Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 221210 wie is aansprakelijk voor frontale botsing; bewijslastverdeling

Rb Arnhem 221210 wie is aansprakelijk voor frontale botsing; bewijslastverdeling m.b.t. verweer dat fout niet kan worden toegerekend; oordeel over getuigenverklaringen, deskundigenbericht
2.1.  Op donderdagavond 15 december 2005 heeft omstreeks 20.04 uur op de [weg 1] te [woonplaats] in de gemeente [gemeente] een aanrijding plaatsgevonden tussen twee auto’s. Het was donker en regende die avond. De weg heeft twee rijbanen en kent een maximumsnelheid van 80 km/h. Ter plaatse is geen straatverlichting aanwezig. In de berm langs de voor [adres] bestemde rijbaan bevinden zich ter hoogte van de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden geen bomen.

2.2.  Mevro[betrokkene]trokkene] (hierna te noemen [betrokkene]) reed in een [auto betrokkene], type [type], met kenteken [kenteken]. Zij kwam uit de richting van [A] en reed in de richting van [B]. Naast haar zat mevro[ ]get[getuige 1] (hierna te noemen [getuige 1]) als passagier in de auto.

2.3.  [adres] was bestuurder van de andere auto, een [auto gedaagde], type [type], met kenteken [kenteken]. Hij kwam uit de richting van [B] en was onderweg naar [A]. In de auto bij [adres] zat mevrouw [getui[getuige 2] (hierna te noemen [getuige 2]) als passagier.

2.4.  Op enig moment is [adres] met zijn [auto gedaagde], vanuit [adres] gezien ter hoogte van een flauwe bocht naar rechts, op de rijbaan van [betrokkene] terechtgekomen, waarna de auto’s frontaal op elkaar gebotst zijn. Beide auto’s reden voorafgaand aan de botsing ongeveer 70 à 80 km/h en hadden hun ruitenwissers aan.

(...)
4.  De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1.  In feite zijn de vorderingen in conventie en in reconventie elkaars spiegelbeeld, zodat er aanleiding is deze gezamenlijk te beoordelen.

4.2.  Achmea stelt in conventie dat [adres] een verkeersfout heeft gemaakt doordat hij op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaan is terecht gekomen, waarna de aanrijding met de [auto betrokkene] van [betrokkene] plaatsvond. [adres] heeft dit niet bestreden. Daarmee staat de onrechtmatigheid van de handelwijze van [adres] vast. Vervolgens is aan de orde of deze handelwijze ook aan [adres] kan worden toegerekend.

4.3.  [adres] betwist gemotiveerd dat deze handelwijze hem kan worden toegerekend. In reconventie stelt hij dat [betrokkene] zelf een verkeersfout heeft gemaakt.

4.4.  Alvorens inhoudelijk hierop in te gaan dient eerst te worden vastgesteld hoe de bewijslast van de stellingen van partijen over en weer ligt.

4.5.  In conventie beroept Achmea zich erop dat [adres] aansprakelijk is voor de gevolgen van de door haar gestelde fout van [adres]. Nu [adres] zich op het standpunt stelt dat de fout hem niet kan worden toegerekend omdat [betrokkene] op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaan reed en hij voor haar moest uitwijken, rust op grond van de hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daarom op Achmea de bewijslast van de door haar gestelde feiten, waarop haar vorderingen zijn gegrond, te weten dat [betrokkene] op haar eigen rijbaan reed.

4.6.  In reconventie stelt [adres] dat [betrokkene] een verkeersfout heeft gemaakt door niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of hem te hinderen op zijn rijstrook. Uit de stellingen in conventie volgt dat Achmea dit gemotiveerd betwist. Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rust in reconventie op [adres] de bewijslast ten aanzien van de stelling dat [betrokkene] een verkeersfout heeft gemaakt.

4.7.  Centraal staat dus de vraag naar de positie van de [auto betrokkene] van [betrokkene] voorafgaand aan en op het moment van de botsing.

