Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 220909 art 7:658 ziet niet op zorgplicht tijdens reintegratie; ook geen schending goed werkgeverschap

Rb A.dam 220909 art 7:658 ziet niet op zorgplicht tijdens reintegratie; ook geen schending goed werkgeverschap
2.  [eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
primair
dat UWV veroordeeld zal worden tot betaling aan [eiser] van:
a. de door [eiser] geleden en te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. € 25.000 bij wijze van voorschot op de totale schadevergoeding;
subsidiair
c. te verklaren voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per
1 september 2007 kennelijk onredelijk was;
d. dat UWV veroordeeld zal worden tot betaling van een in goede justitie te bepalen schadevergoeding aan [eiser] wegens kennelijk onredelijk ontslag;
primair en subsidiair
dat UWV veroordeeld zal worden tot betaling aan [eiser] van:
e. € 12.494, 86 bruto, waarop in mindering kan strekken het bruto equivalent van het nettobedrag van € 3.284,38;
f. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder e genoemde bedrag;
g. de wettelijke rente over de onder e en f genoemde bedragen, te rekenen vanaf 26 oktober 2007;
h. de proceskosten van het geding.

3.  [eiser] baseert zijn eis primair op het bepaalde in artikel 7:658 BW en stelt dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, waarvoor UWV aansprakelijk is. [eiser] stelt dat vaststaat dat hij een burn-out heeft en beroept zich op de arresten van de Hoge Raad van 17 november 2000, NJ 2001/596 (Unilever/[D]) en van 23 juni 2006 LJN AW6166 ([H]/Luyckx). UWV heeft, zo stelt [eiser], onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat [eiser] uiteindelijk blijvend arbeidsongeschikt is geworden en dus is UWV tekortgeschoten in haar zorgplicht betreffende de re-integratie van [eiser]. Zo heeft UWV in strijd met de Regeling procesgang eerste ziekte jaar gehandeld, haar verplichtingen voortvloeiende uit artikel 71 a WAO en uit het destijds geldende artikel van de wet REA niet nageleefd, in strijd gehandeld met de CAO en met haar eigen brochure “U bent ziek en kunt niet werken”. Tevens heeft UWV de adviezen van de bedrijfsarts en de reïntegratiedeskundige niet opgevolgd. Met name heeft het ontbroken aan een goede structuur, taken en begeleiding. Herstel in enige passende functie, in of buiten organisatie van UWV, is daardoor verhinderd. UWV is aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor lijdt. Verder doet hij nog een beroep op het bepaalde in artikel 7:611 BW.
4.  [eiser] baseert zijn eis subsidiair op het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 BW en stelt dat de gevolgen van de opzegging te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van UWV bij die opzegging. Onder de gegeven omstandigheden is het niet redelijk de gevolgen van dit ontslag alleen door [eiser] te laten dragen. Zonder een passende ontslagvergoeding is het gegeven ontslag kennelijk onredelijk te achten.
5.  [eiser] stelt verder dat een aantal posten ten onrechte onbetaald zijn gebleven. Het betreft 23 vakantiedagen over 2003, 14 overige vakantiedagen, 80% van een maandsalaris als beëindiging vergoeding conform artikel 9 van de CAO, vakantiegeld over 2007 en een eindejaarsuitkering over 2007. De bedragen die UWV wel heeft voldaan kunnen hierop in mindering strekken.

