Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 270407 niet kan worden geconcludeerd dat de stress door de werksituatie is veroorzaakt

Hof Den Haag 270407 niet kan worden geconcludeerd dat de stress/burn out door de werksituatie is veroorzaakt
Partijen zijn het er over eens dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat ook psychisch letsel – zoals in het onderhavige geval: een burn out syndroom – valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW. Voor de toepassing van dit artikel is vereist dat het gaat om schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de werkgever heeft nagelaten die maatregelen te treffen of aanwijzingen te verstrekken die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer die schade lijdt. Er moet dus een causaal verband bestaan tussen de werkzaamheden en de psychische schade.

3.5  Vaststaat dat de klachten van [Partij A] zijn veroorzaakt door stress. Zoals het hof reeds eerder heeft overwogen in zijn arrest van 16 februari j.l. (LJN: BA0761), kan stress door vele omstandigheden ontstaan en is stress sterk individueel bepaald. Onder gelijke omstandigheden zal de ene persoon geen stressklachten krijgen en de andere wel. Voorts kan stress ook worden veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden en kan bijvoorbeeld een minder goede conditie maken dat iemand minder goed bestand is dan normaal tegen de eisen die zijn werkzaamheden aan hem stellen, zodat de werkdruk als te zwaar – als stress – worden ervaren. Dit betekent dat de werknemer die stelt dat hij door zijn werk stressklachten heeft gekregen, feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie zal moeten stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat, c.q. in hoeverre, zijn klachten door zijn werk en niet door iets anders zijn ontstaan. Immers, wanneer sprake is van een volstrekt normale werksituatie en een werknemer niettemin niet tegen de werkdruk is bestand, kan niet gezegd worden dat zijn stress door zijn werkzaamheden is veroorzaakt. Ook kan in een dergelijke situatie van de werkgever niet worden verwacht dat hij maatregelen neemt ter voorkoming van stress. Maatregelen zijn pas dan geïndiceerd, wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt.

3.6  Het vorenstaande brengt met zich dat enkel op grond van de onder 2.2 tot en met 2.10 genoemde omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat de stress door de werksituatie is veroorzaakt. Door Dow is immers onweersproken gesteld dat bij haar talloze werknemers in vergelijkbare functies en onder vergelijkbare omstandigheden werkzaam zijn, terwijl [Partij A] de enige is die de door hem gestelde gezondheidsklachten heeft ontwikkeld en daarmee de WAO is ingestroomd. Dow heeft er voorts op gewezen dat haar ziekteverzuimcijfers en WAO-instroomcijfers laag zijn, lager dan de cijfers in de sector. Zij heeft dan ook niet voor niets in 2002 voor haar Nederlandse stresspreventiebeleid van zowel het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als het European Agency for Safety and Health at Work een prijs gewonnen, aldus Dow. [Partij A] heeft dit niet weersproken.

3.7  [Partij A] heeft voorts zijn stelling dat hij geregeld bij zijn leidinggevenden aan de bel heeft getrokken en heeft geklaagd over de hoge werkdruk, na de gemotiveerde weerspreking daarvan door Dows, onvoldoende concreet en feitelijk onderbouwd. Weliswaar staat vast dat [Partij A] in 1999 ter gelegenheid van een periodieke keuring aan de verpleegkundige kenbaar heeft gemaakt dat hij klachten ondervond ten gevolge van hoge werkdruk, maar dit enkele feit acht het hof onvoldoende. Zelfs indien de bedrijfsarts aan deze melding geen gevolg heeft gegeven (zoals door [Partij A] gesteld en door Dows gemotiveerd weersproken) kan uit dat enkele feit niet de conclusie worden getrokken dat Dows tekort is geschoten met het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 7:658 BW, nu niet is gebleken dat [Partij A] zelf nadien, tot kort voor zijn uitval, opnieuw melding heeft gemaakt van deze klachten, terwijl hij wel geregeld bij zijn leidinggevenden aandacht heeft gevraagd voor zijn teleurstelling over zijn carrièreverloop en gebrek aan waardering aan de kant van Dow. Hij wist zijn leidinggevenden dus wel te vinden. In die contacten met zijn leidinggevenden heeft [Partij A] de indruk gewekt eerder meer te willen (namelijk een functie en beloning op L-level in plaats van op A-level) dan minder. Ook de sollicitatie naar en de aanvaarding van de functie van Senior Supply Chain Process & Systeem Specialist in 2000 wijst (gelet op de daarbij behorende job information) niet op een streven van [Partij A] om het rustiger aan te doen. Het ziekteverzuim van [Partij A] voorafgaande aan zijn uitval gaf evenmin aanleiding tot zorg.