4.8.  Allereerst zijn er de verklaringen van de getuigen, waaronder bestuurder [adres]. [betrokkene] zelf heeft zowel tegenover de politie, bij het voorlopig getuigenverhoor als ook ter comparitie verklaard zich niets van de toedracht van de aanrijding te kunnen herinneren.

4.9.  [getuige 1] heeft direct na de aanrijding aan getuige [getuige 4]s medegedeeld dat [betrokkene] op haar eigen weghelft reed. Vervolgens heeft [getuige 1] ditzelfde verklaard tegenover de politie op 20 december 2005, alsmede tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Dit volgt uit hetgeen hierboven bij de feiten onder 2.10, 2.8 en 2.18 is opgenomen.

4.10.  Behoudens deze verklaringen van [getuige 1] heeft geen van de gehoorde getuigen verklaard dat [betrokkene] op de voor haar bestemde rijbaan reed. [getuige 1] heeft weliswaar niet kunnen aangeven aan de hand waarvan zij zich herinnert dat zij rechts reden, dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat hetgeen zij heeft verklaard ongeloofwaardig is.

4.11.  Tegenover deze verklaringen van [getuige 1] staan de verklaringen van [getuige 2] en [adres]. [adres] heeft tegenover [getuige 5] kort na de aanrijding spontaan verklaard dat hij in het geheel niet wist hoe het ongeval was veroorzaakt. Voorts heeft hij die avond tegenover de politie verklaard dat hij op de rechter weghelft reed ten tijde van de aanrijding. Vervolgens heeft [adres] vier dagen later tegenover de politie verklaard dat hij op de rechter weghelft reed en de strepen van het wegdek nog goed kon zien omdat de ruitenwissers op de snelste stand stonden. Toen hij zag dat twee lichten recht op hem afkwamen is hij naar de linker kant uitgeweken. Voorts heeft [adres] bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij toen hijzelf rechts reed de belijning rechts van de weg zag en daardoor kon zien dat de lichten van de tegenligger op zijn weghelft zaten.

4.12.  De rechtbank constateert dat [adres] op een cruciaal onderdeel wisselend heeft verklaard. In de verklaring tegenover [getuige 5] wist hij zich niets te herinneren, in de verklaring tegenover de politie had hij rechts gereden en bij het verhoren vier dagen later heeft hij verklaard dat hij is uitgeweken naar links.

4.13.  Wat betreft de waarneming van [adres] dat [betrokkene] op de verkeerde weghelft reed geldt het volgende. De deskundige van Achmea, Bosscha, heeft in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet, alsmede ter comparitie bevestigd, dat in de lezing van [adres], dat hij abrupt aan het stuur heeft getrokken om uit te wijken naar links, drie seconden daarvoor nodig heeft gehad. Ter comparitie heeft [adres] weliswaar betwist dat hij als jong persoon voor deze manoeuvre drie seconden nodig zou hebben gehad, doch de rechtbank acht deze betwisting onvoldoende onderbouwd, te meer nu zijn deskundige Meuwissen in zijn reactie op het rapport van Bosscha van 24 augustus 2010, tegen deze stelling geen bezwaren heeft aangevoerd. Volgens Bosscha is één seconde nodig om waar te nemen dat de tegenligger op de verkeerde weghelft rijdt en om erover na te denken. Door de omstandigheden van regen, duisternis en de aanwezigheid van de bocht, was meer tijd nodig om waar te nemen. Vervolgens zijn twee seconden nodig om naar links en weer naar rechts te sturen (deze laatste handeling in verband met de herleide botspositie van de [auto gedaagde]). In een normale situatie zijn hiervoor drie seconden nodig. Dat betekent dat de afstand van de [auto gedaagde] tot de botsplaats zo’n 60 à 70 meter bedroeg. Deze afstanden corresponderen met foto’s 12 en 13 uit zijn rapport. De [auto betrokkene] van [betrokkene] bevond zich op dat moment ter hoogte van foto’s 3 en 4 uit zijn rapport. Bosscha heeft vervolgens geconcludeerd dat het vanwege de situering van de bocht niet mogelijk was om te zien op welke weghelft de [auto betrokkene] zich bevond. Meuwissen heeft in zijn rapport van 24 augustus 2010 nog aangevoerd dat [adres] uiteindelijk wel de positie van de [auto betrokkene] heeft kunnen inschatten. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat dit alleen op een moment heeft kunnen plaatsvinden dat [adres] niet meer de door hem gestelde handelingen kon verrichten. Op grond hiervan moet het ervoor worden gehouden dat [adres] niet heeft kunnen waarnemen of [betrokkene] op de verkeerde weghelft reed, vanwege de omstandigheden dat [betrokkene] uit een bocht kwam, dat het donker was en hevig regende en er ter plaatse geen straatverlichting aanwezig was.

