Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 200319 9 jarig kind is getuige van moord op grootouders en wordt ook zelf door het hoofd geschoten; levenslang ao, immateriële schade 25.000,00 toegewezen

RBLIM 200319 9 jarig kind is getuige van moord op grootouders en wordt ook zelf door het hoofd geschoten; levenslang ao, immateriële schade 25.000,00 toegewezen


De feiten

2.1 
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten.
a. [gedaagde] is door de strafrechter onherroepelijk veroordeeld wegens moord op [slachtoffer] en zijn echtgenote en poging tot doodslag op [eiseres] , geboren op [geboortedatum] . Deze feiten zijn gepleegd op 12 juli 2003. [slachtoffer] en zijn echtgenote waren de grootouders van [eiseres] .
b. Bij onherroepelijk arrest van 10 mei 2011 van de sector civiel recht van het hof Den Bosch (productie 2 dagvaarding) is het vonnis van 30 december 2009 van de Rb. Maastricht bekrachtigd. In dat vonnis heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] (in het vonnis “ [eiseres] ” genoemd):
- na 14 januari 2009 geleden en nog te lijden materiële schade uit hoofde van de jegens haar gepleegde onrechtmatige daad, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van deze materiële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen op de wijze bij wet voorzien, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling;
- geleden en nog te lijden immateriële schade uit hoofde van de jegens haar gepleegde onrechtmatige daad, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van deze immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen op de wijze bij wet voorzien, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling.

In het lichaam van genoemd vonnis is vermeld dat [gedaagde] [eiseres] met een pistool door het hoofd heeft geschoten (rov. 2.3), dat haar hersenen daarbij onherstelbare schade hebben opgelopen, waardoor zij een niet-herstelbare ontwikkelingsachterstand heeft, die gevolgen zal hebben, bijvoorbeeld voor haar toekomstige beroepsuitoefening (rov. 3.23). In rov. 3.24 is vermeld dat sprake is van immateriële schade doordat zij door het hoofd is geschoten door [gedaagde] en doordat zij getuige was van de moord op haar grootouders door [gedaagde] .


Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal veroordelen:
I. om aan haar te voldoen € 1.009.162,97 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als vergoeding van door [eiseres] geleden en thans nog te lijden materiële en immateriële schade zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (31 juli 2018) tot aan de dag der algehele voldoening;
II. in de kosten van dit geding, inclusief een salaris voor de advocaat van [eiseres] , te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.

[eiseres] legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in haar bijzijn haar grootouders te vermoorden en door haar door haar hoofd te schieten. Zij heeft hierbij hersenletsel opgelopen welk letsel haar verdere leven sterk nadelig beïnvloedt en zal beïnvloeden. Haar vordering van € 1.009.162,97 is opgebouwd als volgt:
a. verlies arbeidsvermogen € 849.874,-;
b. verlies zelfredzaamheid € 121.415,-;
c. medische kosten € 10.430,90;
d. reiskosten € 2.365,53;
e. buitengerechtelijke kosten € 77,54;
f. immateriële schade € 25.000,-)

3.2
[gedaagde] voert verweer.

4
De beoordeling

4.1 
Uit de hiervoor in rov. 2.1 onder a en b vastgestelde feiten volgt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en de door [eiseres] door die onrechtmatige daad geleden schade moet vergoeden.

4.2
De kosten verlies arbeidsvermogen van € 849.874,- en verlies zelfredzaamheid van € 121.415,- zijn gebaseerd op de door [eiseres] overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportages van 12 april 2012 en van 7 januari 2016 (productie 4 dagvaarding). Die rapportages zijn, zo blijkt uit de inhoud daarvan, opgesteld aan de hand van uitgebreide informatie. Dit is aldus vermeld onder het hoofd “relevante gegevens uit vooronderzoek” in het rapport van 12 april 2012. Die uitgebreide informatie is niet overgelegd in dit geding. Die betreffende informatie zal onder meer medisch van aard zijn en daarmee in beginsel vertrouwelijk. Dit doet voorshands niet af aan het feit dat [gedaagde] recht heeft op controle van die uitgebreide informatie. De meest voor de hand liggende oplossing om zoveel mogelijk recht te doen aan de vertrouwelijkheid van die informatie en [gedaagde] toch in staat te stellen om te controleren in hoeverre zijn daden van invloed zijn op het arbeidsvermogen en de zelfredzaamheid van [eiseres] , is benoeming van een deskundige. Deze moet, kort gezegd, onderzoek doen naar de juistheid van voornoemde uitgebreide informatie en vervolgens aan de hand van voornoemde uitgebreide informatie voor zover juist, de conclusie(s) controleren zoals neergelegd in de twee overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportages. Partijen worden in staat gesteld zich uit te laten over de vraag welke deskundige moet worden benoemd voor dit onderzoek, hoeveel deskundigen moeten worden benoemd, de aan de deskundige te stellen vragen en de hoogte van het door de deskundige gevraagde voorschot op zijn onderzoekskosten. Die kosten zullen door [gedaagde] , als de voor de schade van [eiseres] aansprakelijke persoon, moeten worden voorgeschoten (vgl nr. 3.19, sub 10 in ECLI:NL:PHR:2018:1459).

