Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 010420 eiseres leunt tegen (doorgezaagd) hekwerk van balkon en valt van 1e verdieping; huurder en verhuurder aansprakelijk (25% c.q. 75%)

RBAMS 010420 eiseres leunt tegen (doorgezaagd) hekwerk van balkon en valt van 1e verdieping; huurder en verhuurder aansprakelijk (25% c.q. 75%)

De beoordeling

in de hoofdzaak

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] schade heeft geleden doordat zij leunend tegen het hekwerk van het balkon naar beneden is gevallen. Partijen twisten erover of [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2/eiseres] (en daarmee haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval.

aansprakelijkheid [gedaagde sub 1]

4.2.
[eiseres] houdt [gedaagde sub 1] op grond van zowel artikel 6:174 BW als artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.

4.3.
Artikel 6:174 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling (artikelen 6:162 BW en verder) zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.

4.4.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN6236) komt het bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (en dus niet gebrekkig is) aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.

4.5.
De stelplicht en bewijslast van het gebrek van het hekwerk rusten in beginsel op [eiseres] . Voor de toepassing van artikel 6:174 BW is vereist dat de schade door een gebrek is veroorzaakt.

4.6.
In deze zaak gaat het om de constructie van het hekwerk. Gebleken is dat het bestaande hekwerk aan de zijkant van het balkon was doorgezaagd en met (ijzer)draad weer aan elkaar was bevestigd. [gedaagde sub 1] erkent deze situatie, maar voert aan dat het hekwerk aldus nog steeds voldoende veilig en dus deugdelijk was. Deze situatie bestond overigens met het oog op een nog te realiseren mogelijkheid om via de opening in het balkonhek en een trap in de tuin te komen.

4.7.
De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] niet in zijn verweer dat het een deugdelijk hekwerk betrof. Een balkon is bestemd voor dagelijks gebruik. Het hekwerk op een balkon dient ertoe om te voorkomen dat gebruikers van een balkon naar beneden vallen, in dit geval van 1 hoog. Het ontbreken van een veilig hekwerk brengt naar het oordeel van de rechtbank een groot risico mee dat een persoon van het balkon naar beneden kan vallen. Verder staat – onweersproken – vast dat hekwerk sinds september 2015 niet door [gedaagde sub 1] is gecontroleerd. Ook acht de rechtbank het nemen van andere maatregelen – bijvoorbeeld een andere wijze van bevestiging van het hekwerk of het afsluiten van het balkon – gelet op het daarmee te voorkomen gevaar, weinig bezwaarlijk. Daarmee is het hekwerk van het balkon, gelet op het te verwachten gebruik, ondeugdelijk. [gedaagde sub 1] heeft nog aangevoerd dat het hekwerk voldoende stevig – want met een elektriciteitsdraad bestaande uit een plastic buitenkant met koper binnenin – was vastgemaakt. Wat er ook zij van de kwaliteit van deze draad, het op deze wijze vastmaken van een doorgezaagd balkonhek is op zichzelf reeds ondeugdelijk, tenzij dit tijdelijk van aard is en passende maatregelen waren genomen maar daarvan is niet gebleken.

4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor het ongeval. Het door [gedaagde sub 1] gedane beroep op de tenzijclausule van artikel 6:174 lid 1 BW komt hem in dit geval niet toe. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [gedaagde sub 1] al een geruime tijd van het gebrek op de hoogte was, namelijk (in ieder geval) sinds het najaar van 2015 (zie 2.9) en dat hij voldoende mogelijkheid had om passende maatregelen te treffen.

4.9.
Gegeven dit oordeel behoeven de overige stellingen van partijen met betrekking tot de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] geen verdere bespreking. Het beroep van [gedaagde sub 1] op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] zal hierna worden behandeld.

aansprakelijkheid [gedaagde sub 2/eiseres]

4.10.
Voor de beoordeling of [gedaagde sub 2/eiseres] jegens [eiseres] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagde sub 2/eiseres] heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (hierna: de zorgvuldigheidsnorm).

