Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Nederland 020517 val in sanitaire ruimte zkh; instructies en fysieke gesteldheid ttv val onvoldoende duidelijk; deelgeschil leent zich niet voor nadere bewijslevering;

Rb Noord-Nederland 020517 val in sanitaire ruimte zkh; instructies en fysieke gesteldheid ttv val onvoldoende duidelijk; deelgeschil leent zich niet voor nadere bewijslevering;
matiging uren: 24 i.p.v. 34; kosten begroot op € 7.899,84 (24 uur x € 245,00 + 7% + 21%)

2 De feiten
2.1.
In verband met een versleten rechterknie is [verzoeker] (geboren op [geboortedatum] 1956) op 12 februari 2016 in Martini Ziekenhuis te Groningen geopereerd alwaar bij hem een knieprothese is geplaatst. De operatie is zonder complicaties verlopen. Na de ingreep is [verzoeker] om 10.24 uur naar de afdeling gebracht. Om 10.34 uur is zijn bloeddruk, temperatuur, adem- en hartfrequentie gemeten en is het zuurstofgehalte in het bloed van [verzoeker] onderzocht. De gemeten waarden leverden tezamen een “0” op, op de zogenaamde alarmscorekaart.

2.2.
Op 12 februari 2017 rond 15.15 uur is [verzoeker] onder begeleiding van de fysiotherapeut ( [D] ) begonnen met mobiliseren. [verzoeker] is toen onder begeleiding van de fysiotherapeut met behulp van elleboogkrukken en/of een looprek naar het toilet gelopen. De fysiotherapeut heeft in het medisch dossier aangetekend: “lopen met LR [rechtbank: looprek] naar toilet en terug met EK [rechtbank: elleboogkrukken], gaat zelfst”

2.3.
Uit de registratie van de verpleegkundigen (23:07 uur) volgt dat [verzoeker] op 12 februari 2016 aan het einde van de dag onder begeleiding naar het toilet is gelopen en dat hij een urinaal voor de nacht heeft ontvangen.

2.4.
Op 13 februari 2017 in de ochtend, voor en na het ontbijt, zijn de onder 2.1 genoemde waarden van [verzoeker] wederom gemeten. Beide keren leverden de metingen een “1” op, op de alarmscorekaart. Rond 09.15 uur heeft [verzoeker] zich onder begeleiding van verpleegkundige [B] en met gebruik van hulpmiddelen (krukken of een looprek) naar de sanitaire ruimte verplaatst waar een douche, wasbak en toilet zijn. [verzoeker] heeft plaatsgenomen op een stoel of krukje voor de wasbak zodat hij zich kon scheren en verfrissen. De verpleegkundige heeft de sanitaire ruimte vervolgens verlaten. Na het scheren en wassen heeft [verzoeker] zich al zittend op een in de ruimte aanwezige kruk richting het toilet verplaatst. Na gebruik van het toilet heeft [verzoeker] zich voorover gebogen om zijn boxershort, die achter de wonddrain was blijven haken, over/langs de drain te trekken. [verzoeker] is duizelig geworden en heeft een doekje van de wastafel gepakt om zijn gezicht te bevochtigen. Kort voor het moment dat [verzoeker] zijn bewustzijn verloor heeft hij aan het zich in de ruimte bevindende rode koord getrokken waardoor de (alarm)bel is afgegaan. Vervolgens is [verzoeker] buiten bewustzijn geraakt en in de sanitaire ruimte ten val gekomen.

2.5.
Onderzoek naar het belsysteem van het ziekenhuis heeft uitgewezen dat de (alarm)bel om 9.20.04 is afgegaan. Het belsysteem werkt aldus dat na 300 seconden een groepsoproep naar alle collega’s op de afdeling gaat. Die oproep heeft om 9:25:06 plaatsgevonden. Verpleegkundige [B] heeft [verzoeker] buiten bewustzijn in de sanitaire ruimte aangetroffen. Zij heeft om hulp geroepen en op de assistentiebel gedrukt. Gebleken is dat er om 9.27.24 uur een reanimatieoproep heeft plaatsgevonden. Met behulp van een tillift is [verzoeker] uit de sanitaire ruimte verplaatst.

