Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 141222 afwijzing vordering wn-er vanwege psychische schade; werkomstandigheden zijn niet komen vast te staan

RBLIM 141222 afwijzing vordering wn-er vanwege psychische schade; werkomstandigheden zijn niet komen vast te staan

2
De feiten

2.1.
[eisende partij] is op 1 maart 2013 in dienst getreden bij [gedaagde partij] in de functie van verkoopmedewerkster voor 21,5 uur per week tegen een loon van € 1.321,21 bruto per maand exclusief vakantiegeld.

2.2.
[eisende partij] heeft zich op 27 september 2017 ziek gemeld.

2.3.
In de probleemanalyse van 23 november 2017 staat dat de bedrijfsarts de claim van [eisende partij] dat zij niet kon hervatten in haar eigen werk niet medisch kon onderbouwen. Wel was sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. De bedrijfsarts adviseerde probleemoplossende gesprekken en daarnaast moest er aandacht besteed worden aan de medische problematiek die het gevolg leek te zijn van het slepende conflict met de werkgever. Ook waren er medische klachten, maar die stonden op zichzelf niet in de weg aan werkhervatting.

2.4.
Daarna volgde een nieuw advies van een bedrijfsarts en werd [eisende partij] op medische gronden niet in staat geacht haar werk te hervatten. De probleemanalyse van 23 november 2017 werd in die zin herzien.

2.5.
In een verslag dat is opgesteld naar aanleiding van een huisbezoek door de casemanager op 27 juni 2018 staat dat sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, dat de behandelingen adequaat waren, dat [eisende partij] op dat moment rust nodig had en dat zij zou worden ingepland voor een afspraak bij de bedrijfsarts in augustus van dat jaar.

2.6.
Met ingang van 25 september 2019 is door het UWV een WIA-uitkering aan [eisende partij] toegekend op basis van een arbeidsongeschikt 80-100%.

2.7.
Bij vonnis van 11 augustus 2021 (zaaknummer: 8572871 CV EXPL 20-2706) heeft de kantonrechter [gedaagde partij] - onder meer - veroordeeld mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.

2.8.
De arbeidsovereenkomst is nadien met wederzijds goedvinden geëindigd.

2.9.
Bij brief van 24 maart 2020 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] aansprakelijk gesteld voor schade die volgens [eisende partij] het gevolg is van structurele fysieke en psychische overbelasting tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst.

2.10.
Bij e-mail van 25 april 2020 heeft [gedaagde partij] aansprakelijkheid voor de door [eisende partij] gestelde schade ontkend.

3
Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 20.912,31, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.
[eisende partij] baseert haar vordering op artikel 7:658 lid 2 BW. [eisende partij] stelt dat zij lijdt aan lichamelijke klachten en psychische klachten, onder meer paniekaanvallen, depressieve klachten, slaapstoornissen, vermoeidheidsklachten en een concentratiestoornis. Tevens is sprake van PTSS. Reeds bestaande lichamelijke klachten (slijtageklachten aan de pols, rug en schouder) zijn tijdens het dienstverband verergerd doordat [eisende partij] tijdens vakanties voltijds moest werken en vaak zwaar moest tillen. Er zijn ook psychische klachten ontstaan: [eisende partij] kon nooit iets goed doen, kreeg het onterechte verwijt nooit haar targets te halen en er was geen tijd voor koffiepauzes. Er was sprake van chronisch pesten en van veel onnodige druk. De oorzaak van de klachten is volgens [eisende partij] gelegen in de ongezonde werkrelatie. [gedaagde partij] heeft geen beleid gevoerd gericht op voorkoming van psychosociale arbeidsbelasting (artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet). [gedaagde partij] heeft daarom haar zorgplicht geschonden. Ter onderbouwing van de medische klachten heeft [eisende partij] onder andere een brief overgelegd van 24 november 2019 van [naam bedrijfsarts] , bedrijfsarts, en een advies van 17 maart 2020 van [naam] , niet praktiserend chirurg. Het gevorderde bedrag aan schade bestaat uit smartengeld, reiskosten, medische kosten en compensatie voor het verlies aan verdienvermogen.

