Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 190411 bedrijfsongeval; niet ontvankelijk want er is tussen partijen niet onderhandeld over aansprakelijkheid; afgedaan zonder mondelinge behandeling

Rb Maastricht 190411 bedrijfsongeval; niet ontvankelijk want er is tussen partijen niet onderhandeld over aansprakelijkheid; afgedaan zonder mondelinge behandeling
2.  Het geschil
2.1.  [eiser] is als voormalig werknemer van ABUS Kraansystemen B.V. te IJsselstein op 27 mei 2008 ernstig gewond geraakt bij een bedrijfsongeval. De toedracht van het ongeval was – voor zover door Herpertz niet betwist – als volgt.

2.2.  [eiser] was als werknemer van ABUS werkzaam in een bedrijfshal van Vogten Metaal B.V. te [woonplaats], alwaar in opdracht van Vogten Metaal een zogenaamde bovenloopkraan door ABUS zou worden gemonteerd. In verband met de noodzakelijke montagewerkzaamheden heeft Vogten Metaal een hijskraan gehuurd bij Mammoet Zuid B.V., die op haar beurt Herpertz heeft ingeschakeld. Tijdens hijswerkzaamheden is de kraan van Herpertz (enigszins) gaan kantelen. [eiser], die op dat moment op een platform van een cabine van een vrachtauto bevond, is van schrik, door de beweging van de hijskraan, van het platform op de vloer van de hal gesprongen en heeft daarbij een ernstige enkelfractuur opge-lopen. Door het ongeval is [eiser] volledig arbeidsongeschikt.

2.3.  Bij schrijven van 6 juni 2008 heeft [eiser] Herpertz aansprakelijk gesteld. Nationale Nederlanden, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Herpertz, heeft de aansprakelijk-heid afgewezen. Met de afwijzing van aansprakelijkheid door Herpertz is volgens [eiser] een obstakel in de discussie over vergoeding van schade ontstaan. Volgens [eiser] brengt een oordeel over de aansprakelijkheid partijen weer tot onderhandelingen. Daarmee is vol-gens hem diens belang bij een deelgeschilprocedure gegeven.

2.4.  Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1) voor recht verklaart dat Herpertz jegens [eiser] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [eiser];

2) Herpertz veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, zulks op de voet van artikel 1019aa Rv jo 6:96 BW.

2.5.  Herpertz voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover van belang, hierna ingaan.

3.  De beoordeling
3.1.  Inleidend overweegt de rechtbank het volgende. Als uitgangspunt heeft te gelden dat op het onderhavige verzoekschrift de procedure van artikel 261 e.v. Rv van toepassing is. Immers, uit de wet, meer in het bijzonder de bepalingen van artikel 1019w e.v. Rv, vloeit niet voort dat de bepalingen van artikel 261 e.v. Rv niet van toepassing zijn.

3.2.  Artikel 279 Rv bepaalt dat de rechter, tenzij hij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, onverwijld dag en uur bepaalt voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook in het onderhavige geval een mondelinge behandeling achterwege blijven, nu partijen, in afwijking van artikel 279 Rv, door middel van de hun toegekende mogelijkheid om te “repliceren” en “dupliceren” als bedoeld in voormelde zin, genoegzaam in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op elkaars verzoekschrift, dan wel verweerschrift. Een mondelinge behandeling, welke in beginsel moet worden bepaald om partijen daartoe de mogelijkheid te bieden, is derhalve in het onderhavige geval niet nodig, weshalve de rechtbank, mede op proceseconomische gronden ervan heeft afgezien om een dergelijke behandeling te gelasten.

3.3.  Het meestverstrekkende – preliminaire – verweer houdt in dat er niet sprake is van een deelgeschil in de zin van artikel 1019w e.v. Rv.

3.4.  Voorop zij gesteld dat, hetgeen door Herpertz ook niet wordt betwist, een deelgeschil ook betrekking kan hebben omtrent een geschil over de aansprakelijkheid (zie daartoe Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nummer 3, pagina’s 2 en 10 (MvT)). Voorts moet worden voorop gesteld dat uit de doelomschrijving van de deelgeschilprocedure voortvloeit dat deze procedure dienstig moet kunnen zijn om vastgelopen onderhandelingen tussen partijen vlot te trekken. De MvT zegt hierover: “De voorgestelde deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechterlijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling en letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen.” (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nummer 3, pagina 2 (MvT)) En voorts: “De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk en mogelijk definitief af te ronden.” (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nummer 3, pagina 2 (MvT)).

3.5.  Dat er bij een deelgeschil sprake moet zijn van vastgelopen onderhandelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat de wet verlangt dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering vermeldt (zie artikel 1019x lid 3 onder c Rv).

3.6.  Dit voorop gestelde zijnde, komt de rechtbank nu toe aan de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil een deelgeschil is in vorenbedoelde zin. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Uit de door Herpertz overgelegde correspondentie blijkt dat tussen [eiser] en Nationale Nederlanden uitvoerig is gecorrespondeerd over de aansprakelijkheid van Herpertz voor het ongeval en de gevolgen daarvan voor [eiser] In genen dele is er in die correspondentie echter sprake geweest van onderhandelingen tussen partijen over de aansprakelijkheid van Herpertz, dan wel enig ander aspect met betrekking tot de bepaling van de schade van [eiser] Te minder is er – toegespitst op het onderhavige geschil – sprake van de situatie, waarop de deelgeschilprocedure doelt, te weten dat partijen over diverse aspecten van belang voor de begroting van de schade overeenstemming hebben bereikt, doch (alleen) nog niet over de aansprakelijkheid, en dat een oordeel van de rechter daaromtrent dienstig kan zijn om de onderhandelingen, die zijn gestokt ten aanzien van de aansprakelijkheidsvraag, weer op gang te trekken.

3.7.  Uit de correspondentie blijkt immers dat [eiser] in de brieven van zijn hand ge-richt aan Nationale Nederlanden Herpertz aansprakelijk houdt voor zijn schade – op enig ander aspect van belang voor de begroting van de schade heeft die correspondentie geen betrekking gehad – terwijl Nationale Nederlanden in antwoord op die brieven steeds de aansprakelijkheid gemotiveerd heeft afgewezen (zie daartoe de producties 5, 7, 9, 11 en 13 bij het verweerschrift van Herpertz).

3.8.  Nu er derhalve geen sprake is van een deelgeschil, dient [eiser] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.

3.9.  De rechtbank overweegt ten aanzien van de door [eiser] gevorderde proceskos-tenveroordeling het volgende. Het in dit verband relevante artikel 1019aa Rv bepaalt slechts dat de kosten van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letstel lijdt worden begroot, niet dat de wederpartij in die kosten kan worden veroordeeld. Nu [eiser] echter ten aanzien van het deelgeschil niet-ontvankelijk wordt verklaard, dienen de kosten van het verzoek aan diens zijde op nihil te worden begroot.

3.10.  Omdat [eiser] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek, maar niet geoordeeld kan worden dat het aanhangig maken van de deelgeschilprocedure door [eiser] als onrechtmatig bestempeld kan worden, dient op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv een begroting van de kosten aan de zijde van Herpertz achterwege te blijven. LJN BQ5644