Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 040620 gemeente niet aansprakelijk; verkeerspaaltje en weginrichting voldoen aan de daaraan te stellen eisen

RBNHO 040620 gemeente niet aansprakelijk; verkeerspaaltje en weginrichting voldoen aan de daaraan te stellen eisen
- kosten verzocht begroot op: € 4.002,08 (13,5 h x € 245 + 21% 
) met (vanwege skype-zitting) 1 h matiging

2.
De feiten

2.1.
In 2010 heeft de gemeente op het fietspad dat parallel loopt aan de Avenweide te Heemskerk midden op het fietspad nabij een kruispunt een grijs verkeerpaaltje met reflecterende strepen (hierna: het paaltje) geplaatst. De onderstaande foto’s laten zien waar het paaltje

op het fietspad is geplaatst.

2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 2001, is op 26 augustus 2018 om 3.29 uur ’s nachts met de linkerkant van zijn snorfiets tegen het paaltje aangereden. [eiser] is daardoor gevallen en heeft ernstig letsel opgelopen, bestaande uit een gecompliceerde crurisfractuur links (meerdere breuken in het onderbeen en zenuwbeschadiging). [eiser] is aan zijn letsel meerdere malen geopereerd en bevindt zich thans nog niet in een medische eindtoestand.

2.3.
[eiser] heeft de gemeente bij brief van 18 oktober 2018 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:174 jo. artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

2.4.
Bij e-mail van 29 januari 2019 is namens de gemeente de aansprakelijkheid afgewezen.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] verzoekt de rechtbank samengevat:
- voor recht te verklaren dat de gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] dientengevolge geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader vast te stellen in minnelijk overleg;
- de kosten van [eiser] als bedoeld in artikel 1019aa wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) vast te stellen en de gemeente te veroordelen tot betaling daarvan;
- de gemeente te veroordelen tot betaling van het door [eiser] verschuldigde griffierecht;
- te bepalen dat de gemeente aan de betaling van alle kosten waartoe zij wordt veroordeeld binnen veertien dagen na de beschikking zal moeten voldoen.

3.2.
Aan zijn verzoek legt [eiser] ten grondslag dat de gemeente jegens hem aansprakelijk is. Er is sprake van een gebrekkig fietspad omdat het paaltje waar hij tegenaan is gereden een gevaarlijk obstakel vormt. Het paaltje zelf is nauwelijks zichtbaar doordat het grijs is en de reflecterende rode strepen op het paaltje vrijwel geheel afgesleten waren ten tijde van het ongeval. Ook wordt het paaltje slecht verlicht omdat een nabijgelegen lantaarnpaal ten opzichte van het paaltje achter een boom is geplaatst. Als gebruiker van het fietspad hoef je ter plaatse niet bedacht te zijn op een paaltje nu het midden op het fietspad is geplaatst en vlakbij een kruispunt. Het paaltje is het enige paaltje op het fietspad. Het paaltje kan tot slot verzinken in de grond, hetgeen merendeels van de tijd het geval is.

3.3.
De gemeente betwist dat zij aansprakelijk is en voert gemotiveerd verweer.

3.4.
Op de stellingen en het verweer zal hierna verder worden ingegaan.

4
4.
De beoordeling

Aansprakelijkheidsvraag in deelgeschil?

4.1.
[eiser] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot en met 1019cc Rv). [eiser] verzoekt dat de rechtbank voor recht verklaart dat de gemeente aansprakelijk is voor het ongeval dat hem is overkomen op 26 augustus 2018. Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde.

De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar uit de inmiddels ontstane jurisprudentie volgt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen. De aansprakelijkheid betreft een geschil aan het begin van het traject van onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen over de overige geschilpunten over (bijvoorbeeld) het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade en/of de omvang van de schade.

Gebrekkige zaak?

4.2.
[eiser] heeft zijn verzoek allereerst gebaseerd op artikel 6:174 BW. Op grond van het eerste lid van artikel 6:174 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert aansprakelijk, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Op grond van het tweede lid van dit artikel rust de aansprakelijkheid bij openbare wegen op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Lid 6 van dit artikel bepaalt dat onder openbare weg mede wordt begrepen de weguitrusting. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente in dit geval als wegbeheerder aansprakelijk is als komt vast te staan dat de weginrichting op de plek van het ongeluk niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.

