Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 210207 hijsinstallatie gebrekkig; art. 6:174 BW is een risico-aanspr.; gemeente aanspr.

Rb Arnhem 21-02-07 hijsinstallatie gebrekkig; art. 6:174 BW is een risico-aansprakelijkheid; gemeente aansprakelijk
1.6.  Naar het oordeel van de rechtbank brengt de sterke slijtage aan de nokken van de veiligheidspal mee dat de hijsinstallatie - die als een opstal in de zin van artikel 6:174 BW heeft te gelden - niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW). Juist omdat de veiligheidspal de enige externe blokkering vormde van een ongecontroleerde val van de boot en ronddraaien van de slinger, zodat de veiligheidspal dus voor de veilige werking van het hijstoestel cruciaal was, is deze slijtage te beschouwen als een ernstig gebrek aan de installatie.

1.7.  De vraag of de door [eiser] ingeroepen bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit naar analogie kunnen worden toegepast (naar [eiser] heeft gesteld doch de gemeente heeft betwist) behoeft daarom geen behandeling. Ook al zou dat niet zo zijn, dan toch moet de installatie als gebrekkig worden beschouwd omdat een voor de installatie belangrijke veiligheidsvoorziening door slijtage haar werking had verloren. Om dezelfde reden behoeft de stelling van de gemeente dat het feit dat de installatie niet zelfremmend was uitgevoerd nog niet tot de conclusie leidt dat zij gebrekkig was, geen behandeling. Die gebrekkigheid is immers niet zozeer gelegen in het ontbreken van zelfremmend vermogen, maar met name in de slijtage aan de enige veiligheidsvoorziening van een niet-zelfremmend hijstoestel.

1.8.  De gemeente heeft verder aangevoerd dat de slijtage het gevolg was van een onjuist gebruik van het takelmechanisme door de gebruikers van de roeiboothaven. Deze stelling (en ook het feit dat het takelmechanisme juist in 2000 was vervangen) doet echter aan het oordeel dat sprake was van een gebrekkig mechanisme, niet af. Het enkele feit dat de gebrekkigheid van het hijstoestel niet door de gemeente is veroorzaakt, disculpeert de gemeente niet. De aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW is immers een risico-aansprakelijkheid. De gemeente heeft zich niet op de ‘tenzij-clausule’ van art. 6:174 BW beroepen, nog daargelaten dat onvoldoende omstandigheden zijn gesteld of gebleken die een beroep daarop zouden kunnen rechtvaardigen.

1.9.  De gemeente is derhalve op grond van art. 6:174 BW voor de schade van [eiser] aansprakelijk. De overige door [eiser] gestelde gronden voor aansprakelijkheid van de gemeente (de huurovereenkomst en onrechtmatige daad) kunnen dan ook in het midden blijven. De rechtbank behoeft dan ook niet in te gaan op de vraag of de gemeente al dan niet in gebreke is gebleven met het onderhoud van en de controle op het hijstoestel en met de voorlichting aan de gebruikers daarvan. Ook de vraag of de gemeente al dan niet voldoende voor de gevaren van de hijsinstallatie heeft gewaarschuwd behoeft niet te worden beantwoord. Een voldoende waarschuwing voor de ‘normale’ gevaren van de hefarm kan de gemeente immers niet disculperen voor schade ontstaan door gebrekkigheid van een essentiële veiligheidsvoorziening ervan. Uit het voorgaande volgt tenslotte dat van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ geen sprake is.

1.10.  Het beroep van de gemeente op art. 6:101 BW wordt verworpen. [eiser] zou aan het ongeval eigen schuld hebben doordat hij kracht heeft uitgeoefend op de slinger teneinde de veiligheidspal vrij te maken, zo stelt de gemeente. Uit het deskundigenbericht blijkt echter dat bij een deugdelijk functionerende installatie kracht op de slinger moet worden uitgeoefend om de veiligheidspal, voorafgaand aan het laten zakken van de boot, te kunnen ‘omzetten’ (door de boot als het ware een klein stukje op te hijsen). Goed denkbaar is, zo overweegt de deskundige, dat een gebruiker per ongeluk die kracht in de verkeerde richting uitoefent. Bij een goede veiligheidspal heeft dat verder geen gevolgen omdat de pal de neergaande beweging blokkeert. Juist de ernstige slijtage van deze veiligheidspal kan er toe hebben geleid dat het mogelijk in de verkeerde richting bewegen van de slinger de veiligheidspal heeft doen afbreken of doorschieten. Ook als [eiser] de slinger in de verkeerde richting zou hebben bewogen, kan dus niet worden geconcludeerd dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW. Kracht uitoefenen op de slinger alvorens de boot te laten zakken is immers ook bij een goede werking van het hijstoestel noodzakelijk, terwijl een vergissing ten aanzien van de draairichting van de slinger normaliter geen gevolgen heeft.

1.11.  De rechtbank vat de vordering van [eiser] onder I. op als een vordering tot verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, en tot veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De gemeente heeft aangevoerd dat de schade reeds in deze procedure begroot kan worden, zodat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure geen plaats is. De gevorderde verklaring voor recht c.q. veroordeling tot betaling van schade op te maken bij staat dient daarom te worden afgewezen, zo betoogt de gemeente. De rechtbank acht het echter prematuur de schadevaststelling in de hoofdprocedure ter hand te nemen, omdat het debat over de hoogte van de schade nog in het geheel niet is gevoerd, terwijl voor de begroting daarvan tot nog toe onvoldoende gegevens in het geding zijn gebracht. Nu over de aansprakelijkheid van de gemeente is beslist, moeten partijen in staat worden geacht in minnelijk overleg de schade te regelen, bij gebreke waarvan de mogelijkheid van een schadestaatprocedure openstaat.
De veroordeling tot verklaring voor recht en tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet zal dan ook worden toegewezen. Het verweer van de gemeente dat [eiser] geen belang heeft bij de verklaring voor recht wordt gepasseerd. De vorderingen tot verklaring voor recht en tot vergoeding van schade op te maken bij staat worden in de praktijk aan elkaar gekoppeld en strekken ertoe de aansprakelijkheid van de gedaagde partij, waar die wordt betwist, voorafgaand aan de schadebegroting en schaderegeling te doen vaststellen. Bij een dergelijke gecombineerde vordering heeft de eiser in veel zaken, waaronder ook de onderhavige, een voldoende belang.
LJN BA1478