4.14.  De rechtbank hecht op grond van het voorgaande geen waarde aan de verklaringen van [adres]. Dat betekent dat deze niet tot (tegen)bewijs kunnen dienen.

4.15.  [getuige 2] is eerst op 20 december 2005 door de politie gehoord, derhalve nadat [adres] voor de tweede keer door de politie was gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij niet precies weet hoe het zicht op de weg op dat moment was, alleen dat zij op een gegeven moment twee lichten op zich af zag komen in het midden van de weg en dat zij na ongeveer tien seconden in botsing met het voertuig kwamen, waarvan zij de lampen zag. Voorts verklaarde zij dat [adres] is uitgeweken naar links. [getuige 2] heeft vervolgens in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij de strepen en de berm goed kon zien en daardoor zag dat die lampen op hun weghelft zaten. De rechtbank constateert dat ook deze verklaringen wisselen, nu [getuige 2] eerst verklaarde niet te weten hoe het zicht was en vervolgens ruim twee jaar later verklaarde dat zij de strepen en de berm goed kon zien, alsmede ook dat de tegemoetkomende auto eerst in het midden van de weg en in de latere verklaring op hun weghelft reed. Nu bovendien evenzeer voor [getuige 2] geldt dat zij vanwege de situering van de bocht de positie van de [auto betrokkene] ten opzichte van wegas/rijbaankant niet heeft kunnen waarnemen, hecht de rechtbank evenmin waarde aan de verklaringen van [getuige 2]. Daarmee kunnen deze verklaringen evenmin tot (tegen)bewijs dienen.

4.16.  Vervolgens heeft [getuige 3], die op enige afstand achter de [auto gedaagde] van [adres] reed, tegenover de politie verklaard dat hij de lichten van de tegemoetkomende auto plots van richting zag veranderen en zag dat deze lichten niet meer vooruit, maar meer naar rechts schenen. Voorts heeft [getuige 3] verklaard dat hij niet heeft kunnen zien wie er op de verkeerde weghelft is gekomen en hoe de aanrijding precies is ontstaan. Vervolgens heeft [getuige 3] in het voorlopig getuigenverhoor eveneens verklaard over een plotselinge verandering van richting van de koplampen van de tegemoetkomende auto. [getuige 3] noemde dat een knik in de route van de auto, doch omschreef dit vanuit de tegemoetkomende auto gezien als een draaiing naar links. Ten slotte heeft [getuige 3] verklaard dat hij niet heeft kunnen waarnemen op welke weghelft de auto’s zich bevonden.

