Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 191118 benadeelde partij kan in civiele proc. geen hoger smartengeld vorderen nadat in strafproces gevorderde bedrag geheel is toegewezen

RBMNE 191118 benadeelde partij kan in civiele proc. geen hoger smartengeld vorderen nadat in strafproces gevorderde bedrag geheel is toegewezen

De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 maart 2012 overvallen in zijn slijterij in [vestigingsplaats] .

2.2.
[eiser] heeft zich in de strafrechtprocedure tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] gevoegd als benadeelde partij. Daartoe heeft [eiser] op 14 april 2012 een Schadeopgaveformulier Misdrijven, zoals vastgesteld door de toenmalige Minister van Justitie, ingevuld en ondertekend. Hij heeft medische kosten (€ 455,00) , kosten aan verlies van arbeidsvermogen (€ 8.600,00), reiskosten (€ 15,00) en een niet nader vermeld bedrag aan smartengeld gevorderd. Het totaal van deze bedragen vormt € 9.410,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. Onderaan het formulier staat de zin:

Ten aanzien van eventuele overige schade en kosten worden alle rechten voorbehouden.”

2.3.
Bij brief van 24 augustus 2012 heeft de (toenmalige) advocaat van [eiser] een aanvulling op de schadeopgave in het Schadeopgaveformulier Misdrijven aan het Openbaar Ministerie gestuurd. Daarin staat, voor zover in deze zaak van belang, vermeld:

( ... )

In bovengenoemde zaak doe ik u nogmaals de namens cliënt ingediende vordering betreffende immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 2.750,00 en, ter nadere adstructie hiervan, een afschrift van een tweetal uitspraken in vergelijkbare zaken waarin aan het slachtoffer een immateriële schadevergoeding is toegekend van € 4.000,00, respectievelijk € 5.000,00 (productie 1 a-c).

( ... )

Naast immateriële schade heeft [eiser] in totaal € 11.194,16 aan materiële schade gevorderd.

2.4.
In verband met de overval op 1 maart 2012 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij vonnis van 10 september 2012 door de rechtbank veroordeeld tot onder meer een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf wegens poging tot afpersing, gepleegd door twee of meerdere personen.

De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dat vonnis hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 5.538,50 aan [eiser] , wegens materiële en immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2012 tot de betaling. Betaling van dat bedrag is ook hoofdelijk als schadevergoedingsmaatregel aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgelegd.

2.5.
De rechtbank heeft in onderdeel 7 van haar vonnis van 10 september 2012 (hierna ook: het strafvonnis) onder meer het volgende overwogen:

De verdediging is van mening dat de gevorderde schade met betrekking tot de medische kosten en de materiële schade als gevolg van de overval kan worden toegewezen. De overige gevorderde materiële schade dient naar de mening van de verdediging niet ontvankelijk te worden verklaard, nu deze schadeposten onvoldoende met gegevens zijn onderbouwd. Betreffende de gevorderde immateriële schade is de verdediging van menig dat het gevorderde bedrag, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen, dient te worden gematigd.

De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 5.538,50 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan een bedrag van € 2.788,50 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.750,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachten aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.

De beoordeling van de vraag of overige gevorderde kosten -deze kosten betreffen het gevorderde inkomensverlies over de maanden maart 2012 tot en met augustus 2012 en de gevorderde gederfde loonkosten van de echtgenote- als gevolg van het ten laste gelegde feit kunnen worden aangemerkt, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

( ... )

2.6.
[gedaagde sub 2] heeft het toegewezen bedrag aan [eiser] betaald via het Openbaar Ministerie door te voldoen aan de schadevergoedingsmaatregel.

Het geschil van partijen

3.1.
Blijkens zijn akte van 30 augustus 2017 heeft [eiser] zijn vordering gewijzigd, in die zin dat hij, na aanvankelijk vijf personen te hebben gedagvaard, nu nog van [gedaagde sub 1] en van [gedaagde sub 2] het volgende samengevat vordert:

verklaring voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser ten gevolge van de overval op 1 maart 2012 geleden schade,

hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van (aanvullende) immateriële schadevergoeding van € 4.250,00, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2012,

veroordeling van gedaagden tot betaling van de kosten van het opvragen van medische informatie, van € 38,05,

veroordeling van gedaagden in de proceskosten.

3.2.
[eiser] stelt dat de kantonrechter in het strafvonnis een voorschot op de immateriële schade heeft toegewezen. Hij maakt aanspraak op een hoger smartengeld, zoals gevorderd. Ter verdere onderbouwing voert [eiser] aan dat de door hem ingediende vordering benadeelde partij per definitie een voorwaardelijk karakter heeft. Een expliciet voorbehoud voor eventuele nadere schade is niet nodig. Dit blijkt ook uit de vermelding op het formulier. Uit de wettekst (de artikelen 51g lid 1 in verbinding met lid 3 van het Wetboek van strafvordering (hierna: Sv) en de toelichting bij het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2015.

