Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 140120 onderbeenamputatie na sliding tackle; actie niet zo buitensporig dat deze buiten de kaders viel van wat deelnemers in redelijkheid mogen verwachten; geen OD

GHARL 140120 onderbeenamputatie na sliding tackle; actie niet zo buitensporig dat deze buiten de kaders viel van wat deelnemers in redelijkheid mogen verwachten; geen OD

De vaststaande feiten

2.1
Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van een complexe fractuur van de linkerenkel/het linker onderbeen van [appellant] . De fractuur is ontstaan tijdens een voetbalwedstrijd die op 10 april 2005 werd gehouden tussen FVV, het team van [appellant] , en VV Muntendam, het team van [geïntimeerde1] . Beide amateurteams kwamen toen uit in de 3e klasse KNVB. Voor FVV stond er niets meer op het spel, Muntendam moest winnen om nacompetitie (en mogelijk degradatie) te ontlopen.

2.2
In de 55ste minuut van de wedstrijd kreeg [appellant] (met rugnummer [00] ), bij een counter van FVV de bal net buiten het 16 meter gebied en voor het doel vanaf links en schuin van achteren aangespeeld door een medespeler, die de keeper van Muntendam had omspeeld.

2.3
[geïntimeerde1] (met rugnummer [01] ) en een teamgenoot met rugnummer [02] (hierna: nummer [02] ) hebben zonder succes geprobeerd te voorkomen dat [appellant] zou scoren. [appellant] heeft de bal met zijn rechtervoet in het (lege) doel geschoten, maar is wel ten val gekomen en aan zijn linkerbeen zwaar geblesseerd op het veld achtergebleven. Hij is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De scheidsrechter heeft daarop het duel gestaakt. Hij heeft [geïntimeerde1] noch zijn teamgenoot bestraft voor hun actie.

2.4
Als gevolg van de fractuur heeft [appellant] een groot aantal operaties ondergaan. Uiteindelijk is zijn linker onderbeen geamputeerd.

2.5
Een van de toeschouwers van de wedstrijd heeft de wedstrijd op video vastgelegd. Op deze opname is ook het ontstaan van de blessure bij [appellant] te zien.

2.6
[appellant] heeft aangifte van zware mishandeling tegen [geïntimeerde1] gedaan. De strafzaak tegen [geïntimeerde1] is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

2.7
[appellant] heeft [geïntimeerde1] en diens aansprakelijkheidsverzekeraar Reaal aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. [geïntimeerden] c.s. hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.8
Met deze vaststelling van de feiten heeft het hof grief 1 in het principaal appel (waarin [appellant] opkomt tegen de vaststelling door de rechtbank dat het incident in de 25ste minuut van de rechtbank plaatsvond) behandeld.

4 De beoordeling in hoger beroep

Heeft [geïntimeerde1] een onrechtmatige daad gepleegd?

4.14
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde1] geen onrechtmatige daad heeft gepleegd. De grieven 2 tot en met 5 in het principaal appel zijn tegen dit oordeel gericht. Het hof zal het geschil tussen partijen over dit onderwerp in volle omvang beoordelen en in dat verband de grieven, die ook met elkaar samenhangen, niet afzonderlijk bespreken.

4.15
Ook voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] is van belang wat (wel en niet) op de videobeelden zichtbaar is. Zichtbaar is dat:
- het team van [geïntimeerde1] een snelle counter uitvoert, waarbij een medespeler van [appellant] vanaf links de keeper passeert en de bal laag voorzet in de richting van [appellant] die zich recht voor het doel bevindt;
- [geïntimeerde1] (van linksachter) en nummer [02] (van achter [appellant] ) komen aangerend en zetten beiden een sliding in ( [geïntimeerde1] van links met het linkerbeen, nummer [02] van achter met het rechterbeen). Beiden hebben het andere been ingetrokken onder het lichaam;
- op het moment dat de sliding wordt ingezet, is de bal in beweging van links in de richting van [appellant] . [appellant] heeft de bal dan nog niet gespeeld;
- [appellant] valt een fractie nadat de bal van richting verandert, in de richting van het doel (en zichtbaar meer snelheid krijgt), klaarblijkelijk omdat [appellant] de bal met de rechtervoet heeft geraakt. Het linkerbeen is op dat moment het standbeen van [appellant] ;
- [appellant] , [geïntimeerde1] en nummer [02] liggen daarna op de grond.

