Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 220311 enkele omstandigheid dat x zijn werkzaamheden voor y als zelfstandige heeft verricht onvoldoende grond om beroep op artikel 7:658 BW te ontzeggen

Rb Assen 220311 de enkele omstandigheid dat x zijn werkzaamheden voor y als zelfstandige heeft verricht onvoldoende grond om hem een beroep op artikel 7:658 BW te ontzeggen
2.5  Artikel 7:658 lid 4 BW bepaalt:
"Hij die in de uitoefening van zijn beroep op bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van vorderingen op grond van de eerste zin van dit lid."
Uit de parlementaire toelichting op dit artikel komt het beeld naar voren dat de wetgever het oog heeft gehad op de situatie waarin een werknemer van een uitlener of aannemer bij een derde wordt tewerkgesteld, dus op driehoeksverhoudingen waarbij een werknemer betrokken is. Naar de letter van de tekst kan [eiser] echter ook als “een persoon” als genoemd in de eerste zinsnede van artikel 7:658 lid 4 BW worden aangemerkt, indien hij zijn werkzaamheden niet op basis van een arbeidsovereenkomst heeft verricht.
Gelet op doel en strekking van artikel 7:658 BW (te weten: te voorkomen dat de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van werk door werknemers of door anderen, van invloed is op de rechtspositie van de persoon die het werk verricht en dan betrokken raakt bij een arbeidsongeval) bestaat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende grond om doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de omstandigheid of [eiser] zijn werkzaamheden wel of niet in dienst van een formele werkgever verrichtte. Dat 7:658 lid 4 BW is geplaatst in een titel die is gewijd aan arbeidsovereenkomsten, acht zij gelet op de bewoordingen en ratio van die bepaling niet maatgevend. Van belang is met name of [eiser] ten opzichte van [gedaagde sub 2] c.s. en/of [gedaagde sub 1] een positie innam die vergelijkbaar was met hun eigen werknemers. Of dit het geval is hangt af van de feitelijke situatie, waarbij het vooral aankomt op de vraag of is voldaan aan de vereisten dat de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht onder hun normale bedrijfsuitoefening vielen, en dat sprake was van enige gezagsverhouding in die zin dat zij zeggenschap hadden over de wijze waarop [eiser] zijn werkzaamheden uitvoerde.

2.6  [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat in dit geval niet aan die vereisten is voldaan. Zij stelt dat zij het bewuste werk volledig aan [gedaagde sub 2] c.s. had uitbesteed, dat zij niet wist dat [eiser] daarbij was ingeschakeld, dat zij geen instructies aan [eiser] en [gedaagde sub 2] c.s. heeft gegeven en zich niet met de uitvoering heeft bemoeid, dat zij ook niet op het betreffende werk (dat op Texel werd uitgevoerd) aanwezig is geweest en dat haar eigen werknemers daaraan niet hebben meegewerkt.
[eiser] heeft een en ander niet (adequaat) weersproken. Zijn verwijzing naar het rapport van de arbeidsinspectie, waarin staat dat zijn werkzaamheden werden verricht onder gezag van [gedaagde sub 1], acht de kantonrechter onvoldoende. Uit dat rapport (bladzijde 7) blijkt immers dat de arbeidsinspectie dit heeft aangenomen omdat [gedaagde sub 1] niet met schriftelijke stukken kon aantonen dat zij de werkzaamheden aan [gedaagde sub 2] c.s. had uitbesteed. Gelet op hetgeen partijen in deze procedure hebben gesteld, kan worden geconcludeerd dat daarvan feitelijk wel sprake is geweest. Dat er aldus [eiser] een gezagsverhouding met [gedaagde sub 2] c.s. bestond, brengt niet mee dat deze ook in de verhouding met [gedaagde sub 1] kan en moet worden aangenomen.
De kantonrechter is daarom voorshands van oordeel dat [eiser] zijn vordering jegens [gedaagde sub 1] niet op artikel 7:658 BW kan gronden.

2.7  [gedaagde sub 2] c.s. heeft niet op de akte van [eiser] gereageerd. In haar incidentele conclusie tot onbevoegdheid heeft volstaan met een verwijzing naar de conclusie van [gedaagde sub 1], met name - zo merkt zij op - ter zake van hetgeen deze schrijft over [eiser]s positie als zelfstandig ondernemer. Op [eiser]s stelling dat de onderhavige werkzaamheden tot haar normale bedrijfsuitoefening behoorden en dat een gezagsverhouding met haar bestond, is [gedaagde sub 2] c.s. niet ingegaan. [eiser]s stelling wordt daarom voorshands voor juist gehouden.
Zoals onder r.o. 2.5 is overwogen, vormt de enkele omstandigheid dat [eiser] zijn werkzaamheden voor [gedaagde sub 2] c.s. als zelfstandige heeft verricht onvoldoende grond om hem een beroep op artikel 7:658 BW te ontzeggen. Dat betekent dat de kantonrechter zich bevoegd acht om van de vordering jegens [gedaagde sub 2] c.s. kennis te nemen.

2.8  De kantonrechter is van oordeel dat tussen de vorderingen jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] c.s. een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Daarom zal zij zowel de zaak tegen [gedaagde sub 2] c.s. als die tegen [gedaagde sub 1] aan zich houden.

2.9  Nu het principiële standpunt van [gedaagde sub 1] met betrekking tot de toepassing van artikel 7:658 BW in haar verhouding tot [eiser] wordt gevolgd, zal haar verzoek om tussentijds hoger beroep toe te staan van de beslissing in het bevoegdheidsincident worden gepasseerd.

2.10  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, zal de kantonrechter [eiser] veroordelen in de kosten in het incident aan de zijde van [gedaagde sub 1], en [gedaagde sub 2] c.s. in de kosten in het incident aan de zijde van [eiser]. Daarbij wordt een liquidatietarief gehanteerd van € 60,00 per punt.

in het incident tot oproeping in vrijwaring

2.11  In het tussenvonnis van 18 januari 2011 is reeds geoordeeld dat de incidentele vordering van [gedaagde sub 2] c.s. tot oproeping van [gedaagde sub 1] in vrijwaring voor toewijzing gereed ligt, en dat de kosten in dat incident zullen worden gereserveerd totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

2.12  [gedaagde sub 1] heeft aangegeven zij [gedaagde sub 2] c.s. in vrijwaring wil oproepen, indien de kantonrechter zich bevoegd acht om van de vordering van [eiser] kennis te nemen. Zij heeft verzocht om dit nader te mogen toelichten.
Nu [gedaagde sub 1] dit (voorwaardelijke) verzoek reeds in haar conclusie in het incident tot onbevoegdheid heeft geformuleerd, en [eiser] daartegen overigens geen bezwaar heeft gemaakt, zal de kantonrechter [gedaagde sub 1] daartoe in de gelegenheid stellen.

in de hoofdzaak

2.13  In afwachting van de beslissing in het incident tot oproeping in vrijwaring, houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aan. LJN BP8948