6.  UWV betwist dat sprake is van burn-out alsook dat [eiser] die in de uitoefening van zijn werkzaamheden zou hebben opgelopen en voert aan dat de ziekte van [eiser] mede het gevolg is van privé omstandigheden. UWV heeft zich gedragen zoals van haar mag worden verwacht en geen zorgplichten ter voorkoming van burn-out geschonden. UWV stelt voorts dat re-integratieverplichtingen waarvan [eiser] stelt dat UWV die heeft geschonden, niet zien op het voorkomen van schade als bedoeld in artikel 7:658 BW, maar zien op het stroomlijnen en vormgeven van het re-integratieproces. UWV weerspreekt overigens dat zij de door [eiser] gestelde re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Hoewel vaststaat dat [eiser] 80/100% arbeidsongeschikt is en niet in staat wordt geacht tot werkhervatting is van enig oorzakelijk verband tussen de door [eiser] gestelde schending van de re-integratieverplichtingen en die volledige arbeidsongeschiktheid dan ook geen sprake. Artikel 7:658 BW is volgens UWV niet van toepassing op de onderhavige situatie en de verwijzing naar het arrest Unilever/[D] en [H]/Luyckx mist elke relevantie. UWV erkent wel dat een aantal re-integratieverplichtingen niet helemaal correct zijn uitgevoerd en ook dat de eerste pogingen tot re-integratie mede zijn mislukt doordat de re-integratie niet onder optimale omstandigheden kon plaatsvinden. UWV voert aan dat zij binnen de beperkte mogelijkheden die de gezondheid van [eiser] gaf, naar objectieve maatstaven voldoende heeft gedaan om de re-integratie te laten slagen. Zo is hij begeleid door de Arbo arts, door HSK en heeft UWV meebetaald aan de kosten van de psycholoog. [eiser] heeft bovendien geen deskundigenoordeel verzocht over de re-integratiepogingen van UWV. Voor zover UWV haar zorgplicht zou hebben geschonden betwist UWV dat de blijvende arbeidsongeschiktheid van [eiser] voor UWV voorzienbaar was.
7.  Verder voert UWV aan dat aan het beroep op artikel 7:611 BW in het licht van het voorgaande geen zelfstandige betekenis toekomt.
8.  Voorts betwist UWV dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. UWV voert aan dat de omstandigheid dat [eiser] lange tijd in dienst is en vervolgens arbeidsongeschikt is geworden geen omstandigheden zijn die maken dat het ontslag kennelijk onredelijk is. De omstandigheid dat [eiser] niet met succes heeft kunnen re-integreren is niet aan UWV te wijten. Van bijzondere omstandigheden is volgens UWV overigens niet gebleken. Het feit dat [eiser] financieel achteruitgegaan is, is niet een gevolg van het ontslag maar van zijn arbeidsongeschiktheid. Bovendien heeft UWV een aantal financiële maatregelen getroffen ten behoeve van [eiser].
9.  Wat betreft de vorderingen die zien op de eindafrekening voert UWV het volgende aan. UWV is niet gehouden de vakantiedagen over 2003 te voldoen, aangezien [eiser] toen hersteld was. Het deskundigenoordeel waarin is geoordeeld dat [eiser] op 24 november 2003 niet geschikt was voor zijn eigen werk had als doel zijn recht op een WAO- uitkering veilig te stellen. Subsidiair voert UWV aan dat het door [eiser] genoemde bedrag voor die vakantiedagen te hoog is. De overige door [eiser] gestelde posten heeft UWV reeds voldaan, uitgezonderd een klein deel aan niet-genoten vakantiedagen. UWV heeft al met al meer aan [eiser] voldaan dan waartoe zij gehouden was. Reden waarom zij bij de eindafrekening posten heeft verrekend. Ook na die verrekening heeft UWV nog een bedrag van [eiser] tegoed. UWV ziet ervan af om dit bedrag terug te vorderen.

Beoordeling
1.  [eiser] baseert zijn eis primair op het bepaalde in artikel 7:658 BW en stelt dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, waarvoor UWV aansprakelijk is. [eiser] stelt dat vaststaat dat hij een burn-out heeft. UWV heeft volgens [eiser], onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat [eiser] uiteindelijk blijvend arbeidsongeschikt is geworden en dus is UWV tekortgeschoten in haar zorgplicht betreffende de re-integratie van [eiser].

2.  De zorgplicht waarop [eiser] zijn vordering baseert, is niet de zorgplicht waarvoor artikel 7:658 BW beoogt bescherming te bieden. Voor de toepassing van artikel 7:658 BW is vereist dat sprake is van schending door de werkgever van een concrete en kenbare veiligheidsnorm die gericht is op het voorkomen van letsel (fysiek en/of psychisch) alsmede van risico’s die zijn verbonden aan het werk en de werkomgeving.

3.  De vordering van [eiser] voldoet aan geen van deze vereisten. Hij stelt in zijn vordering centraal de beweerdelijke tekortkomingen in de nakoming door UWV van haar re-integratieverplichtingen. Re-integratieverplichtingen van een werkgever ontstaan nadat arbeidsongeschiktheid bij een werknemer is ingetreden. Of UWV, en zo ja welke norm waarvoor artikel 7:658 BW bescherming beoogt te bieden, zij in dit geval zou hebben geschonden, heeft [eiser] in het geheel niet gesteld.

4.  De kantonrechter concludeert dat het beroep op artikel 7:658 BW niet slaagt en dat de vordering, voor zover daarop gebaseerd, moet worden afgewezen.

5.  [eiser] heeft verder nog een beroep gedaan op goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Te dien aanzien stelt hij dat UWV zich bij de re-integratie niet heeft gedragen als goed werkgeefster en dat zij jegens hem schadeplichtig is.
De kantonrechter moet vaststellen dat de door [eiser] genoemde klachten in punt 18 van de dagvaarding over de wijze waarop UWV met haar re-integratieverplichtingen is omgegaan, geen punten betreffen die cruciaal zijn voor het uiteindelijk niet slagen van de re-integratie van [eiser]. In ieder geval kunnen de genoemde tekortkomingen niet de conclusie dragen dat UWV geen goed werkgever zou zijn.
Er is dan ook geen plaats voor schadevergoeding op basis van dit wetsartikel.
LJN BK1894