4.16
Anders dan [appellant] stelt, is op de beelden niet te zien dat:
- [geïntimeerde1] met twee benen in de richting van [appellant] springt - [geïntimeerde1] glijdt met het linkerbeen vooruit en het rechterbeen onder zich over de grond;
- [geïntimeerde1] zijn sliding pas inzet nadat [appellant] de bal al heeft gespeeld - op het moment dat [geïntimeerde1] zijn sliding inzet, bevindt de bal zich nog tussen de medespeler van [appellant] aan de linkerzijde van het veld en [appellant] , waarbij de bal dichtbij [appellant] is, maar nog niet voor zijn rechtervoet.

4.17
In zijn arrest van 28 juni 1991 (ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992, 622) heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de deelnemer aan een sport als voetbal onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht minder snel bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. Deelnemers aan een sport als voetbal hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, ook als vergelijkbare gedragingen buiten het kader van de sport niet aanvaardbaar zijn. Verder overwoog de Hoge Raad dat het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bevordering van de veiligheid van de speler, niet onrechtmatig is, maar dat overtreding van een spelregel wel een factor is die meeweegt bij de beoordeling van de rechtmatigheid. In latere arresten heeft de Hoge Raad deze lijn (die overigens ook was terug te vinden in zijn arrest van 19 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1456, NJ 1992/621) bevestigd. In zijn arrest van 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1239, NJ 2004/238) overwoog de Hoge Raad in dit verband ook dat deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten.

4.17
Uit de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de vraag of [geïntimeerde1] met zijn actie een spelregel heeft overtreden een factor is die meeweegt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van zijn actie. Vaststaat dat [geïntimeerde1] geen sanctie (gele of rode kaart) voor zijn actie heeft gekregen van de scheidsrechter. Dat betekent niet dat geen sprake was van een (zware) overtreding. [appellant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de scheidsrechter ten tijde van de actie niet in de buurt was. Op de beelden is te zien dat de scheidsrechter enige tijd na het incident ter plaatse is. Dat sluit aan bij de verklaring van de scheidsrechter in een televisieprogramma op 12 april 2017, inhoudende dat hij op een afstand van wel 30 meter stond en de situatie niet (goed) kon beoordelen. Aan het uitblijven van een sanctie kan dan ook (zoals [appellant] terecht opmerkt) niet de conclusie worden verbonden dat [geïntimeerde1] geen overtreding heeft gemaakt.

4.18
De Spelregels veldvoetbal, uitgave juli 2011 van de KNVB maken, wat betreft de ernst, onderscheid tussen drie soorten overtredingen, te weten onvoorzichtig (geen sanctie), onbesuisd (een waarschuwing - gele kaart) en met buitensporige inzet (de speler wordt weggestuurd - rode kaart).
Bij “onvoorzichtig” gaat de speler een duel ondoordacht aan of handelt hij onbezonnen.
Bij “onbesuisd” handelt de speler zonder het gevaar of de gevolgen voor de tegenstander in ogenschouw te nemen.
Bij “buitensporige inzet” overschrijdt de speler de noodzakelijke inspanning ver en loopt hij het risico zijn tegenstander te blesseren.
Partijen zijn het erover eens dat dit onderscheid in ernst van de overtreding ook al in 2005 werd gehanteerd.
Verder bepalen deze Spelregels, voor zover van belang, dat een rode kaart op zijn plaats is bij - onder meer - “ernstig gemeen spel” en “gewelddadig gedrag”.

4.19
Volgens de Aanvullende instructies spelregels veldvoetbal van juli 2015 moet een reglementaire sliding (‘sliding tackle” in de terminologie van de aanvullende instructies) aan de volgende voorwaarden voldoen:
Een reglementaire “sliding tackle” moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Het woord “sliding” komt van het Engelse “to slide”, wat glijden betekent. Het enige wat dus geoorloofd is, is glijdend met een of beide benen over de grond, de bal voor de voeten van de tegenstander weg te spelen. Daarbij moet dan de bal gespeeld/geraakt worden. Indien dit laatste niet gebeurt zal de scheidsrechter deze tackle moeten bestraffen met een directe vrije schop. Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander bewust ten val brengt. Bedenk ook dat voor een “sliding tackle” ruimte nodig is, namelijk ruimte om een glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de “sliding tackle” van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.”

