Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 311023 twee ZZP-ers heien paal, na "ho-maar" landt handheiblok op hand; ook vlgs Hof geen aansprakelijkheid

GHARL 311023 twee ZZP-ers heien paal, na "ho-maar" landt handheiblok op hand; ook vlgs Hof geen aansprakelijkheid

in vervolg op
RBNNE 050722 twee ZZP-ers heien paal bij geplante boom, na "ho-maar" landt handheiblok op hand; geen aansprakelijkheid
- kosten verzocht, begroot en niet toegewezen 13 uur x € 260,00 + 21% = € 4.089.80

5De beoordeling van het geschil

5.1

De toedracht van het ongeval staat tussen partijen grotendeels niet ter discussie. Dat volgt ook uit hun beider schriftelijke verklaringen. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek in het deelgeschil heeft [geïntimeerde] nog het volgende over de toedracht verklaard:
“Op enig moment heeft [appellant] “ho maar” geroepen. Ik weet dat ik dan moet stoppen. Om de slag af te maken heb ik ervoor gekozen om het handblok weer op de paal te laten komen. Op uw vraag of het bij mij bekend was dat de heer [appellant] zich altijd aan de boompaal omhoog hees, antwoord ik dat dat juist is. Ik wist ook dat ik bij “ho maar” moest stoppen.”
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer verklaard:
“Op het moment dat ik “ho maar’ riep hield [geïntimeerde] het handheiblok nog hoog.”

5.2

Het hof gaat gelet op wat partijen hebben verklaard van de volgende toedracht uit:

- Bij het in de grond slaan van een boompaal met een handheiblok werkten partijen samen, waarbij [geïntimeerde] het handheiblok gebruikte en [appellant] de paal vasthield. [appellant] zat op zijn knieën bij de boompaal.
- De gebruikelijke werkwijze was dat [appellant] aangaf wanneer [geïntimeerde] kon stoppen met het in de grond slaan van de paal en dat [appellant] dat aangaf door “ho maar” te zeggen.
- Als een paal in de grond was geslagen, stond [geïntimeerde] op. Hij gebruikte de in de grond geslagen boompaal als steun.
- Bij het inslaan van een boompaal heeft [appellant] op enig moment “ho maar” gezegd, waarna [appellant] nog een klap met het handheiblok heeft gegeven. Op het moment dat die klap viel, was [geïntimeerde] al bezig om te gaan staan, waarbij hij (de duim van) zijn rechterhand op de bovenzijde van de boompaal heeft gelegd. De klap is op zijn rechterhand terechtgekomen.

5.3

Onduidelijk is hoeveel tijd er heeft gezeten tussen de instructie “ho maar” en de daaropvolgende klap op de paal en, daarmee samenhangend, waar het handheiblok zich op dat moment bevond: (nog) in een opwaartse beweging, of al boven het hoofd van [appellant] . Dat [geïntimeerde] al bezig was om een volgende klap te geven toen [appellant] “ho maar” zei, staat overigens niet ter discussie tussen partijen. Onduidelijk is ook hoeveel tijd er heeft gezeten tussen de instructie en het opstaan van [geïntimeerde] .

5.4

Het hof is het met [appellant] eens dat [geïntimeerde] onzorgvuldig zou hebben gehandeld wanneer hij voldoende tijd had om een andere keuze te maken dan het handheiblok te laten vallen op de boompaal. Of hij voldoende tijd had, is afhankelijk van de mate waarin de beweging van het slaan met het handheiblok gevorderd was op het moment dat de stopinstructie werd gegeven. Wanneer [geïntimeerde] net begonnen was met de slag, had [geïntimeerde] de slagbeweging mogelijk nog kunnen afbreken. Naarmate de instructie op een later moment tijdens de slagbeweging kwam, was het voor [geïntimeerde] moeilijker om de beweging af te breken en een alternatief te kiezen voor het op de paal laten neerkomen van het handheiblok. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen het erover eens zijn dat het handheiblok zwaar is, wat ook steun vindt in de van het handheiblok overgelegde foto, en dat de slagbeweging zelf in zijn geheel zeer weinig tijd neemt.

5.5

[appellant] dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat [geïntimeerde] de mogelijkheid had om de slagbeweging nog af te breken of naar een veiliger richting te veranderen op het moment dat hij de stopinstructie gaf. Naar het oordeel van het hof heeft hij dat bewijs met zijn eigen verklaring en de verschillende (schriftelijke) verklaringen van [geïntimeerde] niet geleverd. Uit deze verklaringen volgt dat [geïntimeerde] het handheiblok al de lucht in had gegooid dan wel boven het hoofd had - dat is een iets later moment in de beweging - toen de stopinstructie werd gegeven. In beide gevallen moest [geïntimeerde] het handheiblok ook laten neerkomen; hij kon het gelet op de wetten van de zwaartekracht immers niet in de lucht laten hangen. Als [geïntimeerde] het handheiblok toen al ergens anders kon laten neerkomen dan op de paal, is zijn keuze om de richting niet te veranderen niet onzorgvuldig. Bij een andere keuze zou het - zware en ijzeren voorwerp - mogelijk op een ander deel van het lichaam van [appellant] zijn terechtgekomen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] dan ook niet onzorgvuldig gehandeld.

5.6

Het hof is het met [appellant] eens dat [geïntimeerde] , gelet op het gevaarlijke karakter van het werk, zeer oplettend moest zijn. Maar dat [geïntimeerde] die oplettendheid niet in acht heeft genomen, vindt het hof niet aannemelijk. Daarvoor is noodzakelijk dat komt vast te staan dat [geïntimeerde] niet de juiste keuze heeft gemaakt toen de stopinstructie werd gegeven, zo een keuze nog mogelijk was. Dat staat nu juist niet vast. Nader bewijs van een en ander heeft [appellant] niet aangeboden.

5.7

De conclusie is dat het hof net als de rechtbank tot de conclusie komt dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [appellant] zijn om die reden niet toewijsbaar. Het hof zal de beschikking in het deelgeschil en het vonnis van de rechtbank dan ook bekrachtigen. De grieven van [appellant] falen.

5.8

[appellant] moet de (eigen) kosten van de procedure bij het hof dragen. ECLI:NL:GHARL:2023:9190