Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 060423 strafzaak bij verkeersongeval, hoge dwarsleasie en multifocaal hersenletsel smartengeld € 275.000,00, rb legt ambtshalve schadevergoedingsmaatregel op

RBMNE 060423 strafzaak bij verkeersongeval, hoge dwarsleasie en multifocaal hersenletsel smartengeld € 275.000,00, rb legt ambtshalve schadevergoedingsmaatregel op

Bewijsoverwegingen

Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Aan beide vereisten is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Vast staat dat verdachte met zijn auto op de Kanaaldijk twee voetgangers, mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] , van achteren heeft aangereden. Dat is gebeurd op een smalle (en grotendeels onverlichte) weg van 3 meter breed op een dijk, waarover verdachte heeft verklaard dat de weg niet goed kan worden overzien omdat het daar zo donker is. Bij één verkeerde beweging zou je in het kanaal kunnen belanden, aldus verdachte.

Onder voornoemde omstandigheden heeft verdachte in zijn bestelauto gereden terwijl hij niet alleen met zijn telefoon bezig is geweest, maar daarbij óók te hard heeft gereden. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte één seconde nadat hij met zijn voertuig de weg op de Kanaaldijk opreed, handmatig zijn telefoon heeft bediend door de app Snapchat te openen. In de twaalf seconden daarna heeft verdachte een drietal Snapchat-berichten verzonden of ontvangen, en een tweetal WhatsApp-berichten ontvangen. Ruim een halve minuut na het ongeval heeft verdachte de Snapchat-app pas afgesloten en zijn telefoon vergrendeld. Verdachte heeft dus niet alleen enkele seconden vóór het ongeval handmatige handelingen verricht op zijn telefoon, maar ook staat vast dat zijn telefoon ten tijde van het ongeval nog steeds ontgrendeld was.

Ook stelt de rechtbank vast dat – anders dan de verdediging heeft betoogd – verdachte op de Kanaaldijk harder heeft gereden dan de maximumsnelheid ter plaatse van 60 km/u. De indicatieve snelheidsberekening is bruikbaar voor deze constatering, nu de uitkomst van de indicatieve snelheidsberekening daarna nog is gecontroleerd door middel van rijproeven. Bij deze rijproeven hebben verbalisanten dezelfde (met landapparatuur vastgestelde) afstand tot de plaats van het ongeval gereden in een gelijke tijd, welke tijd werd vastgesteld op basis van de tijdsregistratie bij de beschikbare camerabeelden. De rijproeven bleken de uitkomst van de indicatieve snelheidsberekening te onderschrijven. Hieruit volgt dat verdachte kort voor het ongeval met een snelheid tussen de 70 á 75 km/u heeft gereden, en daarmee de maximumsnelheid van 60 km/u heeft overschreden.

Onduidelijk is waarom verdachte de voetgangers niet heeft gezien.

Op het moment dat verdachte de Kanaaldijk opreed en zijn telefoon bediende, waren de voetgangers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een afstand van meer dan 200 meter reeds voor verdachte waarneembaar door hun hesjes met ingeschakelde rode ledverlichting aan de achterzijde. Vanaf een afstand van ongeveer 100 meter tot aan de plaats van de aanrijding was de rode ledverlichting van de hesjes fel en goed waarneembaar, en was ook duidelijk waarneembaar dat de hesjes bewogen en zich verplaatsten. De overgang van het verlichte gedeelte nabij het bedrijfsperceel naar het onverlichte gedeelte waar de voetgangers liepen, had daarbij geen invloed op de zichtbaarheid van de hesjes.

Dit alles maakt dat de rechtbank vaststelt dat verdachte de slachtoffers had kunnen zien, maar dat hij kennelijk de slachtoffers niet heeft gezien, omdat hij (al dan niet door zijn telefoon) gedurende enige tijd niet zijn aandacht op de weg heeft gehouden.

Had verdachte wel zijn aandacht op de weg gehouden, dan had hij op de door verdachte gereden snelheid vijf seconden de tijd om te reageren op de voor hem duidelijk zichtbare voetgangers. Verdachte had dus voldoende gelegenheid om zijn positie op de rijbaan aan te passen, zijn snelheid aan te passen of zelfs geheel tot stilstand te komen, en hij had de voetgangers kunnen waarschuwen door te claxonneren. Dit heeft verdachte echter niet gedaan.