3.3.
[gedaagde sub 2] voert gemotiveerd verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering, omdat de rechtbank in haar strafvonnis al op de gehele vordering met betrekking tot het gevorderde smartengeld heeft beslist en [eiser] bij zijn vordering als benadeelde partij geen voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot dit onderdeel van zijn vordering.

3.4.
De kantonrechter zal voor zover nodig op de stellingen en verweren van partijen hieronder ingaan.

De beoordeling

4.1.
Tegen de niet verschenen gedaagde [gedaagde sub 1] is verstek verleend. In beginsel kan de vordering voor zover die tegen hem is ingesteld worden toegewezen, tenzij uit de bespreking van de vordering tegen [gedaagde sub 2] mocht blijken dat toewijzing onjuist zou zijn.

4.2.
Op grond van het strafvonnis staat vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tezamen hebben gepoogd [eiser] af te persen. Uit het vonnis volgt ook dat zij dat op een gewelddadige manier hebben gedaan. Daarmee staat vast, mede omdat de inhoud van het strafvonnis niet door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is bestreden, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tezamen jegens [eiser] een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Zij zijn bij een gerechtelijke uitspraak al hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de door [eiser] door deze onrechtmatige daad geleden schade.

4.3.
[eiser] heeft zich, zoals blijkt uit de vastgestelde feiten, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Voor de bedragen die [eiser] heeft gevorderd in verband met de door hem geleden materiële en immateriële schade verwijst de kantonrechter naar Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. en 2.3 van dit vonnis. De rechtbank heeft op basis van die stukken de vordering van [eiser] beoordeeld en beslist, zoals in 2.5 is vermeld.

4.4.
De rechtbank heeft in het strafvonnis feitelijk reeds beslist dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tezamen jegens [eiser] een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Dit volgt uit de kwalificatie van de gedragingen waarvan zij werden verdacht en de feitelijke omschrijving van de handelingen van beiden. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht. Die zal worden afgewezen.

4.5.
De kantonrechter moet beoordelen of aan [eiser] nog een vordering wegens immateriële schade toekomt, bovenop hetgeen de rechtbank bij het strafvonnis al heeft toegewezen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.

4.6.
Uitgangspunt zijn de wettelijke bepalingen omtrent de positie van het slachtoffer in het strafproces en het op grond daarvan vastgestelde Schadeopgaveformulier Misdrijven, zoals die golden in 2012. De kantonrechter overweegt dat de artikelen 51f, g en h van het Wetboek van strafvordering (Sv) en artikel 361 Sv voor de beoordeling van dit geschil van belang zijn. In de artikelen 51 f, g en h Sv zijn regels opgesteld met betrekking tot de rol van het Openbaar Ministerie over informatievoorziening aan het slachtoffer over vervolging van de verdachte, voegen als benadeelde partij in het strafproces en de eventuele bemiddeling tussen slachtoffer en verdachte met betrekking tot de afwikkeling van de door het slachtoffer geleden schade. In artikel 51g lid 1 Sv is onder meer bepaald dat de officier van justitie het slachtoffer bij de mededeling dat hij tot vervolging van de verdachte overgaat een formulier van voeging geeft. De voeging zelf geschiedt voor de aanvang van de terechtzitting door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop die berust, bij de officier van justitie. Deze opgave vindt plaats door middel van het Schadeopgaveformulier Misdrijven. In lid 3 van artikel 51g Sv is vastgelegd dat voeging ook ter terechtzitting kan plaatsvinden op dezelfde manier als zojuist beschreven, maar voordat de officier van justitie zijn requisitoir zal houden.

In artikel 361 Sv is beschreven op welke wijze de rechtbank uitspraak doet op de vordering van de benadeelde partij. In lid 3 is vastgelegd dat, indien de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de rechtbank in een dergelijke situatie op verzoek van de verdachte, op vordering van de officier van justitie of ambtshalve bepaalt dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en de benadeelde partij haar vordering of het niet ontvankelijk verklaarde deel ervan slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Op het Schadeopgaveformulier Misdrijven, zoals dat door [eiser] is ingediend, staat het in 2.2 vermelde voorbehoud: “Ten aanzien van eventuele overige schade en kosten worden alle rechten voorbehouden.”

