Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof L.warden 101007 werknemer gaat door zijn rug bij tillen - beoordeling zorgplicht bij tillen

Hof L.warden 101007 werknemer gaat door de rug bij tillen dweilmachine - beoordelingskader zorgplicht bij tillen
- [geïntimeerde] is op 7 april 1998 bij Post Cleaning in dienst getreden als schoonmaker op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden, eindigend op 7 oktober 1998. De arbeidsovereenkomst is na die datum niet voortgezet. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing.
- Op 29 juni 1998 heeft [betrokkene 1] van Post Cleaning [geïntimeerde] opgedragen om na de reguliere werktijd (aan het eind van de middag) schoonmaakwerkzaamheden met een dweilmachine te gaan verrichten bij Dunlop Enerka (verder Dunlop) te Drachten. De betreffende dweilmachine weegt 31 kilo.
- Op 29 juni 1998 in de avond en/of op 30 juni 1998 in de ochtend heeft [geïntimeerde] zich bij Post Cleaning ziek gemeld, in verband met rugklachten.
- [geïntimeerde] heeft op 29 juni 1998 in de avond zijn huisarts geconsulteerd.
- [geïntimeerde] is op 30 juni 1998 in een spoedconsult gezien door de neuroloog [neuroloog] in het Nij Smellinghe Z iekenhuis te Drachten. Hij heeft daar - blijkens een brief van de neuroloog aan de huisarts van [geïntimeerde] d.d. 1 juli 1998 - gemeld dat hij heftige pijn in zijn rug had, uitstralend naar het linker been en dat de pijn was ontstaan toen hij zwaar tilwerk verrichtte bij zijn werk. De neuroloog constateerde dat [geïntimeerde] met een rolstoel naar de polikliniek kwam. Hij concludeert dat de patiënt een compressie heeft van de wortel L 5 links en dat dat vermoedelijk in het foramen (tussenwervelgat) van de wortel L5 aanwezig is. Het klinisch beeld wordt volgens de neuroloog gedomineerd door een zeer heftige pijn. Er zijn echter geen verlammingen en acute neurochirurgie wordt niet nodig geoordeeld. Er werd rust voorgeschreven en een recept voor MS contin tabletten a 50 mg 3 keer daags en diazepam 5 mg 3 keer daags.
- Op 30 juni 1998 heeft [geïntimeerde] telefonisch bij de Arbeidsinspectie te Groningen gemeld dat hem op 29 juni 1998 tijdens de werkzaamheden bij Dunlop te Drachten een ongeval is overkomen. De Arbeidsinspectie heeft die melding bij brief van 30 juni 1998 (verzonden op 2 juli 1998) doorgegeven aan Post Cleaning. Daarbij is medegedeeld dat de Arbeidsinspectie voorshands afziet van onderzoek naar de toedracht en de oorzaken van het ongeval om reden dat er geen sprake zou zijn van ernstig lichamelijk letsel (opname in ziekenhuis en/of vermoeden van het ontstaan van blijvend letsel) en er geen sprake zou zijn van directe materiële schade van meer dan hfl. 100.000,00 en er geen risico heeft bestaan of bestaat voor andere werknemers.
- Na 29 juni 1998 heeft [geïntimeerde] feitelijk niet meer voor Post Cleaning gewerkt. Post Cleaning heeft het loon van [geïntimeerde] tot aan het einde van het dienstverband volledig doorbetaald. [geïntimeerde] heeft vervolgens uitkeringen genoten krachtens de Ziektewet en de WAO, dat laatste op basis van 80-100 % arbeidsongeschiktheid.
- [geïntimeerde] heeft Post Cleaning op 19 maart 2001 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem beweerdelijk op 29 juni 1998 overkomen ongeval. (...)
13. Post Cleaning stelt zich primair op het standpunt dat, zelfs al zou [geïntimeerde] de dweilmachine in zijn eentje hebben getild, gelet op het gewicht van die machine, daaruit niet volgt dat zij jegens [geïntimeerde] haar zorgplicht heeft geschonden.

14. Het hof stelt voorop dat artikel 7: 658 BW niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. De werkgever dient echter ingevolge dit artikel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht hangt af van de omstandigheden van het geval.

15. In casu is artikel 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit relevant. Ingevolge dit artikel, dat mede dient om uitvoering te geven aan het bepaalde in Richtlijn 90/269/EEG betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers, dient de werkgever de arbeid zodanig te organiseren en zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken dat fysieke belasting van de werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor diens veiligheid en gezondheid. Deze bepaling is mede van belang voor de omlijning van de door de werkgever ingevolge artikel 7: 658 BW jegens zijn werknemer te betrachten zorgplicht (zie HR 27-04-2007, RvdW 2007, 459).
Genoemd artikel 5.2 bevat een open norm. In de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel wordt in dat verband nog opgemerkt dat om te kunnen beoordelen of bepaalde tilsituaties risico's met zich brengen voor de veiligheid van de werknemers wordt gewezen op de uit de VS afkomstige en ook in Nederland reeds veelvuldig gebruikte NIOSH-methode, welke rekenmethode kan worden gebruikt om in een gegeven tilsituatie uit te rekenen wat het toelaatbare tilgewicht is. (Zie over de NIOSH-methode: bijlage "Handmatig tillen op de werkplek" bij de nota Arboconvenanten, Kamerstukken II, 26375, 1998-1999, nr.1, p.21-22; Sorgdrager, Rugklachten een beroepsziekte?, TVP 2005/2, p.55/56; Advies van 30 maart 1995 van de Gezondheidsraad "Risicobeoordeling van handmatig tillen", nr. 1995/02, waarin wordt vermeld dat de NIOSH-formule uitgaat van een maximaal tilgewicht van 23 kilo; (zie ook de conclusie van de AG De Vries Lentsch-Kostense bij voormeld arrest van de Hoge Raad).

