Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 281223 val over los op tegelvloer gelegde droogloopmat; gering risico waar AH niet op bedacht hoefde te zijn

RBNHO 281223 val over los op tegelvloer gelegde droogloopmat; gering risico waar AH niet op bedacht hoefde te zijn
- verzocht 28,5 x € 275,00 + 21%, begroot, niet toegewezen  20 uur x € 275,- + 21% btw = 
€ 6.655,-

2De feiten

2.1.

Albert Heijn is een supermarktketen in Nederland.

2.2.

Op 5 december 2021 omstreeks 16.00 uur bezocht [verzoekster] een vestiging van Albert Heijn aan het Genderenplein 13 te Hoofddorp. Zij was op bezoek bij het gezin van haar zoon en wilde nog wat boodschappen halen voor het Sinterklaasfeest die avond. Na het betreden van de winkel struikelde [verzoekster] over een droogloopmat en is zij ten val gekomen op de betegelde vloer. Daardoor heeft zij armletsel opgelopen.

2.3.

[verzoekster] heeft Albert Heijn aangesproken voor haar schade als gevolg van het ongeval. De leidinggevende van de vestiging van Albert Heijn heeft vervolgens bij expertisebureau DEKRA Claims Services Netherlands B.V. (hierna: DEKRA) een melding van het incident gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft DEKRA contact opgenomen met (de zoon van) [verzoekster] en met hem gesproken over de toedracht van het ongeval en de schade van [verzoekster] .

2.4.

Bij e-mail van 13 januari 2022 heeft DEKRA (de zoon van) [verzoekster] bericht dat zij geen aansprakelijkheid aan de zijde van Albert Heijn ziet en dat het verzoek van [verzoekster] om een vergoeding wordt afgewezen. [verzoekster] heeft zich daarna tot een advocaat, mr. Van der Corput, gewend.

2.5.

Vervolgens heeft er een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen mr. Van der Corput en DEKRA over het aanleveren van dossierstukken, waaronder de camerabeelden van het ongeval.

2.6.

Op 23 augustus 2022 heeft mr. Van der Corput de camerabeelden van het ongeval bekeken op het hoofdkantoor van Albert Heijn en zijn bevindingen gedeeld met DEKRA. Mr. Van der Corput en DEKRA hebben vervolgens via de e-mail gediscussieerd over de aansprakelijkheid.

2.7.

Bij brief van 24 november 2022 heeft mr. Van der Corput namens [verzoekster] Albert Heijn formeel aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan [verzoekster] overkomen ongeval.

DEKRA heeft bij e-mail van 6 december 2022 geantwoord dat zij bij haar afwijzende standpunt blijft.

3Het geschil

3.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank, samengevat, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

1) voor recht te verklaren dat Albert Heijn aansprakelijk is jegens [verzoekster] voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan haar overkomen ongeval op 5 december 2021 en

2) de kosten ex artikel 1019aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te begroten op een bedrag van € 9.483,38 en Albert Heijn te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

[verzoekster] legt aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag.

3.2.1.

Albert Heijn is aansprakelijk op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Albert Heijn heeft een onrechtmatige daad jegens [verzoekster] gepleegd, doordat het aan haar te wijten is dat [verzoekster] is gestruikeld over de droogloopmat in de winkel.

3.2.2.

[verzoekster] baseert zich daarbij op de criteria van het ‘Kelderluik-arrest’1. Albert Heijn heeft volgens [verzoekster] een gevaarlijke situatie gecreëerd door de droogloopmat niet vast te maken aan de vloer. Daardoor kon de droogloopmat verschuiven en dubbelklappen zodra er iemand overheen liep. Van [verzoekster] hoefde geen verhoogde oplettendheid te worden verwacht, omdat er niet werd gewaarschuwd voor de losliggende droogloopmat. De gevaarlijke situatie had voorkomen kunnen en moeten worden. Er zijn door Albert Heijn onvoldoende (veiligheids)maatregelen genomen om de gevaarlijke situatie weg te nemen of voor de gevaarlijke situatie te waarschuwen. De mate van bezwaarlijkheid om dergelijke (simpele en goedkope) maatregelen, zoals het fixeren van de mat, te nemen was gering. Verder kan de ernst van de gevolgen bij een valpartij groot zijn en die gevolgen waren dat ook voor [verzoekster] .

3.2.3.

[verzoekster] brak door het ongeval haar linker bovenarm op meerdere plekken. Een lange herstelperiode volgde waarbij [verzoekster] veel hulp (van derden) nodig had. Zij ervaart tot op heden klachten en beperkingen. Die schade, die vanwege proceseconomische redenen nog niet exact in kaart is gebracht, dient Albert Heijn te vergoeden, aldus [verzoekster] .

3.3.