3.3.
[gedaagde partij] betwist dat de door [eisende partij] gestelde schade is geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden. [gedaagde partij] stelt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. [gedaagde partij] stelt dat zij niet bekend was met de lichamelijke en psychische klachten van [eisende partij] . [gedaagde partij] erkent dat [eisende partij] incidenteel voltijds heeft gewerkt. [gedaagde partij] betwist dat [eisende partij] daartoe niet in staat was. [gedaagde partij] betwist verder dat [eisende partij] zwaar heeft moeten tillen. [gedaagde partij] betwist ook dat de verhoudingen slecht waren. Daartoe heeft [eisende partij] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. [gedaagde partij] ziet een bevestiging van zijn standpunt in een probleemanalyse van 23 november 2017 en een verslag van de casemanager van 27 juni 2018.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van onderhavig geschil stelt de kantonrechter het volgende voorop. In artikel 7:658 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.2.
Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voor toepassing van de in het onderdeel bedoelde regel van bewijslastverdeling is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en bij betwisting bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten welke door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt (vgl. HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6166, NJ 2006, 354).

4.3.
[eisende partij] stelt dat de door haar ondervonden gezondheidsklachten voornamelijk psychisch van aard zijn. Hierbij moet worden bedacht dat psychische klachten meerdere oorzaken kunnen hebben die ook buiten het werk kunnen zijn gelegen en bovendien te maken kunnen hebben met de persoonlijke aanleg van een werknemer. Een werkgever kan pas een schending van zijn zorgplicht worden verweten indien het voor hem redelijkerwijs kenbaar was dat de werknemer dreigde uit te vallen wegens psychische klachten. Tot slot moet worden vooropgesteld dat ook schade die buiten de normale lijn der verwachtingen ligt aan de werkgever kan worden toegerekend als dit is terug te voeren op aanleg of bijzondere kwetsbaarheid van de werknemer. Een eventuele predispositie speelt wel een rol bij de begroting van de schade (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHSHE:2013:5640).

4.4.
[eisende partij] moet voldoende gemotiveerd en geconcretiseerd stellen en, gelet op de betwisting van [gedaagde partij] , bewijzen dat en hoe zij in het werk is overbelast waardoor de psychische klachten kunnen zijn veroorzaakt. [eisende partij] is daar niet in geslaagd omdat zij haar stellingen onvoldoende heeft geconcretiseerd en met bewijs heeft gestaafd. Zo stelt zij dat sprake was van onnodige druk en structurele overbelasting. [eisende partij] stelt verder dat de wijze van leidinggeven niet was zoals verwacht mocht worden. Er zou sprake zijn van pestgedrag. Concrete voorbeelden van dit pestgedrag heeft [eisende partij] niet gegeven. [eisende partij] stelt dat meerdere (ex)werknemers kunnen getuigen over dit pestgedrag, maar zij heeft geen schriftelijke verklaringen van deze (ex)werknemers overgelegd.

[eisende partij] stelt dat zij tijdens vakantieperiodes voltijds moest werken. Ook deze stelling is niet nader geconcretiseerd. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde [eisende partij] bovendien dat zij ‘maandenlang’ voltijds moest werken, terwijl zij anderzijds ook heeft verklaard dat zij in de vakanties voltijds moest werken ter compensatie van min-uren. De ene stelling strookt niet met de andere. Immers, indien [eisende partij] min-uren heeft moeten compenseren heeft zij per saldo niet meer gewerkt dan overeengekomen. Ook was het, anders dan [eisende partij] stelt, mogelijk om pauze te nemen. In het vonnis van 11 augustus 2021 heeft de kantonrechter immers overwogen dat het nemen van pauze bij drukte moeilijk was, maar niet (altijd) onmogelijk en [eisende partij] heeft ook erkend dat zij heeft gepauzeerd (r.o. 4.36). [eisende partij] stelt dat zij ’s nachts naar het bedrijf moest als het alarm afging, maar zij heeft niet geconcretiseerd hoe vaak dit is voorgekomen of dat zij hierover bij [gedaagde partij] heeft geklaagd. Nadat [eisende partij] maanden achtereen voltijds zou hebben moeten werken zou zij van [gedaagde partij] een brief met allemaal verwijten hebben gekregen. Deze brief heeft [eisende partij] niet in het geding gebracht noch heeft zij nader toegelicht welke verwijten dit waren of enig inzicht gegeven in de aard van de verwijten.

