Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 191223 werkgever ook in hoger beroep niet aansprakelijk voor schade als gevolg van burn-out en depressie

GHAMS 191223 werkgever ook in hoger beroep niet aansprakelijk voor schade als gevolg van burn-out en depressie


in vervolg op:
RBNHO 140721 wg-er niet aansprakelijk voor schade wn-er agv burn-out en depressie

1De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of Samsung aansprakelijk is voor door [appellante] geleden en nog te lijden schade als gevolg van burn-out en depressie. [appellante] stelt dat zij een burn-out en depressie heeft gekregen door de werkomstandigheden, die er onder andere uit zouden bestaan dat zij door haar manager is gepest, vernederd en geïntimideerd en dat het onderzoek over haar klacht daarover onzorgvuldig is uitgevoerd. Zij heeft Samsung aansprakelijk gesteld voor als gevolg daarvan door haar geleden schade. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en geoordeeld dat schadelijke werkomstandigheden (pesten, intimidatie, vernederingen) niet zijn komen vast te staan, evenmin als het causaal verband tussen de psychische klachten en de werkomstandigheden en dat Samsung haar zorgplicht als werkgever niet heeft geschonden. Het hof beoordeelt de vorderingen van [appellante] opnieuw.

(.... red. LSA LM)

4Beoordeling4.1

[appellante] vordert in deze procedure (in hoger beroep) een verklaring voor recht dat Samsung op grond van artikel 7:658 BW, 7:611 BW of 6:162 BW aansprakelijk is voor door [appellante] geleden en nog te lijden schade en veroordeling van Samsung tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat, en tot betaling van een voorschot daarop van € 20.000 netto, van de door [appellante] gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en van € 13.008,26 netto aan juridische kosten ter vaststelling van het grensarbeiderschap van [appellante] , met veroordeling van Samsung in de kosten van het geding in beide instanties met rente. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en geoordeeld dat schadelijke werkomstandigheden (pesten, intimidatie, vernederingen) niet zijn komen vast te staan, evenmin als het causaal verband tussen de psychische klachten en de werkomstandigheden en verder dat Samsung haar zorgplicht als werkgever niet heeft geschonden. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vijf grieven op.

4.2

Alvorens in te gaan op de grieven van [appellante] stelt het hof vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 21 lid 1 onder a van de Brussel-I-bis-Verordening als de rechter van de vestigingsplaats van Samsung als gedaagde partij.

4.3

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat Samsung op bovengenoemde gronden jegens haar aansprakelijk is vanwege (i) de zes incidenten met [naam 2] , (ii) de manier waarop Samsung met haar klacht daarover is omgegaan en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op Samsung de (zorg)plicht rust om het redelijkerwijs nodige te doen om te voorkomen dat een werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Artikel 7:658 BW beoogt de werknemer bescherming te bieden tegen het oplopen van zowel fysiek als psychisch letsel (HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657). Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW dient [appellante] te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij de schade waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden bij Samsung. Het is aan [appellante] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden (hierna: schadelijke werkomstandigheden) en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden. Verder brengt artikel 7:658 lid 2 BW mee dat de werkgever niet aansprakelijk is indien hij aantoont dat hij genoemde zorgplicht – te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt – is nagekomen.

