Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb arnhem 220306 Infectie bij oogoperatie, t.g.v. onvoldoende hygiene?

Rechtbank Arnhem, 22-03-2006:
2.7  De rechtbank acht [eiseres] op basis van het deskundigenbericht geslaagd in het bewijs van haar stelling dat sprake is geweest van een bacteriële infectie in het rechteroog, veroorzaakt door de bacterie CNS. Het feit dat de deskundige dit niet met algehele zekerheid kan beoordelen, staat daaraan niet in de weg. De deskundige acht de kans hoog dat het gaat om een (naar de rechtbank begrijpt: bacteriële) infectie. Hij heeft deze opvatting onderbouwd. De rechtbank acht dat voldoende om tot het oordeel te komen dat [eiseres] in het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
(....)

2.15  Ten aanzien van het laatste geschilpunt tussen partijen, te weten of het Ziekenhuis valt te verwijten dat het bepaalde sterilisatiegegevens (hierna op de voet van het Besluit ‘het sterilisatieprotocol’ te noemen) heeft vernietigd, en zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is met het Ziekenhuis van oordeel dat het in beginsel op grond van artikel 7 lid 3 van het Besluit gehouden was deze gegevens gedurende een termijn van zes maanden te bewaren. Artikel 7:454 lid 3 BW is niet van toepassing omdat het sterilisatieprotocol niet behoort tot het medisch dossier van de patiënt. Artikel 4 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen houdt, anders dan het Besluit, geen norm in voor de bewaartermijn van een sterilisatieprotocol. Dat het Ziekenhuis zich aan de wettelijke termijn heeft gehouden brengt echter nog niet mee dat het Ziekenhuis ten aanzien van de vernietiging van het sterilisatieprotocol niets valt te verwijten. De rechtbank is, met [eiseres], van oordeel dat het Ziekenhuis het sterilisatieprotocol had dienen te bewaren nadat de advocaat van [eiseres] bij brief van 15 maart 1999 (dus nog geen vier maanden na de operatie en ruim voor het verstrijken van de verplichte bewaartermijn van zes maanden) aan het Ziekenhuis had gemeld dat er fouten waren gemaakt waarbij [eiseres] ernstig letsel had opgelopen. In deze brief wordt namens [eiseres] gesteld dat zij van mening is dat er “door te late behandelingen, non-behandeling en foutieve behandelingen medische kunstfouten zijn gemaakt, waardoor zij zeer ernstig letsel heeft opgelopen”. Vervolgens wordt opgevraagd “alle relevante medische informatie” en wordt verzocht “het volledig medisch dossier, inclusief röntgenfoto’s, hartfilmpjes, operatieverslagen, verpleegverslagen, EHBO-verslagen, laboratoriumgegevens etc.” toe te zenden. Uit het medisch dossier van [eiseres], zoals dat destijds bij het Ziekenhuis aanwezig was, blijkt dat [eiseres] een postoperatieve endophthalmitis had ontwikkeld. Dit is immers bij brieven van 22 december 1998 en 9 februari 1999 door het AZU aan dr. [betrokkene 4] medegedeeld. Op grond daarvan moet het aan het Ziekenhuis duidelijk zijn geweest dat het nadien vernietigde sterilisatieprotocol van belang zou kunnen zijn en had het deze derhalve dienen te bewaren.

2.16  Doordat het Ziekenhuis deze gegevens thans niet over kan leggen, heeft het niet voldoende gegevens verschaft ter motivering van de betwisting van de stelling van [eiseres] dat gebruik is gemaakt van onvoldoende gesteriliseerde instrumenten teneinde haar aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. De rechtbank acht daarom [eiseres] voorshands geslaagd in het bewijs van deze stelling. Het Ziekenhuis zal in de gelegenheid gesteld worden tegenbewijs daartegen te leveren. (...)

2.18  Het Ziekenhuis zal in de gelegenheid gesteld worden gegevens over te leggen ten aanzien van de stelling dat zich overigens geen postoperatieve infecties hebben voorgedaan in de periode rond de operatie van [eiseres]. Indien deze stelling juist blijkt te zijn, is daarmee echter naar het voorlopige oordeel van de rechtbank het tegenbewijs nog niet rond. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De rechtbank heeft bij vonnis van 23 februari 2005 aan de deskundige dr. [betrokkene] de vraag voorgelegd of hij iets kan zeggen omtrent de mogelijke oorzaak of oorzaken van de eventueel vastgestelde bacteriële infectie. Dr. [betrokkene] heeft hierop geantwoord:

“Uiteraard is de vraag infectie of niet, mijns inziens onafhankelijk van de vraag, of een dergelijk complicatie te voorkomen was geweest. Zeker is, dat in het geval van een structurele fout (b.v. instrumentarium, spoelvloeistoffen tijdens OK), meer dan een casus te verwachten zou zijn.”