De rechtbank concludeert derhalve dat het ongeluk is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte.

Schuldgradatie

Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, welke laatste geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld. Deze zwaarste schuldvorm van roekeloosheid is ten laste gelegd en de rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of daarvan sprake is.

Roekeloosheid

Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.

De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.

Artikel 5a WVW

De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.

a. a) De verkeersregels

Het in artikel 5a WVW vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt de rechtbank af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. De rechtbank heeft in dit geval vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden, dat hij onvoldoende rechts heeft gehouden op een onoverzichtelijke, niet-verlichte smalle weg, en dat hij tijdens het rijden, seconden voor het ongeval, een zijn telefoon heeft vastgehouden en deze handmatig heeft bediend. Deze gedragingen leveren een samenstel van gedragingen op die naar het oordeel van de rechtbank als een samenstel aan overtredingen van verkeersregels kan worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 5a WVW.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal van de in artikel 5a, eerste lid, WVW, genoemde verkeersgedragingen.

b) In ernstige mate

Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Verdachte heeft immers, terwijl hij wist dat hij een onoverzichtelijke, grotendeels onverlichte, smalle weg op een dijk opreed, zijn mobiele telefoon vastgehouden en handmatig bediend. Verdachte heeft vervolgens gereden met een snelheid die boven de maximumsnelheid lag en daarbij onvoldoende rechts gehouden. Verdachte was vanaf het moment dat hij de gevaarlijke weg op de Kanaaldijk opreed tot het moment van de aanrijding (gedurende 13 seconden) klaarblijkelijk dermate afgeleid van de weg dat hij de goed verlichte en goed waarneembare voetgangers niet heeft gezien en hen niet heeft ontweken terwijl hij hen wel had kunnen zien. Als verdachte zijn aandacht wel bij de weg had gehouden, wat onder de gegeven omstandigheden van extra groot belang was, had hij ruim de tijd gehad om de aanrijding te voorkomen. Dit heeft verdachte niet gedaan. Onder deze omstandigheden, en met name gelet op het opzettelijke en zeer onverantwoorde gebruik van zijn telefoon, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.

c) Opzettelijk

Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.

De rechtbank is van oordeel dat het vasthouden en gebruiken van de telefoon zoals waarvan in dit geval sprake is niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het vervolgens overschrijden van de maximumsnelheid en het onvoldoende rechts houden op een weg waarvan verdachte wist dat, zeker in het donker, het zich houden aan de verkeersregels van groot belang was om de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee ook die verkeersregels ernstig schond. Daarmee is de opzet op de schending van de verkeersregels gegeven.

d) Gevaar te duchten

In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er, zeker onder de hiervoor beschreven omstandigheden, een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij twee personen (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen.

Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.

Conclusie

De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde en het daarin opgenomen roekeloos rijgedrag bewezen en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.

5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

op 11 november 2020, te Hei- en Boeicop, gemeente Vijfheerenlanden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, te weten op de Kanaaldijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,

- terwijl voornoemde weg was gelegen bovenop een dijk en de rijbaan een totale breedte had van (slechts) 3,0 meter en

- terwijl er geen openbare straatverlichting aanwezig was en

- terwijl, gelet op verdachtes rijrichting, zich twee voetgangers (met reflecterende hesjes) (te weten: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) op de linkerzijde van de door hem, verdachte, bereden rijbaan en/of in de aan die rijbaan grenzende (linker)berm bevonden en

- met een indicatieve snelheid van (ongeveer) 70 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en

- ( tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig) op het scherm van zijn mobiele telefoon te kijken en zijn mobiele telefoon vast te houden en

- ( daarbij) niet voortdurend zijn blik en/of aandacht op de weg te houden en

- ( daarbij) op het midden van de rijbaan te rijden, in elk geval niet zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) en

- zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van te vergewissen dat voetgangers zich – gezien verdachtes (rij)richting – links op voornoemde weg bevonden en

- ( vervolgens) niet af te remmen en niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde voetgangers en

- ( vervolgens) op/tegen die voetgangers te botsen en/of aan te rijden,

waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel, te weten multifocaal traumatisch hersenletsel en een hoge dwarslaesie werd toegebracht, en te weten [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8OPLEGGING VAN STRAF
8.1
De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:

- een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest;

- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

8.2
Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn van twee jaren is overschreden, wat dient te leiden tot strafvermindering. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een lange onvoorwaardelijke rijontzegging, zou volgens de verdediging dan ook niet meer aan de orde moeten zijn. Het strafblad van verdachte noopt daartoe ook niet. Een geldboete of taakstraf zou een passende afdoening kunnen zijn. De verdediging heeft de rechtbank er ook op gewezen dat verdachte momenteel werkt als zzp’er, en dat hij daarvoor afhankelijk is van zijn rijbewijs. Zijn werkplekken zijn niet of nauwelijks bereikbaar via het openbaar vervoer. Zonder rijbewijs kan verdachte geen reëel inkomen verdienen, hetgeen als kostwinner voor zijn gezin wel noodzakelijk is.

8.3
Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van het feit

Verdachte heeft op 11 november 2020 door roekeloos rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt door met een bestelbus twee voetgangers aan te rijden, ten gevolge waarvan de voetgangers (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen. Verdachte heeft, terwijl hij wist dat hij in het donker op een smalle, niet verlichte, gevaarlijke weg reed, tijdens het rijden zijn mobiele telefoon vastgehouden en deze bediend, de maximumsnelheid overschreden en onvoldoende rechts gehouden. Verdachte heeft zijn aandacht onvoldoende op de weg gehad, waardoor hij de goed zichtbare en achter elkaar lopende voetgangers, twee vriendinnen die ervaren wandelaars waren, aanreed. De gevolgen die het ongeval heeft gehad voor met name mevrouw [slachtoffer 1] zijn uiterst ernstig. Zij zal door haar dwarslaesie haar leven lang rolstoel gebonden zijn, en zij is haar vrijheid en zelfstandigheid kwijtgeraakt. De impact van het ongeval en de gevolgen daarvan op mevrouw [slachtoffer 1] en haar naasten is door mevrouw [slachtoffer 1] op indringende en emotionele wijze door duidelijk verwoord tijdens de inhoudelijke behandeling. Voorts zijn ook de gevolgen voor mevrouw [slachtoffer 2] duidelijk naar voren gekomen, onder meer door haar verklaring bij de vordering van mevrouw [slachtoffer 1] , waarin zij heeft verwoord met welk schuldgevoel zij kampt omdat zij nog wel kan lopen en haar vriendin mevrouw [slachtoffer 1] niet meer.

Strafverzwarend houdt de rechtbank rekening met het volgende. Vlak na het ongeval bleek de telefoon van verdachte niet meer op de plaats van het ongeval te zijn, en bleek de telefoon thuis aan de lader bij de vriendin (inmiddels: vrouw) van verdachte te zijn. Deze vriendin bleek na het ongeval daar ter plaatse te zijn geweest. In eerste instantie wilde de vriendin van verdachte deze telefoon niet aan de politie meegeven. Na onderzoek op deze telefoon is gebleken dat verdachte na het ongeval gegevens uit zijn telefoon moet hebben gewist. Deze gegevens zijn echter door de politie – na meerdere pogingen – weer terug gehaald, hetgeen onverlet laat dat verdachte met zijn handelen het opsporingsonderzoek kennelijk heeft geprobeerd te frustreren. Daarna heeft verdachte bij de politie nog enige tijd ontkend dan wel niet kunnen of willen bevestigen dat zijn telefoon in de auto was ten tijde van het ongeval, hetgeen hij zich op zitting ineens wel wist te herinneren en wel kon bevestigen. Uit dit alles komt een beeld naar voren van een verdachte die er alles aan doet om de feiten te ontkennen, de waarheidsvinding te frustreren en wanneer dit op grond van objectieve gegevens niet meer valt te ontkennen slechts gedeeltelijk bekent wat zijn aandeel is geweest bij een voor de slachtoffers desastreus ongeval. De rechtbank rekent verdachte zijn houding aan.