16. In dit licht bezien moet worden geoordeeld dat de hiervoor onder rechtsoverweging 13 weergegeven stelling van Post Cleaning geen stand kan houden. Zulks klemt temeer nu de dweilmachine niet alleen 31 kilo zwaar was, maar ook nog zodanig van vorm dat het alleen tillen van de machine erg onhandig is (zie de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en zijn echtgenote [getuige 1 ]).

17. Post Cleaning stelt zich voorts op het standpunt dat binnen haar bedrijf de regel gold dat een machine als de onderhavige door twee man werd getild. Het zou hier gaan om een niet op schrift gestelde, maar wel bij alle werknemers bekende regel. [geïntimeerde] betwist niet dat de dweilmachine in de regel door twee man werd getild, maar wel dat Post Cleaning op dat punt een duidelijke richtlijn aan haar werknemers had gegeven.

18. Uit de verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen, in onderling verband en samenhang bezien, komt naar voren dat het inderdaad gebruikelijk was de dweilmachine met twee (of zelfs drie) man te tillen.
[betrokkene 1 ] heeft als getuige aangegeven dat de desbetreffende instructie altijd mondeling door hem of zijn vrouw aan werknemers werd gegeven, als ze naar een nieuwe klus gingen. De getuige [getuige 2] ondersteunt die verklaring in algemene zin, maar weet niet of het ook aan [geïntimeerde] is verteld. Volgens de getuige [getuige 1] legde haar man altijd aan de schoonmakers uit hoe ze met de machine moesten werken.
Nu [geïntimeerde] uitdrukkelijk betwist dat hij ter zake van het tillen van de dweilmachine uitdrukkelijk is geïnstrueerd en - behoudens de getuige [betrokkene 1 ] - geen van de getuigen heeft verklaard dat het tegendeel het geval is terwijl verder bewijs op dit punt niet gespecificeerd is aangeboden en Post Cleaning ook niet heeft aangegeven dat de in eerste aanleg gehoorde getuigen op dit punt meer of anders zouden kunnen verklaren, is niet vast komen te staan dat aan [geïntimeerde] ter zake van het tillen van de dweilmachine een duidelijke instructie is gegeven.
Daar komt nog bij dat niet is gesteld of gebleken of - en zo ja hoe - op de naleving van de beweerdelijk mondeling gegeven tilinstructie werd toegezien. Dergelijk toezicht is met name ook aangewezen omdat de werkgever rekening dient te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie bij de werknemer tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid kan leiden.

19. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof dan ook tot de conclusie dat Post Cleaning de op haar rustende zorgplicht niet, althans niet in voldoende mate, is nagekomen.
Omtrent opzet aan de zijde van [geïntimeerde] is niets gesteld of gebleken. Post Cleaning heeft zich echter wel op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] roekeloos heeft gehandeld, omdat hij enkele maanden eerder al rugletsel had opgelopen en derhalve extra alert had moeten zijn. In het licht van hetgeen hiervoor onder 18 is overwogen is die stelling niet houdbaar, nu immers vaststaat dat Post Cleaning [geïntimeerde] heeft opgedragen de werkzaamheden bij Dunlop te verrichten en een mogelijke inschattingsfout van [geïntimeerde] niet kan worden gekwalificeerd als roekeloos gedrag.
Derhalve staat met hetgeen hiervoor is overwogen de aansprakelijkheid van Post Cleaning voor de door [geïntimeerde] ten gevolge van het hem overkomen arbeidsongeval geleden schade vast.

20. Post Cleaning heeft uitdrukkelijk betwist dat er sprake is van causaal verband tussen het gebeurde op 29 juni 1998 en het rugletsel tengevolge waarvan [geïntimeerde] arbeidsongeschikt is geworden. Post Cleaning heeft in dat verband gewezen op het feit dat [geïntimeerde] op 11 december 1997 van grote hoogte van een ladder is gevallen en dientengevolge rugletsel heeft opgelopen.
Post Cleaning stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven omtrent dat eerdere ongeval en de gevolgen daarvan. Post Cleaning wenst overlegging door [geïntimeerde] van de brief van de geneeskundig inspecteur van de Arbeidsinspectie en van het rapport van prof. [betrokkene 2] die een psychiatrische expertise met betrekking tot [geïntimeerde] zou hebben verricht.

21. [geïntimeerde] heeft in reactie daarop aangegeven dat de door Post Cleaning gewenste openheid reeds lang zou zijn gegeven, indien Post Cleaning haar aansprakelijkheid met betrekking tot de gevolgen van het ongeval op 29 juni 1998 zou hebben erkend. Het hof maakt daaruit op dat [geïntimeerde] bereid is de door Post Cleaning gewenste helderheid te verschaffen.

22. De hiervoor bedoelde kwestie, alsmede de omvang van de door [geïntimeerde] geleden schade zullen verder aan de orde kunnen komen in de schadestaatprocedure.
LJN BB5470