Albert Heijn voert verweer. Albert Heijn stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van [verzoekster] zich niet leent voor een deelgeschilprocedure, omdat voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag nader onderzoek nodig is naar de medische causaliteit en de schade van [verzoekster] . Subsidiair stelt Albert Heijn zich op het standpunt dat geen sprake is van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Toetsend aan de Kelderluikcriteria kan volgens Albert Heijn niet worden geoordeeld dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoekster] . Tevens ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde schade en de ongelukkige val van [verzoekster] . [verzoekster] heeft verder de schadeposten onvoldoende onderbouwd. Al met al is [verzoekster] door een ongelukkige samenloop van omstandigheden gevallen en dienen de gevolgen van de val voor haar rekening te blijven, aldus Albert Heijn.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

4.1.

Beoordeeld moet worden of het geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, zoals [verzoekster] stelt en Albert Heijn betwist.

4.2.

De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak in een deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

De wetgever heeft bij het ontwerp van de Wet Deelgeschillen de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen. Uit de inmiddels ontstane jurisprudentie volgt echter, dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen.

4.3.

Dat er op dit moment nog weinig informatie is over de schade als gevolg van het ongeval en het medisch causaal verband, zoals Albert Heijn heeft aangevoerd, staat er voor de rechtbank niet aan in de weg om zich in deelgeschil uit te laten over de gestelde aansprakelijkheid van Albert Heijn op grond van de Kelderluikcriteria. Al het hiervoor beschikbare bewijsmateriaal is in het geding is gebracht, zodat het verzoek van [verzoekster] zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.4.

Partijen twisten over de vraag of Albert Heijn aansprakelijk is voor de gevolgen van het door [verzoekster] op 5 december 2021 overkomen ongeval. [verzoekster] baseert de gestelde aansprakelijkheid op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Met betrekking tot de vraag of Albert Heijn onrechtmatig heeft gehandeld moet eerst de feitelijke toedracht van het ongeval op 5 december 2021 komen vast te staan.

Toedracht

4.5.

Het ongeval is gefilmd door een bewakingscamera in de winkel. Albert Heijn heeft deze camerabeelden op een USB-stick in het geding gebracht. De rechtbank heeft op de zitting samen met partijen de camerabeelden van het ongeval bekeken en partijen de gelegenheid gegeven daarop een toelichting te geven.

4.6.

Op de camerabeelden heeft de rechtbank het volgende waargenomen. Na het betreden van de winkel loopt [verzoekster] op een grote langwerpige zwarte droogloopmat die los op een lichte tegelvloer ligt. [verzoekster] passeert op de droogloopmat een winkelwagen die wordt voortgeduwd door een onbekend gebleven klant die richting de uitgang loopt. Op het moment dat deze klant de droogloopmat oploopt, brengt zij met haar linkervoet een gedeelte van de droogloopmat wat omhoog, waarna de mat weer terugvalt in zijn originele positie. Door het kort omhoog krullen van de mat door de passerende klant, wat beweging geeft in de mat, lijkt [verzoekster] te struikelen (dat is niet goed zichtbaar want, gezien vanuit de camerapositie, loopt [verzoekster] achter de passerende klant) en valt zij voorover op de tegelvloer.

4.7.

De rechtbank gaat uit van deze toedracht van de valpartij bij de verdere beoordeling van de zaak.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW?

4.8.

Beoordeeld dient te worden of Albert Heijn door de droogloopmat los op de tegelvloer te leggen een risico heeft geschapen dat onder de omstandigheden redelijkerwijs niet verantwoord was. Daarbij merkt de rechtbank op dat [verzoekster] niet heeft gesteld dat de droogloopmat een gebrekkige opstal is als bedoeld in artikel 6:174 BW. Zij heeft haar verzoek uitsluitend gegrond op artikel 6:162 BW.

4.9.

Partijen zijn het erover eens dat de vraag of Albert Heijn onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoekster] beantwoord dient te worden aan de hand van de zogeheten Kelderluikcriteria. Volgens deze criteria kan alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen treft.

Daarbij speelt een rol de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, hoe groot de kans is dat dan ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen van zo’n ongeval kunnen zijn en hoe bezwaarlijk het nemen van maatregelen is.

4.10.

Met inachtneming van dit toetsingskader en in het licht van de onder 4.6 vermelde feitelijke toedracht oordeelt de rechtbank dat Albert Heijn op de voet van artikel 6:162 BW niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeval van [verzoekster] . Hiertoe overweegt zij het volgende.

4.11.

Op grond van de camerabeelden komt de rechtbank tot de conclusie dat [verzoekster] is gevallen door de handelwijze en het gedrag van een voorbij lopende klant. Die klant heeft de droogloopmat met de linkervoet een stukje doen opkrullen waardoor er beweging in de mat kwam en [verzoekster] waarschijnlijk uit balans is geraakt en is gestruikeld. Deze situatie is niet vergelijkbaar met de zaak die tot de door [verzoekster] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant2 heeft geleid. In die zaak was namelijk een grote hoeveelheid regenwater in en onder de droogloopmat terecht gekomen, als gevolg waarvan de droogloopmat kon gaan schuiven.
In dit geval is komen vast te staan dat de zwarte droogloopmat, verzwaard met een antislipmat, zelf niet is verschoven en goed zichtbaar was. De oorzaak van de val van [verzoekster] ligt ook niet in het omkrullen van de mat zelf of in een oneffenheid van de mat. Uit de camerabeelden blijkt dat [verzoekster] daar rustig overheen is gestapt voordat zij door toedoen van de vertrekkende klant over de omzwiepende mat struikelde en ten val kwam. Ter zitting heeft de advocaat van [verzoekster] desgevraagd aangegeven dat [verzoekster] niet zou zijn gevallen als die klant er niet had gelopen, omdat de mat dan niet was opgeklapt.