4.11.
Het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie is in strijd met de zorgvuldigheidsnorm, als een ander daarmee aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Dit onrechtmatigheidsoordeel in gevaarzettingssituaties is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat door anderen niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zullen worden genomen en dat het met het oog daarop nodig kan zijn veiligheidsmaatregelen te treffen. Met name dient in aanmerking te worden genomen (i) in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, (ii) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en (iii) in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is (vgl. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:45 ( [partij] / [partij] ) en HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik)). Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor het gevaar wordt vermeden (HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224 (Jetblast)). De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

4.12.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde sub 2/eiseres] op de hoogte was van de ondeugdelijkheid van het balkon. [gedaagde sub 2/eiseres] brengt naar voren dat zij niet bekend was met het exacte probleem op het balkon, maar dat zij wel wist dat men in ieder geval veilig op het balkon kon staan. Dit verweer van [gedaagden/eisers] vindt onvoldoende steun in de afgelegde verklaringen van [gedaagde sub 2/eiseres] en haar eigen processtuk. [gedaagde sub 2/eiseres] heeft immers ten overstaan van de onderzoeker verklaard: “Ook ik heb een paar keer tegen de heer [gedaagde sub 1] gezegd dat het hekje niet veilig was” (zie 2.8). Daaruit blijkt dat [gedaagde sub 2/eiseres] bekend was met het gebrekkige hekwerk. Verder was de opa van [gedaagde sub 2/eiseres] , [naam 1] , betrokken bij de verhuizing van [gedaagde sub 2/eiseres] naar de woning. Hij heeft daarover verklaard dat hij heeft gezien dat het balkon aan de zijkant open kon en was dichtgebonden met een ijzerdraadje en dat hij vervolgens met [gedaagde sub 1] contact heeft opgenomen om te melden dat dit geen veilige situatie betrof en dat hij [gedaagde sub 1] verzocht heeft hier iets aan te doen (zie 2.9). [gedaagde sub 2/eiseres] heeft ter zitting hierover verklaard dat [naam 1] en haar moeder destijds tegen haar hebben gezegd dat zij niet op het balkon mocht komen en dat zij wist dat het hekwerk met een draad vast zat, hetgeen zij ook in de conclusie van antwoord heeft opgenomen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat [gedaagde sub 2/eiseres] de gevaarlijke situatie op het balkon, te weten het ondeugdelijke hekwerk, kende.

4.13.
[gedaagde sub 2/eiseres] voert verder aan dat zij de juiste maatregelen heeft getroffen door alle aanwezigen op het feest te waarschuwen dat zij voorzichtig moesten zijn op het balkon, zonder dit nader te expliciteren. Daartegenover brengt [eiseres] naar voren dat [gedaagde sub 2/eiseres] voorafgaande aan het feest niet (iedereen) heeft gewaarschuwd.

4.14.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2/eiseres] ter bescherming van de aanwezigen op het feest betere veiligheidsmaatregelen had kunnen en moeten treffen. Zoals hiervoor onder 4.12 overwogen wist [gedaagde sub 2/eiseres] van de gevaarlijke situatie op het balkon. Op basis daarvan is de door [gedaagde sub 2/eiseres] gestelde algemene waarschuwing onvoldoende. Op een feest waar de aanwezigen geneigd zullen zijn het balkon te betreden en alcohol te nuttigen, mag worden verwacht dat zij de gevaarlijke situatie onvoldoende zullen onderkennen en dus ook niet volledige oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Gelet op het hiervoor onder 4.7 overwogene is de kans groot dat daaruit ongevallen ontstaan. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat een val van hoogte zeer ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Het bij deze stand van zaken nemen van veiligheidsmaatregelen door bijvoorbeeld de balkondeuren op slot te doen of het spannen van een afzetlint, was eenvoudig en goedkoop en dus niet bezwaarlijk. Gelet op deze grote kans op ernstige schade en de geringe bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen, heeft [gedaagde sub 2/eiseres] in strijd met de zorgvuldigheidsnorm gehandeld door niet de juiste voorzorgsmaatregelen te treffen. [gedaagden/eisers] wordt dan ook niet gevolgd in de stelling dat men op basis van haar waarschuwing voorzichtig zou zijn of überhaupt niet op het balkon zou komen. Overigens blijkt uit de verklaringen van de heer [naam 2] (zie 2.7) en [eiseres] (zie 2.6) dat zij niet door [gedaagde sub 2/eiseres] zijn gewaarschuwd zodat de door [gedaagde sub 2/eiseres] gestelde algemeen gegeven waarschuwing niet is komen vast te staan.