4.20
Uit deze omschrijving volgt dat een sliding aan de volgende voorwaarden moet voldoen om reglementair te zijn:
- over de grond met een of twee benen naar voren;
- de bal spelen;
- voldoende ruimte.
Vaststaat dat [geïntimeerde1] niet de bal, maar wel de tegenstander heeft geraakt. De sliding was dan ook niet reglementair en vormde een overtreding van de spelregels. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat niet vaststaat dat [geïntimeerde1] niet over de grond gleed; uit de beelden volgt dat hij niet springt, maar glijdt. Uit de beelden volgt evenmin dat [geïntimeerde1] onvoldoende ruimte had.

4.21
Ten aanzien van de sanctie op een niet correcte sliding bepalen de aanvullende instructies onder meer:
Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook nog een gevaarlijke actie. Dat geldt in nog sterkere mate als dit soort ‘sliding tackle” met het nodige geweld gepaard gaat. De disciplinaire straf zal afhangen van de daarbij gepaard gaande inzet. Bij een “onvoorzichtig” en niet correcte tackle zal de scheidsrechter kunnen volstaan met alleen een directe vrije schop. Indien deze onbesuisd is zal er een gele kaart getoond moeten worden. Als de overtreding gepaard gaat met buitensporige inzet of de veiligheid van de tegenstander in gevaar wordt gebracht zal er een rode kaart worden getoond.
De aanvullende instructies beëindigen dit onderwerp met de volgende observatie:
In feite is een groot deel van de zogenaamde “sliding tackles” strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van acties die “sliding tackles” worden genoemd, is groot en het is de taak van de scheidsrechter op dit punt streng op te treden.”

4.22
De door partijen ingeschakelde deskundigen verschillen sterk van mening over de vraag of sprake is van een overtreding en, zo ja, hoe ernstig de overtreding is. Volgens de door [appellant] ingeschakelde deskundigen [H] , docent aan de scheidsrechtersopleiding van de KNVB, is sprake van een ernstige overtreding. [geïntimeerde1] heeft zijn actie “met buitensporige inzet op [appellant] uitgevoerd, en daarbij de veiligheid van [appellant] op onacceptabele wijze in gevaar gebracht. De betreffende verdediger heeft de noodzakelijke inspanning ver overschreden, waarbij hij het risico heeft genomen zijn tegenstander (dhr. [appellant] ) te blesseren, aldus [H] . [H] gaat er daarbij, zo blijkt uit zijn rapport, vanuit dat [geïntimeerde1] met beide benen vooruit, en niet glijdend over de grond, vooruit is gesprongen met zijn gewicht in de richting van [appellant] . De actie van [geïntimeerde1] is buitensporig en kan in redelijkheid niet geacht verbonden te zijn met de voetbalsport, meent [H] .
De heer [C] , adviseur spelregelzaken van de KNVB en oud internationaal scheidsrechter, komt tot een vergelijkbaar oordeel. Over de actie van [geïntimeerde1] schrijft hij:
in plaats van met één of twee benen glijdend over de grond, sprong deze verdediger als het ware met beide benen vooruit naar het onderbeen van zijn tegenstander, dhr. [appellant] . Deze verdediger was als gezegd te laat om - vanuit zijn positie - redelijkerwijs de bal nog te kunnen spelen.(…) Van een reglementaire sliding tackle was geen sprake: een overtreding van de spelregels is zonder meer gegeven. De verdediger vanaf linksachter gooide ook nog eens zijn gewicht ín de strijd’. Al met al neem je dan een groot risico om de tegenstander ernstig te blesseren. Dit geldt zeker gelet op de snelheid en de intensiteit die overigens gepaard gingen met de acties van beide verdedigers.
Volgens [C] valt de overtreding in de categorie “ernstig gemeen spel”, een categorie die een rode kaart rechtvaardigt. [C] merkt daarbij op dat de sliding van achteren kwam, waardoor deze nog gevaarlijker was - [appellant] kon er geen rekening mee houden. Bovendien kon [geïntimeerde1] volgens [C] de bal niet meer bereiken, omdat [appellant] zich tussen [geïntimeerde1] en de bal bevond.

