Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A'dam 261006 arbeidsongeval, val van ladder bij onderhoud wooncomplex;

Hof A'dam 26-10-06 arbeidsongeval, val van ladder bij onderhoud wooncomplex; beheerstaak SFB biedt onvoldoende grond voor aansprakelijkheid
4.1.1 Op 18 juni 1998 heeft zich in een wooncomplex aan de [z-kade nr. 000-000 te A.] (hierna: het wooncomplex) een arbeidsongeval voorgedaan. Een zekere [z] die toentertijd in dienstverband werkzaam was, is tijdens de uitvoering van onderhoud aan het wooncomplex van een ladder gevallen en daarbij gewond geraakt. Hij is sinds het ongeval volledig arbeidsongeschikt.

4.1.2 [Z] heeft zijn werkgever aansprakelijk gehouden voor de gevolgen van het ongeval. Allianz heeft de schade als AVB-verzekeraar van de werkgever aan [z] vergoed. Bij akte van 13 februari 2003 zijn alle vorderingen van [z] met betrekking tot het ongeval tegen wie dan ook aan Allianz gecedeerd. (,,,)
4.1.3 Het wooncomplex is eigendom van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: Bpf Bouw). De woningen die deel uitmaken van het wooncomplex worden verhuurd.
Bpf Bouw heeft de exploitatie van het haar in eigendom toebehorende wooncomplex toevertrouwd aan SFB Vastgoed. (...)
4.1.4 Allianz heeft als oorzaak van het arbeidsongeval van [z] aangewezen dat de schroeven van een stang waaraan [z] zijn ladder met behulp van haken bevestigd had en ook diende te bevestigen, uit het hout geschoten zijn, doordat zij te kort waren, met als gevolg dat [z] met zijn ladder achterover is gevallen.
Volgens Allianz is dit een gebrek van het wooncomplex. Voor de gevolgen van dit gebrek houdt zij SFB Vastgoed en SFB Diensten aansprakelijk, respectievelijk op de voet van het bepaalde in de artikelen 6:174, 6:181 en 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW).
SFB Vastgoed en SFB Diensten hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen. Daarop heeft Allianz SFB in rechte betrokken. (...)

4.3 Het hof zal eerst de tweede grief bespreken. Met deze grief is de vraag aan de orde of SFB op de voet van het bepaalde in artikel 6:174 BW voor de schade van [z] aansprakelijk kan worden gehouden.
Die vraag moet ontkennend worden beantwoord.
Uitgangspunt van partijen is dat Bpf Bouw de eigenaar van het wooncomplex is en dat zij het beheer daarvan aan SFB Vastgoed heeft opgedragen. Onder beheer valt in dit verband te verstaan de verhuur aan de woningzoekenden, het innen van de huurpenningen en het laten verrichten van het onderhoud dat ten laste van de verhuurder is. De in dit geding gebruikte bewoordingen om bedoeld beheer toe te lichten, “exploiteert” en “managet”, maken het zonder nadere toelichting niet anders.
Aan dit beheer wil Allianz ontlenen dat SFB Vastgoed dan wel SFB Diensten als bezitter van het wooncomplex in de zin van artikel 6:174 BW kan worden aangemerkt. Bovengenoemd beheer in opdracht van de eigenaar levert echter geen enkel aanknopingspunt op voor die stelling. In de omstandigheid dat SFB Vastgoed door de eigenaar is belast met de exploitatie van het wooncomplex ligt immers niet besloten dat SFB voor zichzelf houdt. Toelichting waaruit het tegendeel kan worden afgeleid ontbreekt. In het bijzonder is niets gesteld dat erop wijst dat SFB niet langer aanvaardt dat Bpf Bouw eigenaar van het wooncomplex is.
De tweede grief faalt dus.

