevergoedingsmaatregel uit te sluiten. De stelling van [eiser] dat uit de Gratiewet volgt dat de schadevergoedingsmaatregel gratieerbaar is wordt eveneens verworpen. Zoals de Staat terecht aanvoert is in de artikelen 558 tot en met 560b Sv geregeld in welke gevallen gratie mogelijk is, welke procedures daartoe moeten worden gevoerd en de wijze waarop de beslissing moet worden genomen. In het Wetboek van Strafvordering is echter bepaald voor welke maatregelen een gratieverzoek kan worden ingesteld en daar valt de schadevergoedingsmaatregel niet onder. De stelling van [eiser] dat de schadevergoedingsmaatregel gezien het doel van de Gratiewet en de Wet Terwee gratieerbaar is, kan gelet op het voorgaande evenmin stand houden.

4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Staat op goede grond heeft geoordeeld dat het door [eiser] ingediende gratieverzoek niet in behandeling kan worden genomen, zodat de vorderingen van [eiser] reeds op die grond niet toewijsbaar zijn. Dit laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat een overgang van de inningsfase naar de incassofase in het geval van [eiser] bezwaarlijk is, nu [eiser] , ondanks zijn beperkte inkomsten inmiddels een voor zijn situatie aanzienlijk hoog bedrag heeft betaald aan het CJIB, er geen sprake is van betalingsonwil maar van betalingsonmacht en moet worden aangenomen dat de (dreigende) tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis grote psychische druk op [eiser] legt. Dit maakt echter niet dat de Staat gehouden is het gratieverzoek van [eiser] in behandeling te nemen, nu de wet daartoe geen ruimte biedt. ECLI:NL:RBDHA:2016:8284