4.23
De beide partijdeskundigen gaan er, blijkt uit hun rapport vanuit, dat [geïntimeerde1] naar [appellant] sprong en zich dus niet glijdend over de grond verplaatste. [C] gaat er bovendien vanuit dat [geïntimeerde1] per definitie niet meer bij de bal kon komen, omdat die zich rechts van [appellant] bevond, waardoor [appellant] , vanuit [geïntimeerde1] bezien, zich tussen hem en de bal bevond.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat uit de beelden niet blijkt dat [geïntimeerde1] naar [appellant] sprong en evenmin dat de bal zich ten tijde van het inzetten van de sliding rechts van [appellant] bevond. De bal bevond zich toen nog links(voor) van [appellant] . Als de bal zich toen al rechts van [appellant] bevond, had [appellant] de bal niet (iets later) kunnen raken. Het oordeel van de beide deskundigen is dan ook gebaseerd op een lezing van de feiten die niet alleen niet vaststaat, maar die op cruciale punten ook verschilt van wat het hof op grond van de beelden van het incident heeft vastgesteld.

4.24
Ook [geïntimeerden] c.s. hebben twee deskundigen gevraagd hun licht te laten schijnen over het incident. Oud internationaal scheidsrechter [I] meent dat [geïntimeerde1] het duel om de bal aangaat en om die reden geen overtreding begaat. Oud internationaal scheidsrechter [D] denkt daar wat anders over. Hij schrijft:
Op het moment dat de bal voor het doel binnen speelbereik van [hof: [appellant] ] en [hof: [geïntimeerde1] ] deden beide spelers een poging de bal te spelen. [ [appellant] ] was een fractie eerder bij de bal en kon deze daardoor in het doel schieten. [ [geïntimeerde1] ] was een fractie later en miste daardoor de bal. Deze poging om de bal te spelen was naar mijn mening een “voetbalactie”. Doordat niet de bal werd gespeeld is er wel sprake van een overtreding. Echter een overtreding die ik kwalificeer als “onvoorzichtig” dan wel “onbesuisd”. Het is voor mij in deze beelden niet komen vast te staan dat de overtreding opzettelijk dan wel met buitensporige inzet werd gemaakt.

4.25
Het oordeel van [D] is gebaseerd op een lezing van de feiten die overeenkomt met wat het hof op grond van de beelden van het hof heeft vastgesteld. [appellant] heeft niet gesteld dat wanneer van deze lezing van de feiten moet worden uitgegaan, de conclusie van [D] over de ernst van de overtreding - onvoorzichtig (geen sanctie) of onbesuisd (gele kaart) - onjuist is. In zijn reactie op het rapport van [D] gaat [C] ook uit van zijn eigen lezing van de feiten - [geïntimeerde1] sprong en kon niet meer bij de bal - en gaat hij niet in op de vraag wat de conclusie zou moeten zijn uitgaande van de juistheid van de lezing van [D] van de feiten.

4.26
Gelet op het voorgaande kan er weliswaar van worden uitgegaan dat [geïntimeerde1] een overtreding heeft gemaakt, maar heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat deze overtreding zo ernstig was dat deze een rode kaart rechtvaardigde vanwege “buitensporige inzet” of “ernstig gemeen spel”.

4.27
[appellant] heeft nog de vergelijking gemaakt tussen de overtreding van [geïntimeerde1] en de geruchtmakende overtreding van Bouaouzan op Kokmeijer. In die zaak is Bouaouzan strafrechtelijk veroordeeld voor zware mishandeling (vgl. Hoge Raad 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087). Volgens [appellant] is de overtreding van [geïntimeerde1] op hem zwaarder dan die van Bouaouzan. Het hof volgt hem hierin niet. Bouaouzan zette geen sliding in, maar kwam met grote kracht en snelheid met zijn been ongeveer een halve meter boven de grond in op het been van Kokmeijer. Ook de andere door [appellant] aangevoerde gevallen verschillen van de situatie die hier aan de orde is.