4.7.
Uit de wettekst, uit de toelichting daarbij en uit de commentaren kan, anders dan [eiser] stelt, niet worden afgeleid dat iedere vordering van een benadeelde partij in het strafproces als een voorwaardelijke vordering moet worden gezien, dan wel als een voorschot op de totale schade. In artikel 51g Sv wordt slechts de wijze waarop een benadeelde zich kan voegen in het strafproces geregeld. Uit artikel 361 Sv volgt dat, indien de strafrechter oordeelt dat de vordering of een deel daarvan een onevenredige belasting legt op het strafproces, de benadeelde in zijn vordering of een deel daarvan niet ontvankelijk wordt verklaard. Indien dat gebeurt, betekent dat dat de benadeelde het niet ontvankelijk verklaarde deel van zijn vordering aan de burgerlijke rechter mag voorleggen.

4.8.
Uit het door [eiser] ingevulde Schadeopgaveformulier Misdrijven, noch uit de brief van zijn raadsman van 24 augustus 2012 blijkt dat [eiser] zijn vordering tot betaling van immateriële schade heeft ingediend als voorschot op de nog nader te begroten schade. Uit de hiervoor geciteerde slotzin van het Schadeopgaveformulier Misdrijven kan dat ook niet worden afgeleid. Daarin staat dat alleen voor de “overige schade en kosten” een voorbehoud wordt gemaakt, met andere woorden, de schade en kosten die niet op het Schadeopgaveformulier Misdrijven of in de aanvullende brief staan vermeld.

4.9.
In de voeging van [eiser] in de strafprocedure tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] heeft de strafrechter op basis van het Schadeopgaveformulier Misdrijven en de aanvullende brief van 24 augustus 2012 overwogen dat hij de gehele vordering wegens immateriële schade toewijst, maar dat de behandeling van een deel van de materiële vordering een te grote belasting van de strafprocedure oplevert, zodat [eiser] voor dat deel niet ontvankelijk is verklaard in zijn vordering en dat hij dat deel aan de burgerlijke rechter mag voorleggen. Uit het strafvonnis volgt zonneklaar dat de gehele door [eiser] ingediende vordering tot vergoeding van zijn immateriële schade van € 2.750,00 is toegewezen en dat de rechtbank hem uitsluitend in een deel van de vordering met betrekking tot zijn materiële schade (en die van zijn partner) niet ontvankelijk heeft verklaard. Slechts voor dat gedeelte kan [eiser] zij vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.

4.10.
Het is juist dat [eiser] in zijn Schadeopgaveformulier Misdrijven geen bedrag voor smartengeld heeft vermeld. Hij heeft dat bedrag echter wel nadrukkelijk genoemd in zijn brief van 24 augustus 2012 aan de officier van justitie, als aanvulling op het Schadeopgaveformulier Misdrijven. Daarbij heeft hij ook voorbeelden van andere gevallen genoemd, waarbij hogere bedragen werden genoemd dan de vordering van [eiser] op dit punt was (zie hiervoor 2.3). De rechtbank is hiervan in het strafvonnis ook uitgegaan. De kantonrechter overweegt hierbij, nogmaals, dat als uitgangspunt geldt de regeling die in 2012 gold. Anders dan het nadien door de Minister van (toen) Veiligheid en Justitie vastgelegde formulier (door [eiser] overgelegd bij zijn laatste akte) is niet vermeld dat een vordering van een benadeelde partij als een voorschot moet worden gezien. De tekst ervan sluit aan bij die van artikel 361 Sv. De kantonrechter overweegt voorts dat, anders dan in de door [eiser] vermelde jurisprudentie, in dit geval geen voorschot is gevorderd om het aan hem te betalen smartengeld. Onder dergelijke omstandigheden mocht [gedaagde sub 2] (en in zijn kielzog ook [gedaagde sub 1] ) er op vertrouwen dat de door [eiser] ingestelde vordering als benadeelde partij de definitieve vordering was. Ook hier geldt dat [gedaagde sub 2] (en [gedaagde sub 1] ) erop mochten vertrouwen dat de onvoorwaardelijk ingediende en volledig toegewezen vordering niet naderhand kan worden aangevuld.

4.11.
De conclusie luidt dat [eiser] niet gerechtigd is een vordering tot betaling van een hogere vergoeding voor immateriële schade in te dienen dan hij onvoorwaardelijk als benadeelde partij heeft gedaan. Een dergelijke vordering past niet in het systeem dat in het Wetboek van strafvordering is neergelegd, waar het voorleggen ervan slechts aan de burgerlijke rechter is voorbehouden voor het gedeelte waarin de benadeelde niet ontvankelijk is verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade is daarvan geen sprake.

4.12.
De vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen. Datzelfde geldt tevens voor de daarmee verband houdende vordering tot betaling van de kosten van het opvragen van medische informatie.

4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 400,00 (2 punten x tarief € 200,00). ECLI:NL:RBMNE:2018:5638