4.15.
[gedaagde sub 2/eiseres] beroept zich verder ter afwering van aansprakelijkheid op een rechtvaardigingsgrond ex artikel 6:162 lid 2 BW, namelijk op risico-aanvaarding door [eiseres] . Dit verweer kan [gedaagde sub 2/eiseres] niet baten. Risico-aanvaarding wordt niet als een zelfstandige rechtsfiguur aanvaard. Zo heeft de Hoge Raad in r.o. 3.4. van het arrest van 28 juni 1991 geoordeeld (ECLI:NL:HR:1991:ZC0300):
"( ... ) noch in het huidige recht, noch in het NBW is er behoefte aan een afzonderlijke rechtsfiguur ‘risico-aanvaarding’ in de zin van een rechtvaardigingsgrond van eigen aard die de onrechtmatigheid van een gedraging en daarmee ook de aansprakelijkheid opheft. Hetgeen men daarmee beoogt te bereiken gaat immers, naar gelang van de aard van het geval, volledig op in enerzijds de vraag of de gedraging in de gegeven omstandigheden jegens de benadeelde als onrechtmatig kan worden aangemerkt en anderzijds die of aan de benadeelde omstandigheden kunnen worden toegerekend die aanleiding kunnen zijn (niet alleen tot een vermindering maar ook) tot een vervallen van de vergoedingsplicht naar de maatstaf van art. 6:101 NBW, zoals deze ook naar huidig recht toegepast pleegt te worden. ( ... )."

4.16.
Overigens komt de handelswijze van [eiseres] aan de orde bij het eigen schuld verweer hierna.

4.17.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde sub 2/eiseres] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat het handelen van [gedaagde sub 2/eiseres] aan haar kan worden toegerekend, zodat [gedaagde sub 2/eiseres] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden en lijdt als gevolg van het ongeval.

eigen schuld

4.18.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] in beginsel zijn gehouden de als gevolg het ongeval geleden schade van [eiseres] volledig te vergoeden. Dit is anders, althans de vergoedingsplicht kan worden verminderd, indien en voor zover de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW. De stelplicht en de bewijslast van eigen schuld van [eiseres] rusten op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] .

4.19.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de subsidiaire verweren. [gedaagden/eisers] beroept zich op eigen schuld door [eiseres] daartoe stellende dat [eiseres] op de hoogte was van de gebrekkigheid van het balkon en dat op haar ook een eigen verantwoordelijkheid als mede-organisator van het feest rustte, omdat zij als mede-organisator een zorgplicht had voor de veiligheid van de aanwezigen op het feest. [gedaagde sub 1] betoogt dat [gedaagde sub 2/eiseres] [eiseres] op het gebrekkige hekwerk heeft gewezen.

