Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 190319 eiseres niet gebonden aan erkenning aansprakelijkheid door WAM-verzekeraar; bewijsopdracht tzv te hard rijden wederpartij

RBROT 190319 eiseres niet gebonden aan erkenning aansprakelijkheid door WAM-verzekeraar; bewijsopdracht tzv te hard rijden wederpartij

De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.

2.1
Op 17 mei 2018 vond een verkeersongeval plaats op de [plaats delict] te Rotterdam.

[eiseres 1] reed op dat moment in een voertuig van haar zus [eiseres 2] . Laatstgenoemde is op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (‘WAM’) verzekerd bij Centraal Beheer Achmea (verder: ‘Achmea’).

2.2
De [plaats delict] bestaat uit twee rijstroken in tegenovergestelde richting, gescheiden door een middenberm. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. [eiseres 1] wilde de betreffende [plaats delict] oversteken ter hoogte van de kruising richting de aldaar aan de overkant van de weg gelegen parkeerplaats en flatgebouw. Bij het oversteken kwam [eiseres 1] in botsing met een van rechts komend voertuig. De bestuurder van dat voertuig was de heer [naam] (hierna: [naam] ). Als gevolg van de aanrijding zijn beide voertuigen beschadigd geraakt. [naam] heeft zijn voertuig verzekerd bij de WAM-verzekeraar Amlin.

2.3
Er is ter plaatse een aanrijdingsformulier ingevuld. Beide partijen hebben de eerste pagina van dat formulier, met daarop een situatieschets van de aanrijding, ondertekend.

Op de tweede pagina van het formulier is onder het kopje “aansprakelijkheid” door [naam] ingevuld: “tegenpartij aansprakelijk, heeft geen voorrang verleend”.

2.4
Bij brief van 29 mei 2018 heeft Achmea jegens [naam] de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend:

U stelt onze verzekerde aansprakelijk voor het ongeval van 17 mei 2018.

Wij erkennen aansprakelijkheid.

Wij betalen de schade. U kunt uw vordering bij ons indienen.”

2.5
Achmea heeft vervolgens de schade van [naam] vergoed.

2.6
De gemachtigde van [eiseressen] heeft zich bij brief van 1 juni 2018 gericht tot Amlin. In die brief wordt het standpunt betrokken dat [naam] “reed met een snelheid die gelegen is ver boven 30 km. per uur” en dat [naam] om die reden aansprakelijk moet worden gehouden voor de gevolgen van het ongeval. In die brief wordt daarom verzocht de schade van [eiseressen] op basis van aansprakelijkheid van [naam] af te wikkelen.

2.7
In reactie op voornoemde brief heeft Amlin bij e-mail van 7 juni 2018 iedere aansprakelijkheid afgewezen. Die e-mail luidt, voor zover thans relevant, als volgt:

( ... ) Zoals u uit de stukken kan opmaken ligt de voorrangsverplichting bij uw verzekerde, artikel 15 RVV. Zij diende bij het naderen van de kruising in acht te nemen dat deze vrij was om veilig over te steken zonder hierbij het overige verkeer te hinderen. Zij stelt dat verzekerde met een te hoge snelheid naderde. Verzekerde verklaart dat hij tussen de 30-40 km/per uur reed waar 50 km/per uur gereden mag worden. Ik zie niet wat onze verzekerde valt te verwijten. Uw verzekerde is volledig aansprakelijk voor het ontstaan van de aanrijding.

Centraal Beheer heeft ook de volledige aansprakelijkheid erkent richting onze verzekerde. ( ... )

De vordering

3.1
[eiseressen] hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (kort gezegd) voor recht te verklaren dat zijdens hen aanspraak bestaat op een schade-uitkering alsmede om Amlin te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.670,10, vermeerderd met rente en proceskosten als in de dagvaarding is omschreven.