En verderop:

“In het schrijven [van de zijde van het Ziekenhuis, rechtbank] wordt verder vermeld, dat zover het is na te gaan sinds 1990 (?) tot op heden geen endophthalmitis als complicatie van een dergelijk ingreep is opgetreden.
Mits het hier gaat om een valide registratie, is er met uitzondering van patiënte [eiseres]-Vianen geen post-operatieve infectie ontstaan en zijn er ook geen patiënten voor een her-operatie gegaan (of verwezen?) als gevolg van een post-operatieve infectie, wat structurele/permanente fouten (zoals onvoldoende sterilisatie) mijn inziens uitsluit.

Op 8 september 2005 heb ik een schrijven van SRK Rechtsbijstand ontvangen (...) met het verzoek of ik met inachtneming van de rapportages van TNO bij mijn conclusie kan blijven dat ontbrekende sterilisatie van instrumentarium niet de reden van de infectie is. Mijn competentie is niet “sterilisatie techniek” of de beoordeling ervan, dus ook niet van het TNO rapport. Wel mag duidelijk zijn, dat uit mijn kennis m.b.t. ziekenhuisinfectie epidemiologie bij een structureel probleem en onvoldoende sterilisatie niet een enkel geval van infecties binnen een specialisme te verwachten is, maar vele gevallen ook binnen andere snijdende vakken, die ook gebruik maken van de centrale sterilisatie.”

De conclusie van dr. [betrokkene] luidt:

“Ik ga ervan uit dat het bij de casus van patiënte gaat om een postoperatieve infectie. Gezien het ontstaan van de meeste bacteriële infecties, namelijk vanuit de eigen flora van de patiënt en het ontbreken van meerdere andere gevallen, acht ondergetekende de kans klein dat het gaat om een casus waarbij structurele (permanent aanwezige) fouten zoals ontbrekende sterilisatie van instrumentarium de oorzaak zijn.”

2.19  De deskundige acht weliswaar op basis van de door het Ziekenhuis aangeleverde informatie de kans klein dat het zou gaan om een structurele fout, doch dat laat onverlet de mogelijkheid dat sprake is geweest van een incidentele fout, die slechts bij [eiseres] tot problemen heeft geleid. TNO geeft als voorbeeld de mogelijkheid dat een enkele instrumentenset niet de sterilisatiegang heeft ondergaan. Juist díe mogelijkheid had met behulp van het sterilisatieprotocol onderzocht kunnen worden, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiseres]. In het rapport van [betrokkene 3] is daartegenover aangevoerd dat de conclusie – van TNO – dat de logistiek van het instrumentarium niet zou kloppen, waardoor instrumentarium onsteriel gebruikt zou kunnen worden, niet is gebaseerd op relevante waarnemingen. Dit is alleen mogelijk indien meerdere medewerkers willens en wetens hun taak verzaken, zo rapporteert [betrokkene 3]. Dit is een punt dat het Ziekenhuis in het eventueel te leveren tegenbewijs zal kunnen betrekken.

2.20  De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van het Ziekenhuis, waarbij het zich zal kunnen uitlaten over de vraag of, en zo ja, hoe, het tegenbewijs wenst te leveren tegen de stelling van [eiseres] dat er bij de operatie van 2 december 1998 gebruik is gemaakt van onvoldoende gesteriliseerde instrumenten. Met name wordt hem verzocht aan te geven of hij denkt dit bewijs door middel van een deskundigenbericht te kunnen leveren en welke vragen in dat geval aan een deskundige moeten worden gesteld. Ook zal het Ziekenhuis voorstellen mogen doen over de persoon van de deskundige. Tevens zal het Ziekenhuis dan de digitale gegevens van de computerlezing van het sterilisatieproces ten tijde van de operatie, voorzien van een heldere toelichting, in het geding kunnen brengen (zie ook rechtsoverweging 16 van het tussenvonnis van 23 februari 2005) en zal het gegevens over kunnen leggen ten aanzien van de stelling dat zich overigens geen infectieproblemen hebben voorgedaan in de periode rond de operatie van [eiseres]. [eiseres] zal bij akte op de akte van het Ziekenhuis en de daarbij overgelegde gegevens mogen reageren.

2.21  Voor het geval de rechtbank in de toekomst toekomt aan de tweede grondslag van de vordering van [eiseres], te weten de onbereikbaarheid van de oogartsen van het Ziekenhuis op zaterdag 5 december 1998 en het verkeerde advies om op maandag contact met de dienstdoende oogarts op te nemen, overweegt de rechtbank alvast het volgende. Het Ziekenhuis zal reeds thans de gelegenheid hebben om bij akte de informatie te verschaffen, genoemd aan het eind van rechtsoverweging 19 van het vonnis van 23 februari 2005. Weliswaar heeft het Ziekenhuis bij conclusie na deskundigenbericht erop gewezen dat drs. [betrokkene 5] in het weekend van 5 en 6 december 1998 dienst had, maar het Ziekenhuis heeft geen opgave gedaan van de naam of namen van de in dat weekend werkzame telefonist(en) en wat zij zich nog over het betreffende weekend kunnen herinneren. [eiseres] zal bij antwoordakte de gelegenheid hebben - overeenkomstig rechtsoverweging 19 van het vonnis van 23 februari 2005 - in te gaan op het verweer van het Ziekenhuis tegen de tweede grondslag van haar vordering.

2.22  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
LJNAW2865