3.8  De onder 2.12 bedoelde rapportage van zijn behandelend psychiater, noch de onder 2.18 genoemde expertise van [F] werpen een ander licht op de zaak. Weliswaar wordt in beide rapportages een verband gelegd tussen de bedrijfscultuur en het gebrek aan support vanuit Dow, maar uit bedoelde rapportages blijkt niet dat door de artsen enig onderzoek is gedaan naar de feitelijke werksituatie. Beide rapporten lijken op dit punt slechts gebaseerd op uitlatingen van [Partij A] en gaan ervan uit dat hij veelvuldig heeft geklaagd.

3.9  In grief II stelt [Partij A] dat de rechtbank het nalaten van Dow een functiewaardering en functieclassificatie uit te voeren ten onrechte niet heeft gezien als medeoorzaak voor zijn uitval, en een zelfstandig tekortschieten in haar verplichtingen ex artikel 7:611 BW.

3.10  Het hof overweegt dat voor deze oorzaak van zijn uitval geen medische onderbouwing is te vinden in eerdergenoemde rapporten van zijn behandelend psychiater en van [F]. Het hof verwerpt daarom deze stelling.

3.11  Daarmee komt het hof toe aan de vraag of Dow na de uitval van [Partij A] al het nodige heeft gedaan met het oog op de re-integratie van [Partij A]. [Partij A] stelt dat dit niet het geval is, en dat het optreden van Dow zelfs heeft geleid tot verergering van zijn klachten. Door Dow is dit gemotiveerd weersproken.

3.12   Het hof overweegt dat [Partij A] onvoldoende concrete feiten heeft gesteld om het oordeel op te baseren dat door toedoen van Dow zijn klachten zijn verergerd. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat [Partij A] zelf heeft aangegeven afstand te willen nemen van Dow, re-integratie bij Dow – in welke functie dan ook – heeft uitgesloten en heeft aangegeven te opteren voor een afvloeiingsregeling. Bovendien achtte de verzekeringsgeneeskundige een van het UWV hervatting in aangepast werk contra geïndiceerd. Het verwijt van [Partij A] dat Dow hem na zijn arbeidsongeschiktheid heeft laten bungelen, is gelet op het vorenstaande niet terecht. Het feit dat Dow te laat was met het opstellen van een plan van aanpak en re-integratieverslag maakt dit niet anders.

3.13  Voor de stelling dat het herstel van [Partij A] door de onheuse behandeling en op hem uitgeoefende pressie door Dow na zijn uitval is vertraagd, ontbreekt iedere medische onderbouwing. Uit de eerder genoemde rapporten van zijn behandelend psychiater en van [F] blijkt niet van dit gestelde oorzakelijk verband, zodat het hof ook deze stelling zal passeren.

3.14  Hoewel het hof zich kan voorstellen dat de onder 2.15 genoemde brief het gevoel van [Partij A] door Dow afgeschreven te zijn heeft versterkt, is dit niet voldoende om aansprakelijkheid van Dow te vestigen.

3.15  Dat de arbeidsongeschiktheid van [Partij A] voortkomt uit enige schending van Dow van een norm gericht op het voorkomen van uitval door overbelasting is ook overigens niet gebleken. Een tekortschieten in de zin van artikel 7:658 BW dan wel artikel 7:611 BW is dan ook niet komen vast te staan. Grief I en II falen en vordering I zal worden afgewezen.
LJN BA6359