3.2
Aan die vordering hebben [eiseressen] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

Er is sprake van onrechtmatig handelen ex art. 6:162 BW op welke grond Amlin (in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar van [naam] ) gehouden is de dientengevolge geleden schade te vergoeden. [eiseres 1] is aangereden door [naam] . Dat was de schuld van [naam] nu hij, daar waar de snelheidslimiet 30 kilometer per uur is, veel harder reed dan die limiet. De hoofdregel dat het verkeer van rechts voorrang heeft is op zichzelf genomen wel juist, maar in het onderhavige geval waarin [naam] zodanig hard kwam aangereden, geldt die hoofdregel niet. Verder is ter zitting in dit verband naar voren gebracht dat Achmea te snel is overgegaan tot erkenning van de aansprakelijkheid. [eiseressen] hebben materiele en immateriële schade geleden waarvoor zij Amlin aansprakelijk stellen. Het materiële schadebedrag dat bij dagvaarding is gevorderd, zijnde € 3.820,-, is ter zitting bijgesteld. Dat bedrag moet, overeenkomstig de marktwaarde van het voertuig, naar beneden worden bijgesteld. Het autowrak is opgekocht voor € 400,-, welk bedrag eveneens in mindering strekt op de gestelde schade.

Het immateriële schadebedrag ad € 1.150,- waarvan vergoeding wordt gevorderd ziet onder meer op het feit dat [eiseres 1] als gevolg van de aanrijding (en thans nog steeds) depressief is geraakt.

[eiseressen] zagen zich genoodzaakt hun vordering uit handen te geven en hebben in dat verband buitengerechtelijke incassokosten gemaakt groot € 143,- (de eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp), waarvoor zij een vergoeding vragen.

Ten slotte wordt een vergoeding gevraagd voor de gemaakte proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente, een en ander als in de dagvaarding omschreven.

Het verweer

4.1
Amlin heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.

4.2
Samengevat weergegeven betoogt zij het navolgende.

De situatie die heeft geleid tot het verkeersongeval is duidelijk weergegeven op het aanrijdingsformulier dat door beide partijen is ondertekend.

De verzekerde van Amlin, [naam] , kwam van rechts en [eiseres 1] stond stil om de weg over te steken naar de parkeerplaats. [eiseres 1] heeft toen, wellicht verblind door de laagstaande zon, zonder voorrang te verlenen aan het van rechts komend verkeer - te weten het voertuig van [naam] - de weg overgestoken, met de aanrijding tot gevolg.

Achmea (de verzekeraar van [eiseres 1] / [eiseres 2] ) heeft de aansprakelijkheid, zonder enig voorbehoud, bij brief van 29 mei 2018 erkend en vervolgens ook de schade van [naam] volledig vergoed. Op die erkenning van aansprakelijkheid kan niet worden teruggekomen. Uit de jurisprudentie volgt dat als een persoon tegen aansprakelijkheid is verzekerd, en de beslissing over de aansprakelijkheid overlaat aan zijn verzekeraar, deze verzekerde ten opzichte van de wederpartij gebonden is aan deze verklaring omtrent aansprakelijkheid.

4.3
Ook als wel zou kunnen worden teruggekomen op de erkenning van aansprakelijkheid, heeft te gelden dat niet is komen vast te staan dat [naam] in de gegeven omstandigheden verwijtbaar heeft gehandeld.

De toedracht van het ongeval staat vast en niet gebleken is dat [naam] veel te hard heeft gereden zoals aan de zijde van [eiseressen] is gesteld. [naam] heeft van meet af aan verklaard dat hij 30 tot 40 kilometer per uur reed. Dat is weliswaar een aantal kilometer boven de snelheidslimiet van 30 kilometer per uur, maar gegeven de overzichtelijke verkeersituatie ter plaats, was dat niet onverantwoord en leidt dat niet tot verwijtbaarheid aan de zijde van [naam] .

4.4
Tot slot betoogt Amlin dat, ingeval wel wordt aangenomen dat [naam] aansprakelijk is voor de schade, [eiseressen] onvoldoende hebben onderbouwd dat de door hen gestelde schade in causaal verband staat tot het ongeval, zodat de vorderingen ook om die reden afgewezen moeten worden.

