Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 060219 schrik, val en schade scooter; ES 10% vanwege muziek; na billijkheidscorrectie 0%

RBMNE 060219 te hard rijdende, te brede tractorcomb. aansprakelijk voor schrik, val en schade scooter; ES 10% vanwege muziek; na billijkheidscorrectie 0%;
- kosten verzocht 41,3 uur x € 270,00 + 6% + 21%, toegewezen 30 uur x € 245 + 6% + 21%

citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-060219

Causaal verband onrechtmatige gedraging en ongeval 

4.8. 
Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van onrechtmatig handelen van [ verweerder ] omdat hij met een breed voertuig, dat deels op de weghelft van de tegenliggers reed, zonder licht- en geluidssignalen te voeren, met te hoge snelheid door een onoverzichtelijke bocht is gegaan. Als gevolg van deze onrechtmatige gedraging is [ verzoekster ] geschrokken, direct daarna gaan remmen en vervolgens onder de vrachtwagen komen. De rechtbank acht het causale verband tussen het rijgedrag van [ verweerder ] en het ongeval dan ook gegeven. 

4.9. 
Anders dan [ verweerders ] beeft bepleit staat het feit dat [ verzoekster ] zich onderuit heeft geremd in de bocht naar het oordeel van de rechtbank niet aan het aannemen van causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van [ verweerder ] en het ongeval in de weg. Deze schrikreactie van [ verzoekster ] bij het opdoemen van een voertuig van groot formaat in de bocht moet naar het oordeel van de rechtbank als een normaal menselijke reactie worden gezien waarvan [ verzoekster ] geen verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of er voldoende tijd en ruimte voor [ verzoekster ] was om de tractorcombinatie conflictloos te kunnen passeren en of zij anders had kunnen reageren dan bruusk te remmen acht de rechtbank daarom voor de beoordeling van het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van [ verweerder ] en het ongeval niet relevant. Vaststaat dat de (schrikreactie van [ verzoekster ] het directe gevolg was van de onrechtmatige gedraging van [ verweerder ] en op grond van het voorgaande niet kan worden aangemerkt als (zelfstandige) oorzaak van het ongeval. 

Eigen schuld 

4.10. 
Bij eigen schuld is het uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, naar rato van de causaliteit van die omstandigheden (artikel 6: 101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit geval is daarom de vraag aan de orde of er aan [ verzoekster ] toe te rekenen omstandigheden zijn die aan het ongeval - en daarmee de schade - hebben bijgedragen en zo ja, ik welke mate. 

4.11. 
[ verweerders ] heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat er van moet worden uitgegaan dat [ verzoekster ] haar snelheid in de slingerbocht niet voldoende heeft aangepast. Hij heeft dit met name gebaseerd op het proces-verbaal van 28 januari 2012 waarin wordt in gegaan op de constructiesnelheid van de scooter. Uit dit proces-verbaal volgt dat met een daadwerkelijke constructiesnelheid van 35 km/u en een maximum constructiesnelheid op het kentekenbewijs van 29 km/u (25 km/u vermeerderd met 4 km/u) sprake is van een vermoedelijke overschrijding van de constructiesnelheid van 6 km/u. 
Hoewel hieruit kan worden afgeleid dat [ verzoekster ] met haar scooter sneller kon rijden dan was toegestaan, betekent dit echter nog niet zonder meer dat zij dit voorafgaand aan het ongeval ook heeft gedaan. Daar komt bij dat [ verzoekster ] zelf niet meer weet wat haar naderingssnelheid was en dat de deskundigen door een gebrek aan aanknopingspunten hierover niets hebben kunnen vaststellen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er gelet op het ontbreken van concrete aanwijzingen niet van uitgegaan kan worden dat [ verzoekster ] te snel heeft gereden. 

4.12. 
[ verweerders ] heeft verder gesteld dat [ verzoekster ] een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij bruusk beeft geremd en de macht over het stuur heeft verloren. 
De rechtbank gaat ook hier aan voorbij. De schrikreactie moet als een menselijke reactie worden gezien en het remmen is daarvan een logisch gevolg. Ook al is remmen in een bocht misschien niet de meest verstandige reactie, dit is niet een omstandigheid die aan [ verzoekster ] kan worden toegerekend. 

