Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 200324 Stichting recht op bescherming tegen vliegtuighinder vs de Staat

RBDHA 200324 Stichting recht op bescherming tegen vliegtuighinder vs de Staat

1Samenvatting

1.1.

In deze procedure vordert RBV dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door disproportioneel veel mensen bloot te stellen aan ernstige hinder en slaapverstoring door luchtverkeer van en naar Schiphol, onder meer door in regelgeving uit te gaan van te hoge toelaatbare niveaus voor geluidbelasting. RBV bepleit dat de Staat moet uitgaan van de geluidsnormen die de Wereldgezondheidsorganisatie heeft opgesteld en/of van normen die een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het Luchthavenverkeerbesluit uit 2004. Ook vindt RBV dat de Staat burgers geen praktische en effectieve rechtsbescherming biedt tegen ernstige geluidshinder en slaapverstoring als gevolg van het luchtverkeer van en naar Schiphol. RBV vordert daarom ook dat de rechtbank de Staat beveelt om een einde te maken aan die onrechtmatige situatie, onder meer door het aantal vliegbewegingen van en naar Schiphol te reduceren en door praktische en effectieve rechtsbescherming te bieden.

1.2.

De Staat voert verweer. De Staat meent dat het aan de wetgever en niet aan de rechter is om een eerlijke balans te zoeken tussen de belangen van bewoners, Schiphol, luchtvaartmaatschappijen, mensen die op of rond Schiphol werken en de Nederlandse maatschappij als geheel. Daarbij wijst de Staat er op dat er al veel maatregelen zijn genomen ter beheersing van de geluidshinder, en dat er nieuwe maatregelen in de maak zijn.

1.3.

De rechtbank komt – kort gezegd – tot het oordeel dat de Staat onrechtmatig handelt door het geldende wettelijk kader voor de geluidshinder rond Schiphol al bijna anderhalf decennium niet te handhaven en door het beleid dat sindsdien wel is gemaakt en uitgevoerd te baseren op meetpunten waarvan al sinds 2005 duidelijk is dat die geen volledig beeld geven van (de spreiding en ernst van) de geluidsoverlast. Door het ontbreken van adequate en daadwerkelijk gehandhaafde normen ontbreekt het mensen die overlast ervaren door Schiphol ook al jarenlang aan effectieve rechtsbescherming. Daarbij komt dat in de handelswijze van de Staat steeds de ‘hubfunctie’ en de groei van Schiphol voorop zijn gesteld en eerst zijn gewaarborgd; pas daarna werd gekeken hoe tegemoet kon worden gekomen aan de belangen van omwonenden en anderen – zonder te beoordelen of de dan nog mogelijke tegemoetkoming wel voldoende recht deed aan die belangen. Deze manier van belangen afwegen voldoet niet aan de eisen die het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in zaken als deze aan die belangenafweging stelt.

1.4.

De rechtbank wijst de gevorderde verklaring voor recht daarom gedeeltelijk toe. De bevelen die RBV vordert, kan de rechtbank slechts voor een deel toewijzen. Het is aan de wetgever om, na een correcte weging van alle belangen die bij de luchtvaart betrokken zijn, concrete wet- en regelgeving op te stellen. De normen van de Wereldgezondheidsorganisatie zijn niet bindend, zodat de rechtbank die niet kan opleggen. Wel beveelt de rechtbank de Staat om de geldende wetgeving te handhaven. Verder beveelt de rechtbank dat de Staat een vorm van praktische en effectieve rechtsbescherming in het leven roept die toegankelijk is voor alle ernstig gehinderden en slaapverstoorden, ook voor hen die buiten de huidige geluidscontouren wonen. Binnen deze rechtsbescherming moeten de belangen van het individu voldoende geïndividualiseerd en gemotiveerd worden meegewogen.

2Inhoudsopgave

2.1.

In paragraaf 3 van dit vonnis zal de rechtbank eerst beschrijven welke stukken er na het tussenvonnis van 15 november 2023, waarin beslist is dat RBV ontvankelijk is in haar vorderingen, aan het procesdossier zijn toegevoegd en hoe de procedure nadien is verlopen. In paragraaf 4 beschrijft zij de feiten waarvan de rechtbank bij de beoordeling is uitgegaan; in paragraaf 5 geeft zij kort weer wat RBV heeft gevorderd en wat het verweer van de Staat inhoudt.

2.2.

De kern van het vonnis staat in paragraaf 6. In die paragraaf beschrijft de rechtbank eerst welk juridisch kader op deze zaak van toepassing is, om daarna de vorderingen aan de hand daarvan te beoordelen. Een samenvatting van de beslissing staat in paragraaf 7. ECLI:NL:RBDHA:2024:3734