4.12.

Het valt dan ook - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet dadelijk in te zien waartoe een waarschuwing in dit geval had geleid. [verzoekster] heeft met name niet gesteld dat en op welke wijze zij anders had gehandeld indien zij was gewaarschuwd voor (struikelgevaar vanwege) de losliggende droogloopmat, en dat daarmee de val zou zijn voorkomen.

Als al moet worden aangenomen dat een losliggende droogloopmat met een antislip onderkant een gevaar in zich bergt, levert die gevaarzetting op zichzelf nog geen onrechtmatig handelen op. Hoewel een val op een harde tegelvloer ernstige gevolgen kan hebben, is het risico op een ongeval als het onderhavige (de kans op verwezenlijking van het gevaar) dermate gering dat Albert Heijn daar niet op bedacht hoefde te zijn. Albert Heijn heeft ook onweersproken aangevoerd dat zich niet eerder een dergelijk ongeval had voorgedaan. Van Albert Heijn kon dan ook niet worden verwacht dat zij verdergaande (veiligheids)maatregelen dan vermeld in haar ‘mattenbeleid’ zou nemen ter voorkoming van val- en struikelgevaar, zoals het vastmaken van de mat aan de grond (met tape/klittenband) of het verdiept aanleggen van de mat. Nog daargelaten dat Albert Heijn gemotiveerd uiteen heeft gezet dat dergelijke maatregelen geen deugdelijke alternatieven zijn die eenzelfde veiligheid bieden als een losliggende antislip droogloopmat die conform interne instructie van Albert Heijn wordt behandeld.

4.13.

Het voorgaande leidt ertoe dat op basis van wat [verzoekster] heeft gesteld niet kan worden geoordeeld dat de val van [verzoekster] is veroorzaakt door de droogloopmat en dat Albert Heijn door de droogloopmat los op de tegelvloer te leggen een risico heeft geschapen dat onder de omstandigheden redelijkerwijs niet verantwoord was.

Conclusie

4.14.

De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat [verzoekster] door een ongelukkige samenloop van omstandigheden is gevallen, waarvoor Albert Heijn niet aansprakelijk kan worden gehouden. Daarbij merkt de rechtbank nog op, net als op de zitting, dat het feit dat er iets onwelgevalligs gebeurt in een winkel van Albert Heijn geen risicoaansprakelijkheid van Albert Heijn oplevert. Het verzoek van [verzoekster] zal daarom worden afgewezen. De overige verweren van Albert Heijn behoeven geen bespreking meer.

Kosten deelgeschil

4.15.

De rechtbank moet de kosten van deze deelschilprocedure begroten, ook als een verzoek wordt afgewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.16.

Dit laatste is niet het geval naar het oordeel van de rechtbank en ook Albert Heijn heeft dat niet aangevoerd. Misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv acht de rechtbank niet aanwezig.

[verzoekster] heeft de kosten van deze deelgeschilprocedure begroot op een totaalbedrag van € 9.483,38, te vermeerderen met het door haar betaalde griffierecht. Daarbij is [verzoekster] uitgegaan van een tijdsbesteding van 28,5 uur tegen een uurtarief van € 275,00 vermeerderd met 21% btw.

4.17.

Albert Heijn verzoekt de rechtbank over te gaan tot matiging van de begrote kosten, omdat deze volgens haar te hoog zijn. Er zijn te veel uren opgevoerd en het uurtarief van mr. Van der Corput is bovenmatig, aldus Albert Heijn. [verzoekster] betwist dit.

4.18.

De rechtbank acht voor het vaststellen van de hoogte van het uurtarief, gezien de complexiteit van het verzoek en de specialisatie en ervaring van de advocaat van [verzoekster] , een uurtarief van € 275,- exclusief btw aanvaardbaar. Dit tarief sluit aan bij de bedragen die in de rechtspraak van de laatste jaren als redelijk worden beschouwd, al zit het wel aan de bovenkant van de gemiddelde ‘praktijkrange’.

4.19.

De rechtbank volgt Albert Heijn in haar standpunt dat de zaak niet de door de advocaat van [verzoekster] opgevoerde tijdsbesteding rechtvaardigt die hij begroot wil zien. De zaak is immers niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. De rechtbank vindt het redelijk om de tijd voor de voorbereiding en behandeling van dit deelgeschil te begroten op 20 uur in totaal. De rechtbank zal de kosten van dit deelgeschil dan ook begroten op een totaalbedrag van € 6.655,- (= 20 uur x € 275,- x 21% btw). Dit bedrag moet worden vermeerderd met het griffierecht van € 86,-, zodat de kosten van dit deelgeschil in totaal € 6.741,- bedragen. ECLI:NL:RBNHO:2023:13441