2.6.
Tijdens daarop volgende onderzoeken (MRI-scan en CT-scans) is bij [verzoeker] een hoge incomplete dwarslaesie gediagnosticeerd. Uit de MRI van de wervelkolom was verder een post-traumatische beknelling van het ruggenmerg te zien bij een pre-existente vernauwing van de nek (kanaalstenose). Deze pre-existente vernauwing was ten tijde van de val noch bij [verzoeker] noch bij Martini Ziekenhuis bekend.
[verzoeker] is van zijn voeten tot zijn schouders verlamd geraakt. Het revalidatietraject dat is opgestart heeft geen relevante verbetering in zijn situatie kunnen brengen.

(... red LSA-LM) 

3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. voor recht te verklaren dat Martini Ziekenhuis onzorgvuldig jegens [verzoeker] heeft gehandeld, hetgeen heeft geresulteerd in het valincident van 13 februari 2016,
II. te bepalen dat Martini Ziekenhuis aansprakelijk is voor het valincident en daardoor geleden en nog te lijden schade aan de zijde van [verzoeker] ,
III. te bepalen dat Martini Ziekenhuis gehouden is binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking een bedrag van € 50.000,00 ter zake een voorschot op de schade die [verzoeker] heeft geleden en zal lijden te vergoeden,
IV. Martini Ziekenhuis te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.
[verzoeker] grondt zijn verzoek op onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelen aan de zijde van Martini Ziekenhuis. In het geval van [verzoeker] was sprake van een sterk verhoogd risico op vallen. Dat risico lag besloten in zijn persoonlijke, bij het ziekenhuis bekende, lichamelijke beperkingen aan schouders en knie en in het feit dat hij zonder hulp of supervisie een kleine voor hem onbekende sanitaire ruimte van het ziekenhuis diende te gebruiken. De bloeddruk van [verzoeker] was gedaald na het ontbijt, zijn ademhalingsfrequentie was toegenomen en er was sprake van een verhoogde lichaamstemperatuur. Deze factoren hebben het risico op een val vergroot. De verpleegkundige heeft [verzoeker] met een looprek naar de ruimte begeleid, omdat lopen met elleboogkrukken vanwege schouderklachten niet ging. In die ruimte heeft zij [verzoeker] op een krukje bij de wastafel geplaatst en hem vervolgens alleen gelaten, terwijl hij had aangegeven dat hij naar het toilet moest. Zij wist niet alleen maar behoorde ook te weten (het urinaal was de hele nacht ongebruikt gebleven) dat [verzoeker] het toilet wilde gebruiken. Het had op de weg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verpleegkundige gelegen hem eerst naar het toilet te begeleiden, hem vervolgens op een kruk of stoel nabij de wastafel te plaatsen en toezicht te houden op zijn handelingen.
[verzoeker] betwist dat de verpleegkundige met hem heeft afgesproken dat hij zich eerst zou scheren/verfrissen en dat hij geïnstrueerd is om aan het (alarm)koord te trekken op het moment dat hij naar het toilet wilde, zoals Martini Ziekenhuis aanvoert.
[verzoeker] voert voorts aan dat de richtlijn valpreventie MZH van toepassing is en dat het Martini Ziekenhuis niet conform dit protocol heeft gehandeld. Er is onvoldoende toezicht gehouden, de vereiste controlemomenten zijn niet in acht genomen, er is onvoldoende uitleg over hulpmiddelen verstrekt, er is onvoldoende ondersteuning geboden bij de mobilisatie van [verzoeker] en er is geen rekening gehouden met de verandering van zijn waarden, waaronder zijn bloeddrukdaling na het ontbijt, hetgeen een voorbode kan zijn voor een val.
De val had voorkomen kunnen worden indien de verpleegkundige in de nabijheid van [verzoeker] was gebleven. Het causaal verband tussen het onzorgvuldig handelen van het ziekenhuis en de val is daarmee gegeven.
[verzoeker] heeft (subsidiair) aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat ook indien de door hem betwiste lezing van Martini Ziekenhuis omtrent de afspraken/instructie rond de toiletgang door de rechtbank zou worden gevolgd, nog steeds sprake is van onzorgvuldig handelen omdat zijn veiligheid gezien zijn kwetsbare positie op onvoldoende wijze door deze afspraken/instructie was gewaarborgd. Martini Ziekenhuis had kunnen voorzien dat [verzoeker] na de nacht het toilet zou gaan gebruiken. Aan de hand van de in de jurisprudentie ontwikkelde kelderluikcriteria moet worden geconcludeerd dat het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld. De verpleegkundige had [verzoeker] naar en van het toilet dienen te begeleiden. Zij had [verzoeker] op het toilet moeten zetten en eventueel buiten voor de deur moeten wachten om hem vervolgens weer overeind te helpen, alsmede zijn boxershort (helpen) omhoog te doen.