4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het paaltje en de weginrichting aan de eisen voldeed. Bij beantwoording van deze vraag geldt als uitgangspunt dat op de gemeente als wegbeheerder de plicht rust om ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Dit betekent dat wanneer de gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor de weggebruiker, zij er door deugdelijke maatregelen voor moet zorgen dat de veiligheid voldoende gewaarborgd blijft. Hierbij moet de gemeente er rekening mee houden dat niet alle verkeersdeelnemers steeds voldoende oplettend en voorzichtig zijn (HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547). Bij de beantwoording van de vraag of in een situatie maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid te waarborgen moet niet alleen worden gelet op hoe waarschijnlijk het is dat niet goed wordt opgelet of voorzichtig wordt gehandeld, maar ook op de kans dat daardoor ongelukken ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en hoe bezwaarlijk de te nemen veiligheidsmaatregelen zijn. Tegenover deze zorgplicht van de wegbeheerder staat de verplichting van de weggebruiker om zo voorzichtig te zijn als men in zijn algemeenheid mag verwachten.

4.4.
Van obstakels, zoals paaltjes, die geplaatst worden op een fietspad is algemeen bekend dat deze gevaarlijk kunnen zijn en ongelukken kunnen veroorzaken met aanzienlijk letsel tot gevolg. Het is daarom aan de gemeente om voldoende veiligheidsmaatregelen te nemen om dergelijke ongelukken te voorkomen. Voor de beoordeling van de vraag of de gemeente voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende omstandigheden.

4.4.1.
Gebleken is dat het paaltje is geplaatst op verzoek van de buurtbewoners tegen sluipverkeer door auto’s. Voorafgaande aan de plaatsing van het paaltje is overleg geweest met hulp- en strooidiensten en is men uitgekomen op een paaltje dat in het asfalt kan verzinken. De gemeente stelt dat zij daarbij een afweging heeft gemaakt tussen het gevaar door een auto geschept te worden die het fietspad als sluiproute gebruikt en het gevaar dat een fietser tegen het paaltje rijdt. Voor de beoordeling van het verzoek neemt de rechtbank aan, zoals door [eiser] is gesteld, dat het paaltje niet altijd rechtop stond, maar ook regelmatig in het fietspad was verzonken.

4.4.2.
Het fietspad waarop het paaltje is geplaatst, is een breed en recht fietspad. Partijen verschillen over de exacte breedte van het fietspad, maar de rijstrook waarop [eiser] reed, is, zoals [eiser] in de pleitnota heeft aangegeven, minimaal 1,5 meter breed. Het paaltje is 10 centimeter breed en staat in het midden van het fietspad. [eiser] was ter plaatse bekend, maar stelt dat het paaltje meestal in de grond verzonken was. Anderzijds heeft hij ter zitting verklaard dat hij normaal gesproken ook niet over het verzonken paaltje heen reed, maar erlangs.

In het midden van het fietspad is een onderbroken witte streep aangebracht, die het midden van het fietspad aanduidt en noodzaakt zoveel mogelijk rechts te houden in verband met mogelijke tegenliggers. Nabij het paaltje gaat deze streep over in een witte puntmarkering, waarvan vaststaat dat deze ten tijde van het ongeval van [eiser] nog geen ribbels bevatte.

In de zijbermen van het fietspad ter hoogte van het paaltje staan aan weerzijden van het fietspad twee zwarte palen met, ten tijde van het ongeval, rode reflecterende stroken.

Het fietspad wordt niet enkel verlicht door de lantaarnpaal vlakbij het paaltje, maar door meerdere lantaarnpalen langs het fietspad. Het fietspad ligt bovendien aan de rand van een woonwijk waar kunstverlichting vandaan komt.

4.4.3.
Het ongeval heeft ’s nachts plaatsgevonden. [eiser] stelt dat het paaltje niet oplicht wanneer daarop in het donker met een lamp wordt geschenen. Uit de overgelegde foto’s blijkt steeds van een “oplichtend” paaltje. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de foto overgelegd als productie 7 van [eiser] aangezien deze foto te vaag is.

 

(De foto hierboven links geeft de huidige situatie weer, rechts die ten tijde van het ongeval, waarbij opgemerkt wordt dat uit de social media berichten blijkt dat een buurtbewoner kort na het ongeval nieuwe reflecterende tape had aangebracht – opm. rechtbank).

[eiser] heeft gesteld dat de drie reflecterende stroken op het paaltje beschadigd waren, maar niet is gebleken dat zij helemaal niet meer zichtbaar waren of niet oplichtten op het moment dat daar met een lamp op geschenen werd, hetgeen ook door de gemeente wordt betwist.

[eiser] heeft aangevoerd dat het paaltje minder oplicht als daar zijwaarts met een lamp op geschenen wordt, maar dat is ook de bedoeling van het paaltje. Op het moment dat een verkeersdeelnemer recht op het paaltje af rijdt en zijn lichtbundel recht op het paaltje schijnt, wordt hij gewaarschuwd voor het gevaar dat zich recht voor hem bevindt. De plaatsing van het paaltje nabij een kruising komt de rechtbank logisch voor omdat bij een dergelijke kruising de nodige voorzichtigheid in acht dient te worden genomen en daardoor ook langzamer zal worden gereden.