4.4 Met haar eerste grief wil Allianz ingang doen vinden dat de in artikel 6:181 BW bedoelde kwalitatieve aansprakelijkheid zich in dit geval uitstrekt tot SFB Vastgoed en SFB Diensten.
Voor alles gaat het daarbij om de vraag of SFB Vastgoed en SFB Diensten het wooncomplex hebben gebruikt in de uitoefening van hun bedrijf als bedoeld in artikel 6:181 lid 1 BW.

4.5 Hetgeen Allianz ten grondslag heeft gelegd aan haar standpunt dat SFB aansprakelijk is, gaat in wezen alleen over SFB Vastgoed. De stellingen van Allianz bevatten geen aanknopingspunt om te oordelen dat SFB Diensten het wooncomplex heeft gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf. In zover faalt de eerste grief in elk geval.

4.6 Naar het oordeel van het hof zijn de stellingen van Allianz evenmin toereikend om SFB Vastgoed als bedrijfsmatige gebruiker van het wooncomplex te beschouwen. Beheer als in dit geding aan de orde is kan niet als gebruik in de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in artikel 6:181 lid 1 BW worden aangemerkt. Het bedrijf van SFB Vastgoed is immers juist niet het gebruik van het wooncomplex maar het beheer ervan, opdat anderen (de huurders) het kunnen gebruiken. Juist die feitelijke gebruiker aan het eind van de keten had de wetgever op het oog bij de uitbreiding van de aansprakelijkheid voor opstallen naar niet-bezitters in artikel 6:181 BW.
Dat SFB Beheer uit hoofde van de aan haar opgedragen beheerstaak een zekere macht over het wooncomplex uitoefent, bijvoorbeeld ten aanzien van de uitvoering en de kwaliteit van het onderhoud van het wooncomplex, voert het hof niet tot het oordeel dat zij naast de eigenaar en de feitelijke gebruiker op de voet van artikel 6:181 BW aansprakelijk moet worden gehouden. Ook hier heeft weer te gelden dat de beheerstaak van SFB Vastgoed daarvoor onvoldoende grond biedt: de aan haar door de eigenaar toevertrouwde verantwoordelijkheid voor het onderhoud maakt haar niet tot bedrijfsmatig gebruiker. Het ligt verder, de ratio van de kwalitatieve aansprakelijkheid van artikel 6:181 BW in aanmerking genomen, kortweg slachtofferbescherming, ook niet voor de hand om SFB Vastgoed tot de voor gebreken aan het wooncomplex aansprakelijke partijen te houden, omdat haar betrokkenheid bij het wooncomplex voor de buitenwacht veel minder gemakkelijk kenbaar is dan die van de zichtbare feitelijke gebruiker.
Tot slot is hier nog vermeldenswaard dat het hof verder niet is gebleken dat ten aanzien van de eigendom van het pand onduidelijkheid zou hebben bestaan, laat staan onduidelijkheid waarvan aan SFB Vastgoed een verwijt zou kunnen worden gemaakt.

4.7 Slotsom van deze overwegingen is dat Allianz geen succes heeft met haar eerste grief.

4.8 De derde grief gaat over eventuele aansprakelijkheid van SFB op grond van artikel 6:162 BW.
De stellingen van Allianz houden niets in op grond waarvan aan SFB Diensten onrechtmatig handelen jegens [z] kan worden verweten.
De stellingen van Allianz bevatten evenmin een toereikend aanknopingspunt om te oordelen dat SFB Vastgoed jegens [z] onrechtmatig heeft gehandeld. Allianz beroept zich er immers op dat, heel kort gezegd, schroeven waarmee een stang was bevestigd aan een wand van het wooncomplex, te kort waren. Gesteld noch gebleken is evenwel dat dit, zo al juist, kan worden toegerekend aan het door Bpf Bouw aan SFB Vastgoed opgedragen beheer, waaronder het onderhoud moet worden begrepen.
Voor zover Allianz zich ter ondersteuning van de derde grief nog beroept op het bezitterschap van SFB Vastgoed behoeft deze stelling geen bespreking meer gelet op hetgeen het hof hierboven met betrekking tot grief II heeft overwogen.
Grief III mislukt.
LJN AZ6089