4.5.
Ook de medische stukken leiden niet tot de conclusie dat schade is geleden tijdens de uitoefening van het werk. Hoewel de bedrijfsarts rapporteert sterke aanwijzingen te hebben dat sprake zou zijn van ‘toxic leadership’ heeft hij dit niet expliciet onderzocht. Ook heeft hij niet onderbouwd wat die sterke aanwijzingen dan zijn.

In de brief van 24 november 2019 van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] staat immers het volgende:

Vraag 2: ik trof een naar mijns inziens PTSS en burnout/depressie n.a.v chronische pesterij op het werk door de leiding. Een beroepsziektemelding is gedaan. Ik kreeg sterke aanwijzingen, ofschoon niet expliciet onderzocht, dat er sprake was van zogenaamd “toxic leadership” (naar [naam 1] en [naam 2] ). Ik heb aangegeven dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt was en dat z.s.m. op een adequate wijze het conflict zo duurzaam en solide mogelijk diende te worden opgelost.

4.6.
Uit deze brief van de bedrijfsarts blijkt niet op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat de psychische klachten veroorzaakt zijn door chronische pesterij op het werk door de leiding.

4.7.
In het advies van medisch adviseur [naam] staat onder meer het volgende:

( ... )

Hoewel de depressieve klachten met PTSS ten gevolge van angstklachten gerelateerd aan de leidinggevende in het werk bij afronding van de psychologische behandeling met cognitieve gedragstherapie en EMDR in december 2018 enigszins zijn verminderd blijven chronische tendino-myogene pijnklachten aanwezig. De psycholoog schetst de situatie van cliënte als precair en schrijft, dat zolang de spanningen rondom haar werksituatie en de confrontaties met haar werkgever blijven bestaan de klachten niet verder zullen opklaren. Hij adviseert psychofarmaca en acht het raadzaam om iedere confrontatie en persoonlijk contact met haar werkgever te vermijden vanwege de negatieve invloed hiervan op eventueel herstel.

( ... )

De bedrijfs- en verzekeringsarts bevestigen, dat bij cliënte naar aanleiding van chronische pesterijen door de leidinggevende op het werk in februari 2018 sprake is van PTSS en burn-outdepressie.

De bedrijfsarts heeft sterke aanwijzingen, dat bij cliënte sprake is van zogenaamd ‘toxic leadership’ en dat zij volledig (80-100% WGA) arbeidsongeschikt is zolang het arbeidsconflict niet duurzaam en solide is opgelost. De verzekeringsarts van het UWV ziet na onderzoek bij cliënte nog wel benutbare mogelijkheden en adviseert een spoor-2 traject.

De arbeidsdeskundige van het UWV oordeelt, dat de re-integratie inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest, omdat de werkgever ‘niet tijdvolgelijk de juiste stappen heeft gezet en reintegratiekansen heeft gemist’. Door de afwachtende houding van de werkgever en het niet tijdig inzetten van een interventie met mediation is de problematiek in de communicatie uitgegroeid tot een arbeidsconflict met toename van bij cliënte aanwezige klachten en beperkingen.

( ... )

Ad 4.

Het is mogelijk en voor cliënte te hopen, dat bovenbeschreven klachten en beperkingen na correcte afwikkeling van het arbeidsconflict met de werkgever zullen verminderen en eventueel zelfs verdwijnen.

( ... )

Ad 6.

Op basis van de beschikbare informatie in het dossier zijn de bij cliënte vastgestelde PTSS met psychische klachten van angst, burn-out en depressie het directe gevolg van overbelasting en chronische pesterijen door de leidinggevende op het werk.

( ... )