4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van [eiseres] niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend. Op basis van hetgeen over en weer is aangevoerd kan niet gezegd worden dat [eiseres] , door op het balkon tegen het hekwerk te leunen, zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. [gedaagde sub 2/eiseres] heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat zij voorafgaande aan het feest iedereen, en dus ook [eiseres] heeft gewaarschuwd en dat [eiseres] dus gewaarschuwd was voor het feit dat het balkon gebrekkig en niet veilig was (zie 4.14). Uit de verklaringen en stellingen van [gedaagde sub 2/eiseres] volgt verder niet dat [eiseres] bekend was met het gebrekkige hekwerk. Ook de omstandigheid dat [eiseres] eerder op de hoogte was (tijdens eerdere bezoeken aan [gedaagde sub 2/eiseres] ) van het gegeven dat er iets aan de hand was met het balkon, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, het balkon was bij die gelegenheden geblokkeerd. [eiseres] heeft voor het ongeval ook nooit van het balkon gebruik gemaakt. Het balkon was (anders dan daarvoor) tijdens het feest echter vrij toegankelijk (zie 2.8). In dat kader wijst de rechtbank er ook op dat [gedaagde sub 2/eiseres] zelf ter zitting heeft bevestigd dat tijdens het feest regelmatig mensen op het balkon stonden. Voorts is van belang dat [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat tijdens het betreden van het balkon het hekwerk dicht was en dat het buiten donker was. Het gebrek was dus niet (goed) waarneembaar. In deze omstandigheden is het redelijkerwijs voorstelbaar dat [eiseres] op het balkon is gaan staan en tegen het hekwerk is gaan leunen. Indien dit al een omstandigheid is die voor haar rekening komt, valt dit weg tegen de fouten van [gedaagde sub 2/eiseres] . Voor [gedaagde sub 2/eiseres] geldt immers dat zij, hoewel op de hoogte van het ondeugdelijke hekwerk, geen voldoende maatregelen heeft getroffen. Tot slot is het wel of niet mede-organiseren van het feest door [eiseres] geen relevante factor, nog los van het feit dat dit niet volgt uit de verklaring van [gedaagde sub 2/eiseres] zelf aan de onderzoeker (zie 2.8). Nu [gedaagde sub 2/eiseres] op de hoogte was van het gebrekkige hekwerk en [eiseres] niet, had [gedaagde sub 2/eiseres] de nodige maatregelen moeten nemen, ook als zij tezamen met [eiseres] het feest zou hebben georganiseerd. Verder geldt dat [gedaagde sub 1] zijn stelling dat [eiseres] door [gedaagde sub 2/eiseres] is gewezen op het gebrekkige hekwerk niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Alleen al op basis daarvan gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.

4.21.
Het voorgaande brengt met zich dat het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagden/eisers] op eigen schuld van [eiseres] faalt.

hoofdelijke aansprakelijkheid

4.22.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] , op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden schade. Het onder I door [eiseres] gevorderde zal daarom worden toegewezen.

schadestaatprocedure

4.23.
Als grondslag voor een veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is voldoende dat het bestaan van de schade of de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Door [eiseres] is voldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij als gevolg van het ongeval schade lijdt en tevens is aannemelijk dat van toekomstige schade sprake is. Nu het bepaalde in artikel 7:954 BW een bevoegdheid van de benadeelde behelst om rechtstreeks van een verzekeraar betaling te vorderen van hetgeen degene die voor de schade aansprakelijk is, van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar te vorderen heeft, is de vordering ook jegens Achmea toewijsbaar. Het onder II door [eiseres] gevorderde is gelet op het voorgaande toewijsbaar.

proceskosten

4.24.
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] in de hoofdzaak. De vordering ieder voor zich in de proceskosten te veroordelen, zal worden afgewezen nu niet blijkt welk belang [eiseres] daarbij heeft naast de hoofdelijkheid. [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden voor het overige begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten × tarief € 543,00)

Totaal € 1.165,00

4.25.
Verder zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea worden veroordeeld in de nakosten. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

in de vrijwaringszaak

4.27.
De rechtbank stelt voorop dat de vorderingen in vrijwaring naar hun aard alleen betrekking kunnen hebben op een mogelijke veroordeling waartoe [gedaagden/eisers] in de hoofdzaak is veroordeeld. Het onder (i) door [gedaagden/eisers] gevorderde (zie 3.5) ziet daar niet op en zal daarom worden afgewezen.

4.28.
Anders dan [gedaagde sub 1] betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank de schade van [eiseres] zowel het gevolg van een omstandigheid die aan [gedaagde sub 1] moet worden toegerekend, namelijk de aanwezigheid van een ondeugdelijk hekwerk, als van een omstandigheid die aan [gedaagde sub 2/eiseres] moet worden toegerekend, namelijk het nemen van onvoldoende veiligheidsmaatregelen. Het standpunt van [gedaagde sub 1] dat iemand bij de verhuizing het ijzerdraadje mogelijk heeft losgehaald en niet heeft vastgemaakt, is zowel van ondergeschikt belang (ook met een ijzerdraadje is het hekwerk ondeugdelijk) als onvoldoende geconcretiseerd en wordt daarom gepasseerd.