4.3
Het gevorderde bedrag voor medische kosten van € 10.430,90 betreft de hogere ziektekostenverzekeringspremie die [eiseres] heeft betaald en de rest van haar leven moet betalen in verband met de gevolgen van de feiten. Van 17 juni 2012 tot en met 31 december 2016 heeft zij naar eigen zeggen in totaal € 948,90 aan aanvullende premie betaald. Op jaarbasis is dit € 189,78. Doorgerekend voor de periode 2017 tot en met 2069 met toepassing van een contante waarde factor is dit in totaal € 9.482,-, aldus [eiseres] . Opgeteld is dit in totaal € 10.430,90. Als productie 15 bij dagvaarding heeft [eiseres] overgelegd een premieverklaring van CZ van 29 juni 2017 waarin is vermeld dat zij over de periode van 17 juni 2012 tot en met 31 december 2016 in totaal € 948,90 aan Premie aanvullende verzekering heeft betaald. In deze premieverklaring is niet vermeld voor welke gebeurtenis(sen)/voorvallen/ziektes die aanvullende verzekering is gesloten. [eiseres] wordt in staat gesteld om een verklaring van CZ over te leggen waaruit blijkt voor welke gebeurtenis(sen)/voorvallen/ziektes de aanvullende verzekering is gesloten.

4.4
[eiseres] heeft in haar dagvaarding onder nr. 34 een staatje opgemaakt waarin is vermeld vanaf 2012 naar welke zorgaanbieders zij is gereisd en hoeveel kilometer zij per reis heeft gemaakt. Een en ander is onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het gevorderde bedrag aan reiskosten van € 2.365,53 voor toewijzing gereed ligt.

4.5
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten bestaan alleen uit de kosten van de betekening van de schadestaat aan [gedaagde] . Deze kosten van € 77,54 zullen, gelet op art. 6:96 lid 2 sub c BW en de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde akte van betekening van die schadestaat worden toegewezen.

4.6
[gedaagde] heeft ook in dit geding niet betwist dat [eiseres] door het feit dat zij getuige is geweest van de moord op haar grootouders, emotioneel voor het leven is getekend. Zij was pas 9 jaar oud toen zij getuige was van deze dubbele moord, zodat er van kan worden uitgegaan dat zij nog lange tijd met deze emoties zal moeten leven. [gedaagde] heeft evenmin betwist dat [eiseres] nadat zij door het hoofd is geschoten, revalidatie heeft gehad (pag. 3 productie 4 dagvaarding, de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 12 april 2012) en verder kan er redelijkerwijze, gelet op het feitencomplex, van worden uitgegaan dat [eiseres] lange tijd pijn heeft geleden. Zij heeft verder één keer vrij kort nadat zij door het hoofd is geschoten, een epileptische aanval gehad en daarna absences tot 2012. De in haar hersenen achtergebleven botsplinters en kogelresten maken dat er groot gevaar voor epilepsie aanwezig is, zodat de medicatie wordt voortgezet (pag. 2 productie 4 bij dagvaarding, de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 12 april 2012). Alleen al op grond van deze feiten in onderling verband en samenhang bezien, is de vordering ter zake immateriële schade van € 25.000,- zonder verder onderbouwing toewijsbaar. De feiten spreken zodanig voor zich dat nadere psychologische en/of psychiatrische rapportages gelet op de hoogte van deze vordering geen doel meer dienen.

4.7
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBLIM:2019:2560