3.3.
Het verweer van Martini Ziekenhuis strekt primair tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] , althans afwijzing van het verzoek. Het ziekenhuis voert daartoe aan dat partijen verdeeld zijn over de feitelijke gang van zaken rond de val in de sanitaire ruimte en dat het in de rede ligt alle betrokkenen daaromtrent te horen, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent.
Subsidiair voert Martini Ziekenhuis - kort gezegd - tot verweer aan dat zij jegens [verzoeker] de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht. Voor het bezoek aan de sanitaire ruimte is [verzoeker] onderzocht. Zijn bloeddruk, temperatuur, adem- en hartfrequentie en zijn zuurstofgehalte in het bloed waren normaal. De totale alarmscore was een “1” hetgeen betekent dat [verzoeker] klinisch in goede staat verkeerde.
De richtlijn valpreventie is geschreven voor patiënten met een verhoogd valrisico, waartoe [verzoeker] niet behoorde. 
is onder begeleiding en met loopondersteuning naar het toilet gelopen en is daar op een krukje voor de wastafel geplaatst om zich te scheren en te verfrissen. [verzoeker] heeft aan de verpleegkundige laten weten dat hij van het toilet gebruik wenste te maken. De vraag aan [verzoeker] of de toiletgang nog even kon wachten werd door hem bevestigend beantwoord. De verpleegkundige heeft aan [verzoeker] gezegd dat hij “niets moest doen wat niet zou lukken” en dat hij diende te bellen zodra hij het toilet wilde gebruiken. Zij heeft de werking van het alarmkoord uitgelegd en de sanitaire ruimte verlaten. De fysieke gesteldheid van [verzoeker] na zijn operatie was goed en stond er niet aan in de weg om hem enige tijd op de kruk in de sanitaire ruimte alleen te laten. Hij had na zijn operatie al enkele malen eerder onder begeleiding de gang naar het toilet gemaakt. De sanitaire ruimte was hem dus niet onbekend, zoals [verzoeker] stelt. Door aldus te handelen is [verzoeker] niet blootgesteld aan een groter risico dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was.
Martini Ziekenhuis betwist het causaal verband tussen het gestelde onzorgvuldig handelen en de schade omdat het nog maar de vraag is of de val voorkomen had kunnen worden als de door [verzoeker] voorgestelde maatregel (dat er een verpleegkundige in de buurt was gebleven) was genomen. Immers niet duidelijk is of [verzoeker] van het toilet/de kruk is gevallen of tijdens het lopen van het toilet naar de wastafel. Ook is onduidelijk of er tijd zat tussen het moment van onwel worden en de val. Alleen in dat geval had [verzoeker] mogelijk op tijd om hulp kunnen vragen. Maar ook als er in die situatie een verpleegkundige buiten de sanitaire ruimte had gewacht is het de vraag of de verpleegkundige de val en de schade had kunnen voorkomen, gelet op de lengte en het gewicht van [verzoeker] ten tijde van de val (1.70m en 88 kg). Daarbij speelt ook een rol dat [verzoeker] een pre-existente vernauwing had van zijn halswervelkanaal en dat deze vernauwing bij een val waarbij de nek sterk strekt of buigt tot beschadiging van de ruggenmerg en daarmee tot uitval kan leiden. Kortom alleen door [verzoeker] continue te begeleiden in de badkamer had de val voorkomen kunnen worden.