4.17.  Volgens Bosscha ziet de verandering van richting van de koplampen op het moment van de aanrijding zelf, volgens Meuwissen ziet dit op een waarneming van een onregelmatigheid in de door de [auto betrokkene] gevolgde baan voorafgaand aan de aanrijding. De rechtbank constateert dat uit de verklaringen van [getuige 3] niet duidelijk is op welk moment de verandering van richting van de koplampen van de [auto betrokkene] heeft plaatsgevonden, zodat niet duidelijk is wat hieruit afgeleid moet worden. Wel merkt de rechtbank op dat [getuige 3] verklaart dat hij de koplampen meer naar rechts ziet schijnen, hetgeen in ieder geval niet strookt met de lezing van [adres], omdat daarin juist sprake is van een koerswijziging (vanuit [getuige 3] bezien) naar links. De [auto betrokkene] is immers volgens die visie op het laatste moment van de rijbaan van de [auto gedaagde] naar de eigen rijbaan teruggekeerd. Nu [getuige 3] zelf heeft verklaard dat hij niet heeft kunnen waarnemen op welke weghelft de auto’s zich bevonden, hetgeen de rechtbank onderschrijft, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zullen deze verklaringen verder buiten beschouwing worden gelaten.

4.18.  Verder is er het Proces-Verbaal VerkeersOngevalsAnalyse. Daarin is geconcludeerd aan de hand van het aangetroffen krasspoor op het wegdek van de [auto gedaagde] en de plaats waar de vele voertuigonderdelen op het wegdek werden aangetroffen, alsmede aan de hand van de gereconstrueerde vermoedelijke botspositie, dat de [auto betrokkene] van [betrokkene] zich op het moment van de botsing zich geheel op de voor haar bestemde rijbaan bevond.

4.19.  [adres] betwist dit aan de hand van het rapport van Meuwissen van 29 mei 2007. Meuwissen is het eens met de door de VerkeersOngevalsAnalyse herleide botspositie van de [auto gedaagde], doch niet met die van de [auto betrokkene]. De [auto betrokkene] bevond zich volgens hem, uitgaande van de rijrichting met de linkerzijde links van de asstreep en voor de rest rechts van de asstreep van de weg. Dit leidt Meuwissen af uit de aan de [auto betrokkene] geconstateerde schade. Uit foto’s heeft hij afgeleid dat de overlapping (of Überdeckung) van de [auto betrokkene] loopt van rechtsvoor tot links van het midden (niet verder dan tot de langsdrager en/of de koplampunit). Op de reconstructietekening die gebruikt is door de VerkeersOngevalsAnalyse is de [auto betrokkene] ongeveer met het midden van de linker koplamp ter hoogte van de voorhoek van de [auto gedaagde] ingetekend. Volgens Meuwissen moet de [auto betrokkene] dus verder naar links geplaatst worden, waardoor deze deels ter linkerzijde van de asstreep komt.

4.20.  Bosscha brengt hiertegen in dat zowel de VerkeersOngevalsAnalyse als Meuwissen ervan zijn uitgegaan dat de auto’s in elkaars verlengde zijn gebotst, terwijl de hoek waaronder de auto’s elkaar hebben geraakt, kan variëren. Dat betekent volgens hem dat evengoed mogelijk is dat de [auto betrokkene] zich op het moment van de botsing geheel op de eigen weghelft bevond. Meuwissen heeft in zijn reactie op het rapport van Bosscha aangegeven dat deze de kromming van de weg verkeerd heeft overgenomen, waardoor de achterzijde van de [auto betrokkene] zich ruim over de weg-as op de rijbaan van de [auto gedaagde] bevindt. Bosscha heeft echter ter comparitie uitgelegd dat niet alleen de hoek waaronder de auto’s met elkaar zijn gebotst variabel is, maar dat ook de positie van de auto’s gezamenlijk op het wegdek kan variëren. De rechtbank leidt hieruit af dat de beide partijdeskundigen het niet eens zijn over de botspositie van de [auto betrokkene]. Uitgaande van de lezing van Meuwissen zou hieruit afgeleid kunnen worden dat de [auto betrokkene], nu de achterkant van deze auto zich ruimschoots op de rijbaan van de [auto gedaagde] bevond en de voorzijde op de eigen rijbaan, zich daaraan voorafgaand nog meer op de rijbaan van de [auto gedaagde] bevond. Uitgaande van de lezing van Bosscha zou dit betekenen dat de [auto betrokkene] zich geheel op de eigen rijbaan bevond.