Voorts heeft verdachte zich direct na het ongeluk op onwenselijke en asociale wijze geuit tegenover ter plaatse gekomen getuigen die hulp verleenden aan de slachtoffers. Ook heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor de door hem gepleegde verkeersovertredingen, en de gevolgen die deze hebben gehad voor de slachtoffers. De rechtbank overweegt in aanvulling daarop nog het volgende. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde onderweg was naar zijn woonplaats in Vianen vanaf zijn [bedrijf] , dat blijkens het pleidooi van de raadsman in [vestigingsplaats] lag. Uit de loggegevens uit de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte in ieder geval vanaf 18:06:09 uur, en dus ruim anderhalve minuut voor de aanrijding, handmatige handelingen verrichtte op zijn telefoon. De rechtbank leidt uit deze gegevens af dat verdachte niet alleen kort voor de aanrijding, maar ook in ieder geval in de anderhalve minuut daarvoor, tijdens het rijden bezig moet zijn geweest met zijn telefoon. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat een bestuurder van een motorvoertuig niet binnen twee minuten van [vestigingsplaats] naar Vianen (een afstand van ongeveer 20 kilometer via de A27) kan rijden. Het voorgaande versterkt wat betreft de rechtbank de ernst van het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.

Strafverminderend houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn waarin deze strafzaak in beginsel zou moeten worden afgedaan, die in dit geval twee jaar bedroeg en is aangevangen op de dag van het bewezenverklaarde, met ruim vier maanden is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat zij de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, deels voorwaardelijk zal opleggen.

Persoon van verdachte

Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 20 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit niet in het voor- of nadeel van verdachte mee.

Strafoplegging

Bij het bepalen van een passende straf heeft de rechtbank, naast de ernst van het feit en de persoon van verdachte als hiervoor omschreven, acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank acht in onderhavige zaak bewezen dat verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond. De rechtbank heeft geen oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 WVW door roekeloos rijgedrag, de meest zware vorm van schuld in het verkeer. Er zijn wel oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 WVW waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld en waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Gelet op al het voorgaande, en dan met name hetgeen is genoemd ten aanzien van de ernst van het feit, kan de rechtbank niet volstaan met een andere straf dan een straf die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengt. Dit in acht nemende en gelet op wat in soortgelijke gevallen door andere rechters is opgelegd, acht de rechtbank voor het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

9 BENADEELDE PARTIJ
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 275.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.

9.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente.

9.2
Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de vordering vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. De omvangrijke vordering vergt bovendien nader onderzoek, ook nu onduidelijk is wat de stand van zaken is omtrent de financiële afwikkeling van de schade plaats tussen de verzekeraar van verdachte en mevrouw [slachtoffer 1] . De benadeelde partij dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in diens vordering.

9.3
Het oordeel van de rechtbank

Beoordeling van de vordering

De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, aanhef en onder sub b, komt de benadeelde partij daarom een vergoeding van immateriële schade toe. De ingediende vordering tot vergoeding daarvan is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar omvangrijk, maar niet complex. Het beoordelen van de vordering levert daarom ook geen onevenredige belasting op van het strafproces, waardoor de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering. Het gegeven dat er los van deze strafzaak een procedure loopt tot schadevergoeding door de verzekeraar van verdachte, en dat in dat kader reeds een voorschot van € 15.000,- is betaald, maakt ook niet dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou zijn in haar vordering.

Ten aanzien van de toewijsbaarheid van de vordering overweegt de rechtbank dat de geleden immateriële schade goed is onderbouwd, en dat de hoogte van het gevorderde bedrag, € 275.000,- redelijk en billijk is. Daarbij zijn van belang de aard en ernst van het letsel, de persoon van de benadeelde partij, een voorheen vitale vrouw die door de aanrijding nagenoeg volledig invalide is geraakt, alsook welke bedragen in soortgelijke gevallen worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering daarom geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente vanaf 11 november 2020.

Ambtshalve oplegging schadevergoedingsmaatregel

De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting het verzoek tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ingetrokken. De rechtbank heeft nog gevraagd naar de reden hiervan, maar dat is echter ondanks de gestelde vraag hierover onduidelijk gebleven. De officier van justitie heeft de oplegging van deze maatregel daarop ook niet gevorderd. De rechtbank ziet evenwel ambtshalve aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering kan de rechter, eventueel ambtshalve, de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat hiervan sprake is, en dat bovendien de gevorderde immateriële schade voor het overgrote deel nog niet aan de benadeelde partij is uitgekeerd door de verzekeraar van verdachte. Gelet hierop, alsmede op de hoogte van het toegewezen bedrag en de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij, acht de rechtbank oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter verzekering van betaling en verhaal aan de benadeelde partij, passend en geboden. ECLI:NL:RBMNE:2023:1515