Incidenten met [naam 2] ; geen pesterijen, vernederingen en intimidatie

4.4

De klacht van [appellante] zag op zes incidenten, te weten het gesprek met [naam 2] op 17 januari 2019 en vijf daaraan voorafgaande interacties met [naam 2] in 2018 en begin 2019. De kantonrechter heeft over deze vijf incidenten geoordeeld dat [appellante] deze weliswaar heeft ervaren als een gebrek aan respect en vertrouwen in haar kunnen, maar dat zij niet kunnen worden beschouwd als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin (rov. 5.13 van het bestreden vonnis). Tegen dit oordeel is geen grief gericht, zodat het uitgangspunt in hoger beroep is dat deze incidenten geen schadelijke werkomstandigheden vormen. Hetzelfde geldt voor het gesprek met [naam 2] op 17 januari 2019. De kantonrechter heeft in rov. 5.12 geoordeeld dat op basis van het in de klachtbrieven door [appellante] omschreven gedrag van [naam 2] niet kan worden vastgesteld dat dit gesprek kwalificeert als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin. De kantonrechter heeft daarbij onder andere meegewogen dat [appellante] niet tot het gesprek is gedwongen, het gesprek van korte duur was, een collega in de buurt was en niet is komen vast te staan dat [naam 2] [appellante] op agressieve toon heeft bejegend. Ook tegen dit oordeel heeft [appellante] geen (kenbare) grief gericht. [appellante] heeft weliswaar gesteld dat dit oordeel van de kantonrechter voorbarig en onzorgvuldig is, maar laat na toe te lichten waarom dat zo zou zijn en waarom het gesprek op 24 januari 2019 met [naam 2] wel als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin moet worden gezien. In hoger beroep geldt dus als uitgangspunt dat deze zes interacties met [naam 2] niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor [appellante] . In hoger beroep zijn overigens ook geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat het hof van oordeel is dat deze interacties wel als schadelijke werkomstandigheden zijn aan te merken.

Omgang met klacht

4.5

De klachten van [appellante] over de wijze waarop Samsung met haar klacht is omgegaan, stranden op het bovenstaande. Volgens [appellante] had Samsung meteen [naam 2] moeten interviewen, had Samsung niet mogen aandringen op een informeel onderzoek, de rapportagewijziging niet mogen doorvoeren hangende het onderzoek, althans [appellante] daarvan moeten uitzonderen, en het onderzoek tijdens haar ziekte moeten laten doorlopen. Ook als Samsung het onderzoek precies zo had uitgevoerd als dat volgens [appellante] had gemoeten en de uitkomst van dat onderzoek zou zijn geweest dat het gesprek van 24 januari 2019 en de daaraan voorafgaande interacties tussen [naam 2] en [appellante] precies zo waren gelopen als [appellante] in haar klachtbrief heeft omschreven, kwalificeren deze interacties immers niet als schadelijke werkomstandigheden.

