Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 021215 geen aansprakelijkheid gemeente voor val op voetpad; gevaarlijke situatie is niet komen vast te staan

Rb Gelderland 021215 geen aansprakelijkheid gemeente voor val op voetpadgevaarlijke situatie is niet komen vast te staan

3.1.
In het vorige vonnis is [eiseres] opgedragen de feiten en omstandigheden te bewijzen die zij ten grondslag heeft gelegd aan de ongevalstoedracht en aan het gestelde gevaarzettend handelen door [bedrijf] . Dit komt er in de kern op neer dat [eiseres] dient te bewijzen dat [bedrijf] heeft nagelaten het voetpad in het Bingelradepark (voldoende) schoon te maken en wel in die mate dat voorzienbaar was dat daardoor een gevaarlijke situatie, namelijk een glad voetpad zou kunnen ontstaan wat voor voetgangers niet viel te voorzien en dat zij als gevolg van die gladheid op 10 december 2011 is uitgegleden.

3.2.
Aan de zijde van [eiseres] zijn gehoord: de echtgenoot van [eiseres] en de buurtgenoten [naam] en [naam 1] . Aan de zijde van [bedrijf] zijn gehoord [eiseres] en [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , alle drie werkzaam bij [bedrijf] .

3.3.
[naam] en [naam 1] hebben allebei verklaard dat zij in de dagen rondom de valpartij op 10 december 2011 niet in het park zijn geweest. [eiseres] en haar man zijn beiden, zo verklaren zij, op 10 december 2011 in het park geweest. [eiseres] zelf alleen rond 18.00 uur, toen zij uitgleed. Haar echtgenoot heeft verklaard dat hij die dag meerdere keren in het park is geweest om de hond uit te laten. Hij heeft verklaard dat er naar schatting een laag klei van 1 centimeter lag met daarop een laag water van 1,5 à 2 centimeter. Net als [naam] en [naam 1] heeft hij verklaard dat hij niet heeft waargenomen dat er op zaterdag schoonmaakwerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] zelf heeft verklaard dat zij zich niet meer goed kan herinneren wat de staat van het pad was, dat het vochtig was, dat ze dacht dat dit nog niet vrijgegeven had mogen worden, dat ze wel kon zien waar het pad liep.

3.4.
Tegenover deze verklaringen staan de verklaringen van de bij [bedrijf] werkzame personen. [naam 2] , de uitvoerder van de werkzaamheden in het Bingelradepark, heeft onder verwijzing naar een door hem bijgehouden logboek met daarin een overzicht van de verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd (zie ook rov. 3.2. van het vonnis van 14 januari 2015), verklaard dat er nadat de (grondverzet)werkzaamheden in het park waren afgerond zo’n 3 centimeter slib lag. Met een kraan is op vrijdag 9 december 2011 het slib er grotendeels afgeschraapt. Vervolgens zijn werknemers van [bedrijf] met een bezem de paden langs gegaan om de kluiten die waren blijven liggen weg te vegen. Daarna was het voor 90-95% schoon, een veilige staat, aldus [naam 2] . Voor de finishing touch, de verwijdering van het ‘vliesje,’ is zaterdagochtend nog een veegwagen gekomen. [naam 2] heeft foto’s gezien van het pad en het was schoon.
[naam 3] heeft verklaard dat hij op zaterdag 10 december 2011 anderhalf uur met de veegwagen door het park is gegaan. De precieze staat van het pad voor en na zijn werkzaamheden kan hij zich niet meer herinneren maar als het pad nog te plakkerig is, krijgt de veegmachine het niet schoon en moet er eerst met een schep worden schoongemaakt. Dat was echter niet aan de orde, aldus [naam 3] . Verder heeft hij verklaard dat hij een pad zal hebben achtergelaten waarvan het asfalt zichtbaar was en waar nog mogelijk een klein beetje modder lag. In ieder geval is er geen modderig pad achtergelaten want dan zou hij net zo lang hebben doorgeveegd tot het schoon was.
Jansen heeft verklaard dat hij op een vrijdagmiddag door [naam 2] werd gebeld dat hij met spoed naar het Bingelradepark moest komen om hand- en spandiensten te verrichten. Daar aangekomen was de grote kraan de klei van het pad aan het schrapen. Hij is met twee collega’s met bezem en schep de achtergebleven klei van het pad gaan vegen en scheppen. Nadat zijn werk erop zat was het pad voor 90% schoon, het asfalt was gewoon te zien en wat er op nog zat – een filmlaagje dat niet glad is – zou de volgende dag met de veegmachine worden verwijderd, aldus [naam 4] .