4 De beoordeling
4.1.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak als bodemzaak zou zijn aangebracht. De rechterlijke uitspraak moet partijen dus in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

4.2.
Het onderhavige verzoek, er mede toe strekkende dat in de deelgeschilprocedure wordt vastgesteld dat Martini Ziekenhuis ten opzichte van [verzoeker] aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door zijn val, valt binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. Nu de aansprakelijkheidsvraag komt vóór alle andere vragen die partijen verdeeld houden en nog verdeeld zouden kunnen houden, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.3.
Bij de beoordeling van een deelgeschil dient de rechtbank zich wel de vraag te stellen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). De rechtbank is op grond van het navolgende van oordeel dat dit geval zich in deze zaak voordoet.

4.4.
Partijen zijn sterk verdeeld over onder meer de voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van belang zijnde omstandigheden waaronder de val van [verzoeker] in de sanitaire ruimte van Martini Ziekenhuis op 13 februari 2016 heeft plaatsgevonden, over de medische gesteldheid van [verzoeker] kort voor het ongeval en over de vraag of Martini Ziekenhuis het protocol (de richtlijn valpreventie) in acht had dienen te nemen/heeft genomen.

4.5.
[verzoeker] stelt samengevat dat hij in de ochtend van de dag na zijn knieoperatie met aanmerkelijke mobiele beperkingen door de verpleegkundige naar de sanitaire ruimte is begeleid waar hij op een stoel of krukje bij de wastafel is achtergelaten, terwijl hij aan de verpleegkundige te kennen had gegeven dat hij het toilet diende te gebruiken.
[verzoeker] heeft (subsidiair) aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat ook indien de door hem betwiste lezing van Martini Ziekenhuis omtrent de afspraken/instructie rond de toiletgang door de rechtbank zou worden gevolgd, nog steeds sprake is van onzorgvuldig handelen omdat zijn veiligheid gezien zijn kwetsbare positie op onvoldoende wijze door deze afspraken/instructie was gewaarborgd.

4.6.
Martini Ziekenhuis heeft als verweer gevoerd dat [verzoeker] onder begeleiding en met loopondersteuning naar het toilet is gelopen en daar op kruk voor de wastafel is geplaatst om zich te scheren en te verfrissen. [verzoeker] heeft - aldus Martini Ziekenhuis - aan de verpleegkundige laten weten dat hij van het toilet gebruik wenste te maken. De vraag aan [verzoeker] of de toiletgang nog even kon wachten werd volgens de verpleegkundige door hem bevestigend beantwoord. De verpleegkundige heeft - aldus Martini Ziekenhuis - [verzoeker] vervolgens gezegd dat hij ‘niets moest doen wat niet zou lukken’ en dat hij diende te bellen zodra hij het toilet wilde gebruiken. Zij heeft de werking van het alarmkoord uitgelegd en de sanitaire ruimte verlaten. Martini Ziekenhuis heeft voorts aangevoerd dat de fysieke gesteldheid van [verzoeker] na zijn operatie goed was en er niet aan in de weg stond hem enige tijd op de kruk in de sanitaire ruimte alleen te laten en dat [verzoeker] reeds enkele malen onder begeleiding de gang naar het toilet had gemaakt.