4.28
Uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de overtreding van de spelregels, zeker wanneer die (zoals hier) gericht zijn op de veiligheid van de medespelers, een factor is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een actie bij een sportwedstrijd, maar dat het enkele overtreden van de spelregels de actie nog niet onrechtmatig maakt. Naar het oordeel van het hof was de actie van [geïntimeerde1] , die inderdaad een overtreding van de spelregels vormde, niet zo buitensporig dat deze viel buiten de kaders van wat deelnemers aan een voetbalwedstrijd in redelijkheid mogen verwachten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat wie deelneemt aan een voetbalwedstrijd op amateurniveau (in de woorden van de Hoge Raad) in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt kan verwachten. Bij voetbal betekent dit dat een deelnemer door een dergelijke actie geraakt kan worden. Dat in dit geval van een dergelijke actie geen sprake was, heeft [appellant] , op wie stelplicht en bewijslast ten aanzien van de onrechtmatigheid rusten, onvoldoende onderbouwd, omdat niet vaststaat dat:
- [geïntimeerde1] met twee benen vooruit op hem afsprong;
- de bal niet kon spelen, omdat deze per definitie onbereikbaar voor hem was zodat hij [appellant] wel moest raken.
Dat [geïntimeerde1] van schuin achter [appellant] zijn sliding inzette, leidt niet tot een ander oordeel, omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Bijholt de bal vanuit deze positie niet had kunnen raken wanneer hij zijn sliding niet een fractie eerder zou hebben ingezet, dan wel beter zou hebben ‘gericht’.
Dat [appellant] zeer ernstig letsel heeft opgelopen door de actie van [geïntimeerde1] , maakt de actie ook niet onrechtmatig, zoals de advocaat van [appellant] bij gelegenheid van de comparitie van partijen ook heeft bevestigd. Het hof volgt (de advocaat van) [appellant] niet in het betoog dat de ernst van het letsel in dit geval een argument vormt voor de ernst van de overtreding; een geringe overtreding kan tot ernstig letsel leiden en andersom.

4.29
[appellant] heeft nog een algemeen bewijsaanbod gedaan. Maar aan bewijslevering komt het hof, gelet op het oordeel dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, niet toe. Bovendien is het bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd.
Het hof ziet geen reden een deskundige te benoemen om na te gaan of de videobeelden zo bewerkt kunnen worden, bijvoorbeeld tot een 3D-weergave, dat de toedracht nog beter kan worden beoordeeld. De beelden geven op belangrijke punten voldoende informatie. Bovendien staat niet vast dat een dergelijk onderzoek resultaat zal hebben.

4.30
De conclusie is dat het hof, net als de rechtbank, tot de conclusie komt dat [geïntimeerde1] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . Dat betekent dat de grieven van [appellant] over dit onderwerp falen.

4.31
In de procedure in deelgeschil heeft [appellant] zich ook nog op groepsaansprakelijkheid beroepen. De rechtbank heeft deze grondslag van aansprakelijkheid afgewezen (r.o. 6.17). Tegen dit oordeel zijn geen grieven gericht. Het hof leest op dit punt ook geen verholen grief in de memorie van grieven. Voor zover uit de stellingen van [appellant] bij gelegenheid van de comparitie moet worden afgeleid dat [appellant] dit oordeel in hoger beroep alsnog ter discussie heeft willen stellen, is sprake van een nieuwe grief. Volgens vaste rechtspraak dient appellant al zijn grieven in de memorie van grieven te formuleren. Een uitzondering op deze regel doet zich hier niet voor. Aan deze grondslag gaat het hof dan ook als niet voorliggend voorbij.

De kosten van het deelgeschil

4.32
De rechtbank heeft [geïntimeerden] c.s. niet veroordeeld in de kosten van het deelgeschil. Met grief 6 in het principaal appel bestrijdt [appellant] dit oordeel. De grief heeft naast de hiervoor verworpen grieven geen zelfstandige betekenis. Omdat geen sprake is van een onrechtmatige daad, heeft [appellant] ook geen aanspraak op vergoeding van zijn schade, waaronder de kosten van het deelgeschil, door [geïntimeerden] c.s.

De conclusie

4.33
Zowel het beroep in het principaal appel als dat in het incidenteel appel zal worden verworpen. Het appel is in beide gevallen gericht tegen een tussenvonnis. Het hof zal de zaak dan ook terugverwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

4.34
In het principaal appel zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (2 punten, tarief II), te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente zoals gevorderd en te betalen binnen de termijn als gevorderd. In het incidenteel appel worden [geïntimeerden] c.s. veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (1 punt, tarief II). ECLI:NL:GHARL:2020:319