4.8.
Medisch adviseur [naam] komt tot eenzelfde conclusie als bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] , waarbij hij zich mede baseert op de hiervoor genoemde brief van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] . Ook de verzekeringsarts heeft volgens [naam] bevestigd dat sprake is van psychische klachten door de pesterijen van de leidinggevende. Een verzekeringsgenees-kundige rapportage heeft [eisende partij] evenwel niet in het geding gebracht. Daarmee blijft onduidelijk waar de verzekeringsgeneeskundige zich op heeft gebaseerd. Daarbij komt dat niet blijkt dat [naam] heeft gesproken met [eisende partij] en met [gedaagde partij] . Noch de brief van de bedrijfsarts, noch het medisch advies van [naam] geeft blijkt van een concretisering van de stellingen van [eisende partij] . Wat wel blijkt is dat sprake was van een arbeidsconflict. Naar aanleiding daarvan hebben er gesprekken plaatsgevonden onder begeleiding van een mediator. Dit heeft het conflict niet uit de wereld kunnen helpen (arbeidsdeskundig rapport onder productie 9 bij de dagvaarding). De medische problematiek leek daarbij het gevolg te zijn van dit conflict (probleemanalyse productie 2 conclusie van antwoord). Medisch adviseur [naam] meldt dat de arbeidsdeskundige van UWV heeft geoordeeld dat [gedaagde partij] re-integratiekansen heeft gemist, maar zowel het conflict op zichzelf als het onvoldoende benutten van re-integratiekansen heeft [eisende partij] niet ten grondslag gelegd aan de aansprakelijkheidsstelling op grond van artikel 7:658 BW, terwijl ook niet vast staat dat het conflict het gevolg is van pesterijen en structurele overbelasting. Volgens [gedaagde partij] en [eisende partij] had dit conflict immers betrekking op een door [eisende partij] gewenste loonsverhoging.

4.9.
[eisende partij] heeft met deze medische stukken aannemelijk gemaakt dat zij lijdt aan gezondheidsklachten welke in theorie (mede) kunnen zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden, maar wat zij daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt is dat zij daadwerkelijk haar werkzaamheden heeft moeten verrichten onder dergelijke voor de gezondheid schadelijke omstandigheden (de gestelde pesterijen, de structurele overbelasting, overwerk e.d.).

4.10.
[gedaagde partij] heeft verder betwist dat zij bekend was met de psychische klachten van [eisende partij] . [eisende partij] heeft niet aangetoond dat zij [gedaagde partij] vóór uitval op de hoogte heeft gebracht van deze klachten.

4.11.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat uit de stellingen van [eisende partij] en hetgeen zij daartoe als bewijs in het geding heeft gebracht niet volgt dat zij schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden doordat onnodig veel druk werd uitgeoefend en/of door structurele overbelasting. Omdat dit niet vaststaat hoeft [gedaagde partij] niet aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. De stelling van [eisende partij] dat [gedaagde partij] geen beleid voerde op van artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet hoeft de kantonrechter dan ook niet te bespreken.

4.12.
Voor zover [eisende partij] haar vordering tot vergoeding van schade heeft gebaseerd op fysieke klachten geldt in grote lijnen hetzelfde. [eisende partij] was vóór indiensttreding bij [gedaagde partij] al bekend met slijtageklachten, waarbij overigens de vraag is of [gedaagde partij] hiervan op de hoogte was. Haar nauwelijks nader geconcretiseerde stelling dat zij zwaar moest tillen is door [gedaagde partij] betwist. [eisende partij] heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stelling staven. [naam] rapporteert weliswaar dat het waarschijnlijk lijkt dat sprake is van verergering van deze fysieke klachten door repetitieve zware belasting van de gewrichten, spieren en pezen, echter hij geeft ook aan dat hij dit vermoeden niet medisch kan onderbouwen.

4.13.
Dit alles maakt dat op basis van de gedingstukken en hetgeen partijen mondeling naar voor hebben gebracht niet geconcludeerd kan worden dat [gedaagde partij] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW voor de schade die [eisende partij] stelt te hebben geleden. Voor het opdragen van (getuigen-)bewijs ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu zij haar stellingen (zoals reeds overwogen onder 4.4. en 4.12.) niet voldoende heeft geconcretiseerd, maar enkel in (te) algemene termen heeft beschreven. Waar is het bewijs dat zij haar targets haalde (ze zou die zelf hebben bijgehouden) en wat hielden de targets in? Wat hielden de chronische pesterijen in en wat deden die met haar? Wat bedoelt ze met ‘chronisch’? Wie zijn vanwege het pestgedrag vertrokken? Wat houdt de ‘angst voor represailles’ in van die niet nader genoemde ex-werknemers? Dit alles en meer is door [eisende partij] niet naar voren gebracht, en dat had wel gemoeten.

4.14.
De vorderingen van [eisende partij] zullen dan ook worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2022:10062