Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 250423 Veroordeling doodslag; vergoeding affectieschade voor nabestaande die langdurige en hechte LAT-relatie had met het slachtoffer

RBNHO 250423 Veroordeling doodslag; vergoeding affectieschade voor nabestaande die langdurige en hechte LAT-relatie had met het slachtoffer

6.3.
Oordeel van de rechtbank

Inleiding

Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, ziet de rechtbank wel dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

De verdachte heeft op 8 januari 2022 het destijds 48-jarige slachtoffer in de gemeenschappelijke woning meermalen met een mes gestoken, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. De verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Hij heeft daarnaast een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer, hetgeen ook uit de door [partner slachtoffer] – de partner van het slachtoffer – ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt. Naast ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden, brengt een dergelijk feit angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de buurt in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen teweeg.

De verdachte heeft na deze daad geen enkel berouw getoond door de politie te bellen of in de dagen erna zichzelf te melden bij de politie. Integendeel, hij is na het incident naar Duitsland gevlucht. De rechtbank acht het bovendien bijzonder zorgelijk dat de verdachte, ondanks de confrontatie ter zitting met wat zich op 8 januari 2022 heeft afgespeeld, geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen terzake van (ernstige) geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De verdachte heeft het onderhavige feit bovendien gepleegd tijdens een proeftijd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman aangehaalde zaak niet valt te vergelijken met de onderhavige zaak. Waar het in de onderhavige zaak gaat om een verdachte die vaker is veroordeeld voor geweld, ging het in de aangehaalde zaak om een first offender.

De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de bevindingen van G. Karca, psychiater, zoals neergelegd het Pro Justitia-rapport van 29 mei 2022. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, waardoor de psychiater geen diagnose heeft kunnen stellen. Het beschrijven van risico’s op herhaling van ernstige geweldsdelicten is op basis van de zeer beperkte beschikbare informatie eveneens onmogelijk.

De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 juli 2022 van GGZ Antes, waarin de reclassering in overweging heeft gegeven om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen.

De strafmaat

Het vorenstaande geeft de rechtbank geen aanleiding tot afwijking van de strafeis zoals geformuleerd door de officier van justitie.

De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

38z-maatregel

De rechtbank ziet – in overeenstemming met het advies van de reclassering - aanleiding om aan de verdachte tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Omdat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en niet openstaat voor een persoonlijkheidsonderzoek en diagnostiek, is niet duidelijk geworden wat zijn drijfveren zijn geweest en hoe recidive moet worden voorkomen. De reclassering verwacht bovendien niet dat de verdachte aan op te leggen voorwaarden in het kader van een v.i.-regeling zal willen meewerken en acht de v.i.-periode te kort om onderzoek te doen naar het psychosociaal functioneren van de verdachte en het bewerkstellingen van gedragsverandering. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van deze maatregel noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

7
Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering schadevergoeding [partner slachtoffer]

De benadeelde partij, [partner slachtoffer] , heeft een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente. De immateriële schade bestaat uit affectieschade. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in aanmerking komt voor affectieschade, omdat onvoldoende is onderbouwd dat zij een affectieve relatie had met het slachtoffer. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag te matigen.

Oordeel van de rechtbank

In categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW is een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Voor affectieschade komt ingevolge dit onderdeel in aanmerking een persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een nauwe persoonlijke betrekking tot de overledene staat. Een voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking kan zijn een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen, of een langdurige, hechte LAT-relatie. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de verklaring van [naam] , de begeleider van het slachtoffer, blijkt dat de benadeelde partij een langdurige en hechte LAT-relatie had met het slachtoffer, zodat de vordering op deze grond wordt toegewezen. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade aan de hand van het Besluit vergoeding affectieschade vast op een bedrag van € 17.500,00. De rechtbank zal daarnaast de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

7.2.
Vordering schadevergoeding [zus slachtoffer]

De zus van het slachtoffer, [zus slachtoffer] , heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.108,12 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de kosten van de begrafenis van het slachtoffer, die niet (volledig) zijn vergoed door de verzekeraar.

De totale uitvaartkosten bedragen € 5.375,06 en bestaan uit de volgende posten:
- de kosten van de uitvaartondernemer van € 4.552,00;
- de kosten van bloemen voor op het graf van € 62,95;
- de kosten van fotopapier Cardridge Corner van € 4,25;
- de kosten van twee witte shirtjes van € 9,00;
- de kosten van een broek van € 99,95;
- de kosten van de kapper van € 30,50;
- de kosten van de carwash van € 10,00;
- de kosten van een bijeenkomst voorafgaand aan de uitvaart (Brasserie des Dunes) van € 89,50;
- de parkeerkosten bezoek advocaat van € 7,50;
- de kosten van een gedenksteen graveren van € 326,70;
- de kosten van een predikant van € 244,20;
- kilometervergoeding van € 125,40;
- de kosten van grind voor op het graf van € 4,39;
- de kosten van vaste plant van € 39,32;
- de kosten van het afstand doen van de erfenis van € 134,00.

Van de voormelde posten is € 1.631,53 vergoed door de verzekeraar.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en stelt zich op het standpunt dat de vordering volledig dient te worden toegewezen.

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de benadeelde reeds een uitkering heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Schadefonds).

Oordeel van de rechtbank

Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de toelichting door haar raadsvrouw ter zitting volgt dat de door haar gevorderde schade inmiddels gedeeltelijk door het Schadefonds aan haar is uitgekeerd. De rechtbank is met de raadsvrouw van de benadeelde partij van oordeel dat dit niet leidt tot niet–ontvankelijkheid van de benadeelde partij omdat - gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven - een ontvangen schadevergoeding (achteraf) wordt verrekend door het Schadefonds.

De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 3.448,51 aan materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Voor vergoeding komen in aanmerking:
- de kosten van de uitvaartondernemer van € 4.552,00;
- de kosten van bloemen voor op het graf van € 62,95;
- de kosten van een gedenksteen graveren van € 326,70;
- de kosten van grind voor op het graf van € 4,39;
- de kosten van het afstand doen van de erfenis van € 134,00.

Dit komt neer op een totaalbedrag van € 5.080,04. Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdachte niet betwist en de vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de € 1.631,53 die reeds door de verzekering is uitgekeerd op deze € 5.080,04 in mindering wordt gebracht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.448,51, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Wat betreft het verzoek om vergoeding van de kosten van de bijeenkomst voorafgaand aan de uitvaart bij Brasserie des Dunes, de kosten van de predikant, de kilometervergoeding en de kosten van een vaste plant is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten van fotopapier, twee witte shirtjes, een broek, de kapper en de carwash is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Dat deel van de vordering wijst de rechtbank dan ook af. Wat betreft de door [zus slachtoffer] gevorderde parkeerkosten overweegt de rechtbank dat deze betrekking hebben op het bezoek aan haar advocaat. Dit betreft geen rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Deze kosten zijn niet aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat de benadeelde partij niet in persoon, maar met een advocaat procedeert. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met het artikel 239 Rv alsmede naar jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414). De gevorderde parkeerkosten zullen om die reden worden afgewezen.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. ECLI:NL:RBNHO:2023:3793