4.29.
Voor de bepaling van hetgeen [gedaagden/eisers] enerzijds en [gedaagde sub 1] anderzijds in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen in de vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, zal moeten worden beoordeeld in hoeverre genoemde omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De verdeling van de schade zal naar evenredigheid daarvan moeten plaatsvinden, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de bijdrageplicht geheel vervalt of in stand blijft indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.

4.30.
In de vrijwaringsprocedure heeft [gedaagden/eisers] aangevoerd (en [gedaagde sub 1] onvoldoende betwist) dat [gedaagde sub 1] een gebrekkige constructie van het hekwerk valt te verwijten: hij heeft de gevaarlijke situatie gecreëerd (door het hekwerk door midden (te laten) zagen) en onvoldoende maatregelen getroffen om deze situatie op te heffen. Daar komt bij, zoals [gedaagden/eisers] terecht betoogt, dat [gedaagde sub 1] al enige tijd op de hoogte was van de onveilige situatie en hij niet is overgegaan tot het nemen van maatregelen terwijl dat wel op zijn weg als eigenaar van de woning lag. Nu is gebleken dat [gedaagde sub 1] al enige tijd op de hoogte was van de onveilige situatie, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [gedaagde sub 1] dat hij door [gedaagde sub 2/eiseres] niet is gewezen op zijn verplichting om het gebrek aan het balkonhek te verhelpen.

4.31.
Ten aanzien van de aan [gedaagde sub 2/eiseres] toe te rekenen omstandigheid geldt dat haar kan worden verweten dat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen.

4.32.
Voor beide omstandigheden geldt dat zij ieder voor zich tot de gehele schade hebben bijgedragen, in die zin dat (i) als [gedaagde sub 1] gezorgd zou hebben voor een deugdelijk hekwerk [eiseres] niet verongelukt zou zijn en geen schade zou hebben geleden en (ii) dat als [gedaagde sub 2/eiseres] voldoende veiligheidsmaartregelen zou hebben getroffen (bijvoorbeeld door het balkon tijdens het feest af te sluiten) [eiseres] evenmin verongelukt zou zijn en geen schade zou hebben geleden. Gelet op de aard en de ernst van de aan [gedaagde sub 1] (ook als eigenaar) te maken verwijten tegenover het verwijt aan [gedaagde sub 2/eiseres] (onvoldoende veiligheidsmaatregelen), komt de rechtbank tot het oordeel dat de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade voor 75% voor rekening van [gedaagde sub 1] en voor 25% voor rekening van [gedaagde sub 2/eiseres] 25% behoort te komen. In deze verdeling ligt onder meer besloten dat het verwijt dat [gedaagde sub 1] wordt gemaakt – het laten bestaan van de onveilige situatie als gevolg van het gebrekkige hekwerk – zwaarder weegt dan het verwijt dat aan [gedaagde sub 2/eiseres] wordt gemaakt – het treffen van onvoldoende veiligheidsmaatregelen – zodat de billijkheid in dit geval tot genoemde verdeling leidt.

4.33.
Dit brengt mee dat [gedaagde sub 1] voor 75% en [gedaagde sub 2/eiseres] voor 25% dient bij te dragen aan de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade. Nu partijen in de hoofdzaak hoofdelijk zijn veroordeeld en op voorhand niet vaststaat welke partij wat aan [eiseres] zal voldoen, zal de rechtbank in de beslissing in de vrijwaringszaak bepalen dat [gedaagde sub 1] voor 75% wordt veroordeeld te voldoen al datgene wat [gedaagde sub 2/eiseres] en/of Achmea aan [eiseres] hebben voldaan uit hoofde van de veroordeling van [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea in de hoofdzaak, inclusief de proceskosten, met dien verstande dat [gedaagde sub 1] in de onderlinge verhouding met [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea nooit meer zal hoeven bijdragen dan 75% van de door [eiseres] geleden en te lijden schade. ECLI:NL:RBAMS:2020:2116