4.6

Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de wijze waarop Samsung met haar klacht is omgegaan en het onderzoek daarnaar heeft uitgevoerd (ook als ervan wordt uitgegaan dat de zes incidenten geen schadelijke werkomstandigheden zijn) op zichzelf een schadelijke werkomstandigheid is waaraan Samsung haar niet had mogen blootstellen, volgt het hof dat betoog niet. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat het onderzoek voortvarend is opgepakt. Dat de uitvoering van het onderzoek vooringenomen en onzorgvuldig was, zoals [appellante] heeft gesteld, is niet gebleken. Samsung heeft in de korte periode van circa 2,5 week tussen de klacht van [appellante] op 21 januari 2019 en haar ziekmelding op 7 februari 2019 de klachtprocedure toegelicht, [appellante] geïnterviewd en het schriftelijk verslag daarvan met haar afgestemd en een nadere schriftelijke toelichting op de tijdens het interview genoemde incidenten verzocht en ontvangen. Het Hoofd Legal heeft herhaaldelijk bij [appellante] erop aangedrongen te kiezen voor een informeel onderzoek, maar hij heeft haar niet afgehouden van de keuze voor een formeel onderzoek en [appellante] heeft daarvoor ook daadwerkelijk gekozen. [appellante] erkent verder dat Samsung in beginsel vrij was de rapportagelijnen te wijzigen. Van Samsung kon niet worden verlangd dat zij [appellante] (tijdelijk) van de rapportagewijziging zou uitzonderen. Uit de, zoals in hoger beroep als uitgangspunt geldt, in de kern zakelijke meningsverschillen die onderwerp waren van de klacht hoefde Samsung redelijkerwijs niet te concluderen dat [appellante] niet aan [naam 2] kon rapporteren; dat [appellante] al voorafgaand aan de kwestie van de rapportagewijziging aan Samsung kenbaar had gemaakt dat zij zich door [naam 2] geïntimideerd voelde, wordt door Samsung betwist en is niet komen vast te staan. Samsung kan verder niet worden aangerekend dat zij het onderzoek tijdens de ziekte van [appellante] niet heeft vervolgd, onder meer door het benoemen van een preventieadviseur en het formeel horen van [naam 2] . Tussen partijen is niet in het geschil dat de communicatie tussen partijen kort na de ziekmelding van [appellante] via de advocaat van [appellante] verliep. Uit de brief van de advocaat van [appellante] van 29 maart 2019 aan Samsung (zie onder 3.20) blijkt dat [appellante] na haar ziekmelding, vanwege haar broze gesteldheid, niet in staat was over de klacht te communiceren en dat zij zich eerst op re-integratie wilde richten. De te benoemen preventieadviseur zou volgens de Flowchart Mobbing beginnen met het doen van een verzoeningspoging. Samsung mocht redelijkerwijs menen dat [appellante] – ook nu Samsung meerdere keren tevergeefs aan [appellante] mediation had aangeboden – daartoe nog niet in staat was. Samsung heeft [naam 2] geïnformeerd dat tegen hem een klacht was ingediend en dat Samsung hem daarover formeel zou horen zodra [appellante] haar klachten nader had toegelicht. Dat Samsung in afwachting van het moment dat [appellante] daartoe weer in staat zou zijn, [naam 2] nog niet formeel heeft gehoord, kwalificeert in de gegeven omstandigheden niet als ziekmakende werkomstandigheid.

4.7

In hoger beroep is niet in geschil dat Samsung met het personeelshandboek en de daarbij behorende Code of Conduct en de Flowchart Mobbing (zie onder 3.4) een beleid heeft dat voldoet aan de verplichting uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anders dan [appellante] heeft betoogd, heeft Samsung bij de uitvoering van het onderzoek haar eigen beleid zoals daarin is verankerd ook in voldoende mate gevolgd. [appellante] heeft aangevoerd dat onduidelijk is of de “counsellor” en de “trust person”, beide genoemd in artikel 3.15 van de Code of Conduct, dezelfde persoon is. Het is echter voor [appellante] voldoende duidelijk geweest bij wie zij met haar klacht terecht kon en wie het onderzoek zou uitvoeren. Zij heeft zich immers op eigen initiatief tot HR gewend en HR heeft haar al op 23 januari 2019 bericht dat “the interviews shall be done by |HR and Legal, because those departments are pointed out as trust persons in this company (…)”. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de rol van vertrouwenspersoon naar zijn aard niet verenigbaar is met de rol van HR medewerker of juridisch adviseur. [appellante] verwijt Samsung verder dat deze het bestuur voortijdig heeft geïnformeerd over de klacht. HR en Legal hebben [appellante] echter duidelijk geïnformeerd over het voornemen het bestuur (volledig) op de hoogte te stellen van de klacht, zoals blijkt uit het overgelegde verslag van HR en Legal van het gesprek van 24 januari 2019, waarin dit expliciet is aangekondigd bij de “Next steps”. [appellante] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Daar komt bij dat [appellante] de e-mail van 21 januari 2019 ook zelf heeft gericht aan één van de leden van het bestuur.