4.5
De nadere stellingen van partijen worden, voor zover relevant, besproken bij de beoordeling van het geschil.

De beoordeling van de vordering

5.1
De kwestie die partijen in de kern verdeeld houdt is of [naam] aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval van 17 mei 2018.

5.2
Evenwel, voordat aan die vraag toegekomen kan worden, zal eerst de vraag beantwoord moeten worden of teruggekomen kan worden op de eerder gedane erkenning van aansprakelijkheid door Achmea bij brief van 29 mei 2018. [eiseressen] hebben het standpunt betrokken dat Achmea te snel is overgegaan tot erkenning van aansprakelijkheid en dat daarop teruggekomen moet worden, omdat niet [eiseres 1] maar [naam] schuld heeft aan het ongeval. De raadsman van [eiseressen] heeft reeds bij brief van 1 juni 2018 aan Amlin laten weten aanspraak te maken op vergoeding van de geleden schade. Van enige opgewekte verwachting aan de zijde van (de verzekerde van) Amlin kan dan ook geen sprake zijn, aldus [eiseressen]

Amlin heeft dat op haar beurt weersproken en, kort gezegd, aangevoerd dat [eiseressen] onverkort gebonden zijn aan de erkenning van aansprakelijkheid door Achmea, waardoor thans geen ruimte meer is om op hun beurt schade op Amlin te verhalen.

5.3
Artikel 6 van de WAM biedt een benadeelde partij een rechtstreekse vordering op de WAM-verzekeraar van het motorrijtuig van de schadeveroorzakende partij. Het gaat hier met andere woorden om een eigen, zelfstandige vordering tot schadevergoeding van de benadeelde. Het eigen recht jegens de WAM-verzekeraar brengt mee dat deze onafhankelijk van zijn verzekerde de vordering van de benadeelde kan en ook moet afhandelen, waarbij de WAM-verzekeraar in beginsel niet gehouden is om het standpunt van zijn verzekerde ten aanzien van de aansprakelijkheid af te wachten of te volgen. Evenwel, de verzekeraar dient, zo zij overgaat tot afwikkeling van de schade, daarbij niet de belangen van haar eigen verzekerde uit het oog te verliezen.

5.4
Volgens vaste jurisprudentie staat het een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen op een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is. De erkenning door de WAM-verzekeraar bindt echter niet zonder meer de verzekerde van de aangesproken verzekeraar ten aanzien van de claim die de verzekerde bij de wederpartij neerlegt. In dat geval is de vraag of de benadeelde er in de gegeven omstandigheden op mocht vertrouwen dat hij ook de verzekerde aan die erkenning door de verzekeraar kon houden.

Als een verzekeraar bij de schadeafwikkeling optreedt als vertegenwoordiger van de verzekerde geldt als uitgangspunt dat de benadeelde op een zodanige vertegenwoordigingsbevoegdheid mag vertrouwen, behoudens bijvoorbeeld een andersluidende mededeling van de verzekeraar of de verzekerde (ECLI:NL:HR:2018:108).

De vraag is aldus of de verklaring van Achmea in de brief van 29 mei 2018 en waarin zij de volledige aansprakelijkheid heeft erkend, in de gegeven omstandigheden door Amlin is opgevat - en ook als zodanig opgevat mocht worden - als een door Achmea namens haar verzekerde tot haar gerichte verklaring, die ertoe strekt dit rechtsgevolg tot stand te brengen.

Gesteld noch gebleken is dat [eiseressen] jegens Amlin/ [naam] hebben aangegeven de afwikkeling van de schade over te laten aan Achmea. Integendeel, zij hebben reeds bij brief van 1 juni 2018 zich jegens [naam] op het standpunt gesteld zij hem aansprakelijk houden voor de door [eiseressen] als gevolg van de aanrijding geleden schade. Onder deze omstandigheden mocht Amlin/ [naam] er naar het oordeel van de kantonrechter niet op vertrouwen dat zij ook [eiseressen] aan de door Achmea gedane erkenning van de aansprakelijkheid kon houden. Het terzake door Amlin gevoerde verweer faalt derhalve.

5.5
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de vraag of [naam] aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval van 17 mei 2018, op welke grondslag [eiseressen] hun vorderingen tot vergoeding van schade hebben gestoeld.