4.21.  Nu de beide deskundigen elkaar tegenspreken en alleen de verklaringen van [getuige 1] nog overeind staan, is de rechtbank van oordeel dat in conventie de door Achmea gestelde feiten en omstandigheden door [adres] onvoldoende zijn betwist. Deze feiten en omstandigheden maken voorshands aannemelijk dat [betrokkene] op het moment van de aanrijding op haar eigen weghelft reed. [adres] heeft weliswaar nog getuigenbewijs aangeboden, doch de rechtbank passeert dit als onvoldoende geconcretiseerd. Het had op de weg van [adres] gelegen om aan te geven op welk punt hij welke getuigen (nader) had willen horen.

4.22.  Voorts heeft [adres] bij conclusie van antwoord alsook ter comparitie aangegeven dat hij bewijs wil leveren eventueel door een te benoemen deskundige. De rechtbank honoreert dit verzoek en zal aan een deskundige op het gebied van verkeersongevallenanalyse vragen of de botspositie van de [auto betrokkene] achteraf nog is vast te stellen, althans of daaromtrent meer duidelijkheid te verkrijgen is. Vervolgens zal eventueel aan de orde zijn wat de botspositie van de [auto betrokkene] dan is geweest als ook welke posities van de [auto betrokkene] voorafgaand aan de botsing daaruit afgeleid kunnen worden. Als deskundige om dit onderzoek te verrichten zal de hierna te noemen persoon benoemd worden.

4.23.  Als deskundige is ter comparitie van de zijde van Achmea de heer J.J.A. Fitters van Ongevallen Analyse Nederland te ’s-Hertogenbosch geopperd. Bij brief van 1 december 2010 heeft mr. Van Rhijn namens [adres] aangegeven hiermee in te kunnen stemmen. Voordat een deskundige kan worden benoemd, dienen partijen zich nog uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.

4.24.  De rechtbank is voorshands van oordeel dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1.  Is de botspositie van de [auto betrokkene] achteraf nog vast te stellen, althans is daaromtrent meer duidelijkheid te verkrijgen?
2.  Zo, ja wat is de botspositie van de [auto betrokkene] geweest?
3.  Welke posities van de [auto betrokkene] voorafgaand aan de botsing kunnen daaruit afgeleid worden?
4.  Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?

4.25.  Om het voorschot op het loon en de kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting te kunnen bepalen heeft de rechtbank contact opgenomen met de deskundige. Verdere vragen zijn niet aan de orde geweest. Wel heeft de deskundige aangegeven dat hij de benoeming slechts wil aanvaarden onder de voorwaarde dat de door Ongevallen Analyse Nederland gehanteerde leveringsvoorwaarden van toepassing zijn. Partijen kunnen zich bij akte hierover uitlaten. De rechtbank bepaalt op grond van de opgave het voorschot op € 3.000,-. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet in art. 195 Rv, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd, nu dit deskundigenbericht voortvloeit uit het op [adres] rustende (tegen)bewijs. Dit voorschot zal daarom door [adres] moeten worden betaald.

4.26.  Wanneer [adres] slaagt in zijn tegenbewijs, betekent dit in conventie dat de primair gevorderde verklaring voor recht van Achmea zal worden afgewezen. Vervolgens komt de subsidiair gevorderde verklaring voor recht, dat [adres] mede aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, aan de orde. Wanneer dit bewijs niet geleverd wordt, betekent dit dat de primair gevorderde verklaring voor recht van Achmea zal worden toegewezen.

4.27.  Wanneer [adres] slaagt in zijn bewijs in reconventie, komt aan de orde of er sprake is van mede aansprakelijkheid van [adres], zoals Achmea heeft aangevoerd. Wanneer het bewijs niet geleverd wordt, zal de vordering van [adres] worden afgewezen.

4.28.  De zaak zal op de rol worden geplaatst met het hierboven omschreven doel. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. LJN BP1097