4.13. 
Dat [ verzoekster ] mogelijk te veel naar links (tegen de as van de weg) reed, zoals [ verweerders ] heeft betoogd, wordt evenmin meegenomen. Aangenomen wordt dat deze rijweg voor haar in de bocht de meest logische was. Of de bandenspanning van de scooter in orde was en of dit van invloed is geweest op de weglegging in de bocht wordt door de rechtbank dusdanig marginaal geacht dat wordt aangenomen dat dit voor de eigen schuldverdeling niet uitmaakt. 

4.14. 
Wat wel in aanmerking wordt genomen is dat is gebleken dat [ verzoekster ] tijdens het rijden naar muziek luisterde. Zij had in ieder geval één oortje in van de koptelefoon van haar mp-3 speler als gevolg waarvan zij de tractorcombinatie minder goed kon horen aankomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze omstandigheid heeft bijgedragen aan het ongeval. 

4.15. 
Bij weging van de gedragingen van [ verweerder ] enerzijds en die van [ verzoekster ] anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de aanrijding voor het overgrote deel is te wijten aan de fout van [ verweerder ] . De rechtbank acht voor de afweging van doorslaggevend belang dat [ verweerder ] met een breed en zwaar voertuig op een in verhouding smalle weg te snel heeft gereden en dat hij in een onoverzichtelijke bocht zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast. De rechtbank is van oordeel dat de aan [ verweerder ] en [ verzoekster ] toe te rekenen omstandigheden die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade moeten worden gesteld op 90% voor [ verweerder ] en 10% voor [ verzoekster ] . 

Billijkheidscorrectie. 

4.16. 
Vervolgens moet beoordeeld worden of, wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en/of de. andere omstandigheden van het geval, het toepassen van een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat [ verweerder ] een ernstige fout heeft gemaakt door met een breed en zwaar voertuig te snel door een onoverzichtelijke bocht te rijden op een smalle weg waarvan hij wist dat deze ook werd gebruikt door - met name ten opzichte van de tractorcombinatie - zwakkere verkeersdeelnemers zoals (brom)fietsers en scooters. Daarnaast spelen de jonge leeftijd van [ verzoekster ] ten tijde van het ongeval, het door de aanrijding ontstane ernstige letsel en de blijvende gevolgen die het ongeval voor [ verzoekster ] met zich brengt, een belangrijke rol. Ook wordt in aanmerking genomen dat er aan de zijde van [ verweerder ] verzekeringsdekking is. 

4.17. 
De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om de schade op grond van de billijkheid volledig voor rekening te laten komen van [ verweerder ] . 

De kosten van het deelgeschil 

4.18.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. 

4.19.
[ verzoekster ] maakt in het verzoekschrift aanspraak op een bedrag van € 10.389,06 (30 uur en een tarief van € 270,00 exclusief 6% kantoorkosten en btw). Het uurtarief en de uurbesteding zijn volgens de advocaat van [ verzoekster ] redelijk. [ verzoekster ] voert aan dat het gaat om een procedure waarbij sprake is van ernstig letsel en een uitvoerige aansprakelijkheidsdiscussie, In het uitgebreide verzoekschrift zijn alle uitgebrachte deskundigenberichten besproken, aldus [ verzoekster ] . Voor het bestuderen van het verweerschrift, het voorbereiden van de mondelinge behandeling en de zitting moet volgens [ verzoekster ] rekening worden gehouden met aanvullend 11 :30 uur. 

4.20. 
[ verweerders ] maakt bezwaar tegen zowel het aantal in rekening gebrachte uren als het opgevoerde uurtarief. 

4.21. 
De rechtbank is met [ verweerders ] van oordeel dat het aantal uren en ook het door mr. De Lang gehanteerde uurtarief bovenmatig is. Gezien de inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een tijdsbesteding van in totaal 30 uur (daarin is dus begrepen de uren voor de mondelinge behandeling en de voorbereiding daarvan). In aanmerking wordt genomen dat een groot deel van de zaak in beslag wordt genomen door een discussie over feitelijkheden en deze feitelijkheden al geruime tijd bekend zijn bij partijen. De rechtbank is verder van oordeel dat een uurtarief van € 245,00 exclusiefkantoorkosten en btw met dit aantal uren in redelijke verhouding staat. 

4.22. 
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten op een bedrag van € 9.427,11 begroten (30 uur x € 245,00 vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% btw). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [ verzoekster ] betaalde griffierecht van € 291,00, zodat het totaal uitkomt op € 9.718,11. 

Met dank aan mr. J. Roth, SAP Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-060219