Omgang met arbeidsongeschiktheid

4.8

In de eerste periode na de ziekmelding hebben [appellante] en het Hoofd HR een discussie gehad over controles door de Nederlandse arbo-arts, waarvoor [appellante] door Samsung was opgeroepen maar niet was verschenen. Aanvankelijk verkeerde Samsung in de veronderstelling dat de reden daarvan was dat [appellante] niet kon reizen en heeft zij getracht een telefonische afspraak met de arbo-arts te arrangeren. [appellante] stelde zich echter op het standpunt dat controles vanwege haar status als grensarbeider door een Belgische arts moesten worden gedaan. Samsung heeft na een e-mailwisseling met [appellante] hierover het standpunt van [appellante] als juist erkend. Dat Samsung [appellante] (bewust) heeft tegengewerkt tijdens haar ziekte door haar status als grensarbeider niet serieus te nemen of onvoldoende te onderzoeken, volgt uit deze gang van zaken niet. Samsung heeft onbetwist gesteld dat zij sinds haar oprichting in 2017 niet eerder met het grensarbeiderschap te maken had gehad en dat ook Arboned haar niet op het grensarbeiderschap heeft gewezen. Zodra Samsung het grensarbeiderschap had onderzocht en erkend, heeft zij bij [appellante] niet meer aangedrongen op contact met de bedrijfsarts in Nederland. Dit proces heeft uiteindelijk slechts enkele weken in beslag genomen. Het was wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten, maar de handelwijze van Samsung is in de gegeven situatie niet te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen artikel 7:658 BW beoogt te beschermen en levert evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens [appellante] op.

4.9

Hetzelfde geldt voor de manier waarop de re-integratie van [appellante] is verlopen. Bij besluit van 5 augustus 2021 (herhaald bij besluit van 16 september 2021) heeft het UWV Samsung verplicht tot verlengde loondoorbetaling omdat het re-integratieverslag onvolledig was en heeft het UWV, vanwege die verlengde loondoorbetaling, de beslissing op de WIA-aanvraag van [appellante] aangehouden. Het UWV heeft Samsung verder toestemming onthouden de arbeidsovereenkomst op te zeggen omdat Samsung niet aannemelijk had gemaakt dat [appellante] niet binnen 26 weken hersteld zou zijn of in een passende functie herplaatst zou kunnen worden. Samsung heeft toegelicht dat re-integratie pas aan de orde was zodra daartoe mogelijkheden waren en dat de Belgische arts van [appellante] haar steeds heeft bericht dat [appellante] volledig arbeidsongeschikt was, hetgeen door de door Samsung ingeschakelde Belgische bevoegde instantie Certimed (in het kader van een second opinion) werd bevestigd. Samsung heeft een deskundigenoordeel door het UWV georganiseerd, maar [appellante] is daar niet verschenen. Het contact met [appellante] verliep (uitsluitend) via haar advocaat. Samsung heeft begin 2021 bij de advocaat van [appellante] geïnformeerd of zij een WIA-uitkering zou aanvragen, maar deze heeft daarop niet geantwoord. Het was voor Samsung niet mogelijk een actueel oordeel of eindevaluatie (over de belastbaarheid van [appellante] ) te geven. Samsung heeft verder erop gewezen dat het UWV geen oordeel heeft geveld over de vraag of Samsung zich voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van [appellante] . [appellante] heeft deze stellingen van Samsung niet betwist en deze worden ondersteund door het in het geding gebrachte Plan van Aanpak van 24 april 2019 en de evaluatie van 8 april 2020. In het licht van die omstandigheden brengt de wijze waarop Samsung met de re-integratie van [appellante] is omgegaan, zonder herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung te onderzoeken, niet mee dat sprake is van schadelijke werkomstandigheden of schending van de zorgplicht van Samsung of van de eisen van goed werkgeverschap. [appellante] heeft ook overigens niet gesteld dat en in hoeverre het re-integratietraject heeft geleid tot schade.

Slotsom

4.10

Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [appellante] werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid. Bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden heeft Samsung haar zorgplicht dienaangaande ook niet geschonden. Ook overigens heeft Samsung haar zorgplicht jegens [appellante] niet geschonden. Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Er is geen bewijs aangeboden van stellingen die indien bewezen tot een ander oordeel leiden. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. ECLI:NL:GHAMS:2023:3457