4.7.
Als partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten en omstandigheden, draagt [verzoeker] - in het licht van het gemotiveerde verweer van Martini Ziekenhuis - de bewijslast van die feiten. De rechtbank acht geen bijzondere omstandigheden gegeven om van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank constateert dat de gemotiveerd betwiste verklaring van [verzoeker] en de inhoud van het gespreksverslag van de onderzoekscommissie van 1 april 2016 (zie 2.8) beperkte bewijskracht hebben, nu het in beide gevallen een eigen opgave van [verzoeker] betreft omtrent de feiten en omstandigheden rondom de val.
In het licht van dit alles kan de rechtbank thans niet als vaststaand aannemen dat [verzoeker] aan de verpleegkundige heeft kenbaar gemaakt dat hij het toilet wilde gebruiken, en dat zij vervolgens - zonder afspraken omtrent de toiletgang - [verzoeker] in de sanitaire ruimte heeft achtergelaten. Evenmin kan, op basis van hetgeen nu bekend is, worden aangenomen dat de fysieke gesteldheid van [verzoeker] zodanig was dat de verpleegkundige hem hoe dan ook (dus ongeacht of er afspraken waren gemaakt/instructies waren gegeven over de toiletgang) niet alleen in de sanitaire ruimte had mogen achterlaten zodat het door [verzoeker] subsidiair betrokken standpunt ook niet tot toewijzing van het verzoek kan lijden.

4.8.
Wil de rechtbank de door [verzoeker] onder I. verzochte verklaring voor recht uit kunnen spreken, dan is zowel voor de beoordeling van de primaire als de subsidiaire grondslag nadere bewijslevering onvermijdelijk.

4.9.
Uit de parlementaire geschiedenis van de wettelijke regeling van de deelgeschilprocedure volgt dat deze rechtsgang slechts beperkte ruimte biedt om feiten te onderzoeken; de rechter in een deelgeschil moet afwegen of de investering (hier: in het faciliteren van bewijslevering door partijen) wordt gerechtvaardigd door de verwachting dat een minnelijke regeling tot stand komt. Op grond van door beide partijen overlegde stukken kan de rechtbank op dit moment onvoldoende de feiten, die van belang zijn voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag, vaststellen. De nadere bewijslevering zal, gelet op het aantal punten dat tussen partijen in discussie is, naar het zich laat aanzien niet beperkt blijven tot het horen van een enkele getuige. Van een snelle beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag zal dan ook geen sprake kunnen zijn. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van deze deelgeschilprocedure. Het verzochte onder I., II. en III. zal daarom op grond van het bepaalde bij artikel 1019z Rv worden afgewezen.

Kostenbegroting
4.10.

[verzoeker] verzoekt voorts veroordeling van Martini Ziekenhuis in de kosten van de procedure. Dit zal worden afgewezen omdat in dit deelgeschil niet is vast komen te staan dat Martini Ziekenhuis aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt evenwel dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat van deze situatie sprake is, is gesteld noch gebleken. Dat het verzoek is afgewezen omdat het zich niet leent voor de behandeling in deelgeschil, betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van de daarmee gepaard gaande kosten in dit geval onredelijk was. Mede tegen de achtergrond van het nu in deelgeschil gevoerde partijdebat over de voor de aansprakelijkheid van belang zijnde feiten, kan het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.

4.11.
[verzoeker] heeft in zijn pleitaantekeningen en in de ongenummerde productie die op 9 maart 2017 in het geding is gebracht uiteengezet dat de tijdsbesteding die tot dat moment aan de kostenveroordeling ten grondslag heeft gelegen 22,6 uur beloopt. Daarbij dient de voorbereiding van de zitting (5 uur), het opstellen van de pleitnota (3 uur) en de duur van de zitting (de rechtbank heeft deze op 3,4 uur bepaald) te worden opgeteld. De totale tijdsbesteding beloopt derhalve 34 uur. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de complexiteit van de zaak, het gevorderde aantal uren de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat. De rechtbank acht een besteding van 24 uren aanvaardbaar. Het door de advocaat van [verzoeker] gehanteerde uurtarief vermeerderd met kantoorkosten en BTW heeft Martini Ziekenhuis niet betwist en komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil daarom op € 7.899,84 (24 uur x € 245,00 + 7% kantoortoeslag en 21% BTW, vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 287,00). ECLI:NL:RBNNE:2017:5193