3.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] zelf heeft nauwelijks feitelijk kunnen verklaren over de toestand van het pad, alleen maar wat zij erover dacht en dat zij het pad kon zien liggen. [naam] en [naam 1] hebben niet uit eigen waarneming iets kunnen zeggen over de toestand van het pad op 10 december 2011 of de dagen erna. Zij hebben weliswaar eerder in een schriftelijke verklaring (zie rov. 3.4. van het vonnis van 14 januari 2015) geschreven dat zij op die dag door het park zijn gelopen maar als getuigen hebben zij onder ede verklaard dat dat niet het geval was. Van die verklaringen onder ede zal de rechtbank uitgaan. Voor hetgeen te bewijzen voorligt, zijn de verklaringen van [eiseres] , [naam] en [naam 1] , nu zij kennelijk niet hebben gezien wat de staat van de paden op 10 december 2011 was, dan ook van geringer belang. Voor de andere schriftelijke verklaringen (rov. 3.4. van het vonnis van 14 januari 2015) geldt dat de rechtbank daaraan weinig betekenis hecht nu deze verklaringen niet onder ede zijn afgelegd en de rechter en [bedrijf] niet in de gelegenheid zijn geweest de getuigen te ondervragen.

3.6.
Alleen de echtgenoot van [eiseres] is op 10 en 11 december 2011 in het park geweest en heeft verklaard dat er 1 centimeter modder lag en 1,5 a 2 centimeter water. Tegenover deze verklaring staan de verklaringen van de werknemers van [bedrijf] die onder verwijzing naar een logboek eensluidend verklaren over de werkzaamheden die zijn verricht en die ertoe hebben geleid dat de paden behoorlijk schoon en in ieder geval veilig waren. Dat de weeknummers en het jaartal in dat logboek niet kloppen heeft [naam 2] uitgelegd: dit heeft hij er nadien bijgeschreven, normaal gesproken houdt hij het logboek alleen bij op de dag van de maand. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit geen afbreuk aan hetgeen er in het logboek staat, juist ook nu die inhoud strookt met de verklaringen van de werknemers van [bedrijf] . Voor zowel de echtgenoot van [eiseres] als de werknemers van [bedrijf] geldt verder dat zij indirect belang hebben bij een gunstige uitspraak. De rechtbank heeft geen aanleiding aan de verklaring van de echtgenoot van [eiseres] meer of minder gewicht toe te kennen dan aan de verklaringen van de werknemers van [bedrijf] . Op grond van deze laatste eensluidende en met een logboek gestaafde verklaringen neemt de rechtbank aan dat de genoemde werkzaamheden zijn verricht. Dat die werkzaamheden door getuigen aan de zijde van [eiseres] niet zijn waargenomen doet daaraan niet af nu niet gezegd is dat zij op de tijdstippen waarop die werkzaamheden zijn verricht, rondom het park waren.
Ervan uitgaande, zoals hiervoor vastgesteld, dat die werkzaamheden zijn uitgevoerd en gelet op hetgeen de werknemers van [bedrijf] hebben verklaard over de staat van de paden na de door hen verrichte werkzaamheden, acht de rechtbank op grond van de enkele verklaring van de echtgenoot van [eiseres] niet bewezen dat de situatie ter plaatse was zoals door hem is verklaard, te weten een laag modder van 1 centimeter met daarover een laag water van 1 a 1,5 centimeter of, zoals in de conclusie na enquête wordt gesteld, dat sprake was van een grote modderpoel. Niet uitgesloten is dat er her en der nog een kluit(je) modder is blijven liggen, maar dat over de gehele linie het geval was, acht de rechtbank op grond van de aangenomen schoonmaakactiviteiten en de verklaringen daarover niet aannemelijk. Evenmin is aannemelijk geworden dat de toestand van de paden na de aangenomen schoonmaakactiviteiten zodanig was dat voor [bedrijf] voorzienbaar was dat er gevaar was voor voetgangers. Aanleiding om waarschuwingsborden te plaatsen was er dan ook niet voor [bedrijf] . Het pad was kennelijk ook van de bermen te onderscheiden blijkens de verklaring van [eiseres] . Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet bewezen dat [bedrijf] gevaarzettend heeft gehandeld. Daar komt nog bij dat [eiseres] en haar echtgenoot als getuigen ieder een andere plaats van het ongeval hebben aangewezen zodat het dus ook nog maar de vraag is of hetgeen de echtgenoot van [eiseres] over de toestand van het pad heeft verklaard, betrekking heeft op de ongevalslocatie.

3.7.
De vordering zal worden afgewezen. Aan de beoordeling van de vraag of [eiseres] heeft bewezen dat zij is gevallen doordat zij is uitgegleden op het pad vanwege de daar aanwezige modder, komt de rechtbank dan niet meer toe. ECLI:NL:RBGEL:2015:7845