[eiseressen] voeren aan, hoewel [naam] van rechts kwam aanrijden en derhalve voorrang had, hij met dusdanige hoge snelheid reed dat het ongeval aan zijn schuld is te wijten.

5.6
Uitgangspunt is dat [eiseres 1] gehouden was om toen zij links af wilde slaan voorrang te verlenen aan het van rechts tegemoetkomend verkeer, in dit geval aan [naam] , zoals bepaald in artikel 18 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, (“RVV”). [eiseres 1] stak de weg over zonder voorrang te verlenen aan [naam] , waarmee zij dus in beginsel zelf een verkeersfout heeft begaan.

Het hebben van voorrang betekent echter niet (altijd) dat een bestuurder zijn voorrang ook mag nemen. Er kunnen zich situaties voordoen waardoor een voorrangsgerechtigde geen gebruik mag maken van zijn recht op voorrang. In dit geval stellen [eiseressen] dat doordat [naam] met een dusdanig hoge snelheid kwam aanrijden, [eiseres 1] er niet op bedacht kon zijn dat zij met hem in botsing zou komen toen zij de weg overstak.

5.7
Het overtreden van de maximumsnelheid levert eveneens een overtreding op van de in het verkeer geldende regels en is daarmee, in geval die gedraging heeft geleid tot het verkeersongeval, een onrechtmatige gedraging jegens de overige verkeersdeelnemers.

Blijkens artikel 19 RVV moet een bestuurder in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Verder bepaalt artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW) dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Het rijden binnen de maximumsnelheid is een belangrijke verkeersnorm die strekt tot voorkoming van specifiek gevaar. Wanneer deze norm wordt overtreden en er ontstaat een aanrijding dan wordt in beginsel aangenomen dat de aanrijding het gevolg is van de overschrijding van de maximumsnelheid. Daarbij kan het zelfs zo zijn dat het niet verlenen van voorrang juridisch zonder gevolgen blijft.

5.8
Blijkens de door Amlin overgelegde productie 2 bij conclusie van antwoord heeft [naam] in een schriftelijke en door hem ondertekende verklaring aangegeven dat hij zijn snelheid schat op 30 tot 40 kilometer per uur. [eiseres 1] heeft die snelheid van [naam] weersproken. De snelheidslimiet is 30 kilometer per uur.

Als [naam] zodanig te hard heeft gereden - en daarmee de verkeersvoorschriften die ter plaatse gelden heeft overtreden - dat [eiseres 1] er niet op bedacht hoefde te zijn dat zij bij het oversteken van de weg in botsing zou kunnen komen met de van rechts naderende auto, staat daarmee vast dat [naam] (tenminste mede) schuld heeft aan de aanrijding. In welk geval de schade op grond van artikel 6:101 lid 1 BW over partijen moet worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

5.9
Deze gestelde gang van zaken volgt niet uit de door partijen in het geding gebrachte stukken. [eiseressen] dragen op de voet van het bepaalde in artikel 150 Rv, - nu zij zich immers op het rechtsgevolg beroepen van de door hen gestelde feitelijke toedacht van het ongeval - de bewijslast van die stellingen/de toedracht. Zij hebben uitdrukkelijk bewijs daarvan aangeboden en zullen derhalve tot bewijslevering worden toegelaten, één en ander op de wijze als hierna vermeld.

5.10
Indien [eiseressen] slagen in het aan hen op te dragen bewijs komt vervolgens aan de orde de mate van de schuldverdeling, de vraag naar de causaliteit tussen de gestelde schade en de aanrijding alsmede de hoogte van de geclaimde schade.

5.11
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van de procedure aangehouden.

De beslissing

De kantonrechter:

laat [eiseressen] toe tot het bewijs van hun stelling dat [naam] op 17 mei 2018 op de [plaats delict] te Rotterdam ter hoogte van de plaats van het ongeval te hard heeft gereden, alsmede de mate waarin sprake is van overtreding van de aldaar maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur; ECLI:NL:RBROT:2019:2152