[eiser] heeft ten slotte met betrekking tot de witte puntmarkering aangegeven dat deze beschadigd was, maar ook ten aanzien van deze markering is niet (uit de overgelegde foto’s) gebleken dat deze beschadiging dusdanig was dat de markering niet meer zichtbaar was.

4.4.4.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gemeente voldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om verkeersdeelnemers erop te attenderen dat er ter plaatse een paaltje op het fietspad aanwezig is, ook als dat verzonken is. De inrichting van het fietspad, een breed recht fietspad met een witte puntmarkering nabij het paaltje en de extra palen (met reflectoren) in de berm, waarschuwt verkeersdeelnemers voor de aanwezigheid van een obstakel in het fietspad.

Er zijn verschillende veiligheidsmaatregelen getroffen. Dat er mogelijk nog meer veiligheidsmaatregelen getroffen zouden kunnen worden, maakt dat niet dat de situatie ter plaatse daardoor gevaarlijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat (de weginrichting rondom) het paaltje ten tijde van het ongeval van [eiser] voldeed aan de eisen die men daaraan mocht stellen. Daarbij is meegewogen dat van de kant van een fietser of snorfietsrijder zelf ook de nodige oplettendheid mag worden verwacht. De rechtbank acht de gemeente op grond van artikel 6:174 BW dan ook niet aansprakelijk voor het ongeval dat [eiser] is overkomen.

Onrechtmatige daad?

4.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de gemeente op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor het ongeval stelt [eiser] dat de gemeente bekend was met de gevaarlijke situatie en daar dus wat aan had moeten doen. Volgens [eiser] hebben er meer ongevallen door het paaltje plaatsgevonden. De gemeente wist derhalve volgens [eiser] dat de situatie op het fietspad niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er meerdere ongelukken hebben plaatsgevonden verwijst [eiser] naar de reacties die hij via sociale media heeft gehad.

In het meldingssysteem van de gemeente staan echter geen andere botsingen of ongevallen gemeld. Uit de door [eiser] overgelegde berichten blijkt overigens, volgens de gemeente, dat er hooguit twee andere ongevallen hebben plaatsgevonden sinds 2010. Daarbij komt dat uit de berichten die [eiser] bij zijn verzoekschrift heeft overgelegd ook een ander beeld naar voren komt. Dat is het beeld dat de buurtbewoners blij zijn met de plaatsing van het paaltje, omdat deze het sluipverkeer tegenhoudt.

Uitgaande van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel, mede gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot artikel 6:174 BW, dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld door het plaatsen en in stand houden van het paaltje.

De rechtbank concludeert dan ook tot afwijzing van de door [eiser] gevorderde verklaring van recht.

Kosten

4.6.
[eiser] verzoekt de gemeente te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv. Ook als een verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient rechter de kosten te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

4.7.
De gemeente heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [eiser] te bepalen dat de rechtbank de kosten van het deelgeschil begroot op € 4.298,25 inclusief BTW en € 83,- griffierecht. De gemeente heeft wel verweer gevoerd tegen het verzoek te bepalen dat zij in deze kosten wordt veroordeeld. In zijn verzoek tot begroting van de kosten is [eiser] met betrekking tot het uurtarief van mr. Copini uitgegaan van een honorarium van € 245,- per uur, exclusief BTW. Mr. Copini berekent 6 uur voorbereiding en opstellen verzoekschrift, 1 uur bestudering verweerschrift, 2 uur opstellen pleitnota, 3 uur reistijd zitting en 1,5 uur bijwonen zitting.

Ter zitting heeft mr. Copini de kostenbegroting bijgesteld, omdat er door de Skypezitting geen reistijd voor haar was. Zij berekent nu ook de tijd die gemoeid is geweest met het installeren van de nodige voorzieningen voor een Skype zitting inclusief proefdraaien met [eiser] en een bespreking van het verweerschrift met [eiser] via een video-verbinding. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet allemaal ten laste van behandeling van het onderhavige geschil kunnen worden gebracht, aangezien mr. Copini ook bij andere zaken profijt zal hebben van het installeren van de voorzieningen voor een Skype zitting. De gemeente heeft geen bezwaar geuit tegen de 1,5 uur “vergeten” werkzaamheden van het vorige kantoor van mr. Copini, zodat die alsnog zullen worden begroot. De rechtbank zal de kosten dan ook met 1 uur beperken tot 13,5 uur. De rechtbank acht deze kosten redelijk en begroot de kosten van dit deelgeschil op een bedrag van € 4.002,08 inclusief 21% BTW.

4.8.
Het verzoek tot vaststellen van de aansprakelijkheid van de gemeente zal worden afgewezen. Daarom is er geen grond voor een veroordeling tot betaling van de begrote kosten, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2020:4641