Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Haarlem 090108 k.g.; arbeidsongeval bij sloopwerkzaamheden; onvold. bescherming tegen valgevaar

Rb Haarlem 090108 kort geding; arbeidsongeval bij sloopwerkzaamheden; onvoldoende bescherming tegen valgevaar
1.  Op 10 mei 2006 hebben Kouwenhoven als werkgever en [eiser] als werknemer een zogenaamde Uitzendovereenkomst Fase A gesloten, ingevolge waarvan “werkgever de werknemer ter beschikking zal stellen aan de opdrachtgever”. Opdrachtgever is Beelen. In de uitzendovereenkomst is bepaald dat deze ingaat op 10 mei 2006 en eindigt “wanneer de terbeschikkingstelling eindigt op verzoek van de opdrachtgever”.
2.  Op 7 augustus 2006 hebben Beelen (als opdrachtgever) en Kouwenhoven (als aannemer) een aannemingsovereenkomst gesloten, waarbij Beelen in haar hoedanigheid van aannemer van sloop- en asbestwerkzaamheden aan het Wibauthuis te Amsterdam, aan Kouwenhoven in onderaanneming de sloopwerkzaamheden heeft opgedragen, welke bestaan uit het “verwijderen van het dak zoals aangegeven door de opdrachtgever”.
3.  Voorts is onder artikel 1.1 van de aannemingsovereenkomst de volgende zinsnede opgenomen:
  “De aannemer dient zorg te dragen voor voldoende en juiste valbeveiliging.”
4.  Op 22 augustus 2006 is [eiser] begonnen met schoonmaakwerkzaamheden op het dak aan de achterzijde van het Wibauthuis. [eiser] is tijdens die werkzaamheden door een lichtkoepel gezakt en circa 5 meter naar beneden gevallen. Hij is met een heupfractuur opgenomen in het VU Medisch Centrum, waar hij tot en met 26 augustus 2006 op de afdeling Orthopedie heeft verbleven.
5.  Op 22 augustus 2006 heeft de politie het paspoort en de identiteitskaart van [eiser] in beslag genomen
6.  Op 6 september 2006 heeft J. Heere, arts-assistent orthopedie van het VU Medisch Centrum onder meer de volgende medische rapportage met betrekking tot [eiser] opgesteld:
  “Het postoperatieve beloop was ongecompliceerd. Nabehandeling: gedurende 6   weken aantippend belasten onder leiding van de fysiotherapie.”
7.  Bij brief van 5 oktober 2006 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] Beelen aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] ten gevolge van het ongeval op 22 augustus 2006 geleden en te lijden schade.
8.  Bij brief van 9 oktober 2006 heeft T.U. Jiya, orthopedisch chirurg van het VU Medisch Centrum aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:
  “Bij poliklinische controle d.d. 04-10-2006 ging het goed met patiënt, er is sprake   van consolidatie van de fractuur. Geadviseerd werd het gebruik van de   elleboogkrukken af te bouwen en onder leiding van fysiotherapie te mobiliseren.”
9.  Bij brief van 9 november 2006 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] Kouwenhoven verzocht het salaris over de maand augustus aan [eiser] te betalen.
10.  Op 3 januari 2007 heeft de Arbeidsinspectie een ongevallenboeterapport opgesteld wegens overtreding door Beelen van artikel 16, lid 10 van de Arbeidsomstandigheden-wet 1998 jº artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarvan lid 1 luidt als volgt:
  “Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige   steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door   het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen en of andere voorzieningen.”
11.  In het ongevallenboeterapport, heeft de rapporteur, W. Scheltema (hierna: Scheltema), onder meer het volgende opgemerkt:
  “Het slachtoffer, de heer [eiser] en […] werkten als werknemers voor de   Kouwenhoven Groep B.V. […] Voordat zij aan het werk gingen heeft voorman [XXX] van Beelen Sloopwerken B.V. hen verteld wat hun werkzaamheden waren,   welke PBM’s gebruikt moesten worden en gewezen op de risico’s van de afgedekte   sparingen. […] Het slachtoffer ontkent echter ook maar enige vorm van voorlichting   en onderricht te hebben ontvangen. Tijdens het verhoor van het slachtoffer [eiser],   dat overigens met een tolk moest plaatsvinden, omdat de heer [eiser], ondanks een   jarenlang verblijf in Nederland de Nederlandse taal zeer slecht beheerst, is daar zeer   expliciet naar gevraagd. De vraag rijst of de heer [eiser] de vermoedelijk wel   verstrekte voorlichting en onderricht wel heeft begrepen. […] uit de verklaringen   van bijvoorbeeld […] blijkt dat er die ochtend (nog) geen toezicht is geweest op de   juiste werkwijze inzake de sparingen. Uit onderzoek op de middag van 22 augustus is   gebleken dat de afdekplaten van de sparingen los lagen en of niet goed over de   sparingen lagen en of zelfs kapot waren. […] Het slachtoffer, de heer [eiser], is   tijdens   zijn werkzaamheden in ieder geval in een onvoldoende en of ondeugdelijk   beveiligde sparing gevallen, veroorzaakt door een niet doelmatige voorziening ten   einde dat valgevaar tegen te gaan terwijl er sprake was van valgevaar […]”
12.  In een aanvullend boeterapport heeft de Arbeidsinspectie verklaard dat haar gebleken is dat niet Beelen maar Kouwenhoven als (formele) werkgever van [eiser] dient te worden aangemerkt.
13.  Bij brief van 5 januari 2007 heeft de toenmalig gemachtigde van [eiser] Kouwenhoven aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] tengevolge van het ongeval op 22 augustus 2006 geleden en te lijden schade. (...)


In aanmerking nemende de inhoud van het rapport van de Arbeidsinspectie van 3 januari 2007, is vooralsnog de conclusie gerechtvaardigd dat het ongeval van [eiser] is veroorzaakt door een niet doelmatige voorziening ter bescherming tegen het aanwezige valgevaar. Daartegenover is door Van Kouwenhoven noch Beelen aangetoond dat zij jegens [eiser] aan hun zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW hebben voldaan. Voldoende aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Kouwenhoven en Beelen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] tengevolge van het ongeval geleden schade, Kouwenhoven als formele werkgever van [eiser] uit hoofde van artikel 7:648 lid 1 BW en Beelen als hoofdaannemer van de sloopwerkzaamheden en directe leidinggevende van [eiser] tijdens de werkzaamheden krachtens het vierde lid van artikel 7:658 BW. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van Beelen dient te worden opgemerkt, dat voor aansprakelijkheid krachtens artikel 7:658 lid 4 BW niet van belang is of de werkzaamheden door [eiser] krachtens een uitzendovereenkomst dan wel ingevolge een aanneemovereenkomst zijn verricht. Voldoende is dat Beelen door [eiser] werkzaamheden heeft laten verrichten, terwijl tussen haar en [eiser] geen arbeidsovereenkomst bestond. Gelet op de omstandigheid dat de sloopwerkzaamheden (mede) onder toezicht van Beelen zijn verricht, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de door [eiser] geleden schade ingevolge artikel 6:101 jº 6:102 BW geheel aan Van Kouwenhoven moet worden toegerekend, zoals door Beelen is aangevoerd. Dit verweer kan derhalve geen doel treffen.
Voor zover uit de stellingen van Van Kouwenhoven en Beelen nog een beroep op de eigen schuld van [eiser] kan worden afgeleid, zal dit verweer worden verworpen, nu niet is gebleken dat het ongeval het gevolg is geweest van de opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser].
LJN BC1794