Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 180124 wn-er slaagt niet in bewijs schade in de uitoefening van werkzaamheden

RBROT 180124 wn-er slaagt niet in bewijs schade in de uitoefening van werkzaamheden
- verzocht 14,25 uur x € 280,00, begroot, niet toegewezen, 10 uur x 280,00 + 19% = € 3332,00

2De zaak

2.1.

[verzoeker] heeft van 6 tot 15 januari 2020 bij VWA gewerkt als vrachtwagenchauffeur. Hij stelt dat op 13 januari 2020 een doos met een warmtepomp erin tegen zijn hoofd is gevallen tijdens het lossen van de vrachtwagen bij een klant. Hij wil in deze deelgeschilprocedure een verklaring voor recht dat VWA als werkgever aansprakelijk is voor de schade die hij hierdoor lijdt.

3De beoordeling

De uitkomst

3.1.

De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] af, omdat zij niet kan vaststellen dat hem op 13 januari 2020 een ongeval is overkomen tijdens zijn werk. Dit wordt hierna uitgelegd.

Deelgeschil

3.2.

[verzoeker] houdt VWA aansprakelijk voor de (pijn)klachten en beperkingen die hij ondervindt. [verzoeker] onderbouwt met de journaalregels van zijn huisartsenpraktijk1 dat er sprake is van letsel, zodat zijn verzoek kan worden behandeld2.

Voorval op 13 januari 2020 staat niet vast

3.3.

Een werkgever is in beginsel aansprakelijk voor de schade die een werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden3. De werknemer moet stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden tijdens zijn werk4. De kantonrechter kan in deze zaak niet vaststellen dat [verzoeker] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [verzoeker] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat er op 13 januari 2020 een zware doos tegen zijn hoofd is gevallen bij het lossen van de vrachtwagen en dat hij daardoor letsel heeft opgelopen. Hij heeft weliswaar foto’s in het geding gebracht, een Whatsappbericht en getuigenverklaringen die tijdens een voorlopig getuigenverhoor zijn afgelegd, maar dit alles toont niet aan dat het ongeval heeft plaatsgevonden zoals [verzoeker] stelt, gelet op het volgende.

Verklaringen

3.4.

Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] op 13 januari 2020 een doos met een warmtepomp heeft vervoerd en dat deze doos beschadigd bij de klant is aangekomen. [verzoeker] verklaart5 hierover dat de doos bovenop andere dozen stond en dat er zogeheten monopijpen voor lagen, die [verzoeker] naar achteren heeft geduwd. Bij het wegduwen van de laatste monopijp viel de doos volgens hem tegen de zijkant van zijn hoofd en is [verzoeker] gevallen. Op de foto6 die [verzoeker] in het geding brengt is een zijkant van een doos te zien met een beschadiging aan de zijkant. Het is niet duidelijk dat dit de afdruk van het hoofd van [verzoeker] is, zoals hij stelt.

3.5.

[verzoeker] verklaart dat hij het voorval heeft gemeld bij de klant waar hij de doos moest afleveren, maar legt geen verklaring van deze klant over. [verzoeker] verklaart ook dat hij in het bijzijn van de klant met [naam 3], op dat moment planner bij VWA, heeft gebeld, en tegen deze heeft gezegd dat de doos tegen zijn hoofd was gevallen en dat hij last had van zijn nek. De dag erna heeft [verzoeker] volgens eigen zeggen [naam 3] laten weten dat de pijn in zijn nek erger werd. [naam 3] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor7 echter verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat [verzoeker] op 13 januari 2020 een doos tegen zijn hoofd heeft gekregen en ook niet dat [verzoeker] nekklachten had. De verklaringen van [verzoeker] worden op dit punt dus niet ondersteund door ander bewijs. De verklaring van [verzoeker] alleen kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij deze verklaring strekt ter aanvulling van ander, onvolledig bewijs8.

3.6.

Volgens [verzoeker] heeft hij bij terugkomst op de zaak [naam 1], directeur van VWA, gevraagd of hij “het verhaal” had gehoord, wat [naam 1] volgens hem heeft bevestigd. Ook heeft [verzoeker] verklaard dat hij [naam 1] heeft gemeld dat hij last had van zijn nek en dat hij verwachtte dat het de volgende dag erger zou zijn. [naam 1] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor echter verklaard dat hij het voorval die avond niet met [verzoeker] heeft besproken, dat [verzoeker] hem niet heeft gezegd last van zijn nek te hebben en dat hij ook niet van de planners heeft gehoord dat [verzoeker] nekklachten had. [naam 1] heeft ook niet bevestigd dat [verzoeker] hem na het bezoek aan diens huisarts op 15 januari 2020 telefonisch heeft verteld dat hij een whiplash had en dat hij twee weken rust moest houden, zoals [verzoeker] heeft verklaard. Ook [naam 4], als ZZP-er werkzaam voor VWA, heeft niet bevestigd dat [verzoeker] iets heeft gemeld over lichamelijke klachten9.

Whatsappbericht van 15 januari 2020

3.7.

VWA heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] binnen de proeftijd per 15 januari 2020 beëindigd. [verzoeker] heeft hierna in een Whatsappbericht van 15 januari 2020 aan [naam 1] geschreven: “Hou er wel rekening mee dat het een bedrijfsongeval is”. VWA heeft hier niet op gereageerd. Ook dit Whatsappbericht van [verzoeker] ondersteunt niet zijn stelling dat hij letsel heeft opgelopen tijdens het werk. Het gaat om een enkel bericht van [verzoeker] zelf.

Afwijzing van het verzoek

3.8.

[verzoeker] heeft niet aangetoond dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, omdat zijn stellingen en verklaringen over de gebeurtenissen op 13 januari 2020 niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De kantonrechter wijst de gevraagde verklaring voor recht daarom af.

Kosten deelgeschil

3.9.

De kantonrechter moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen, ook als een verzoek wordt afgewezen. Dit is alleen anders als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dit laatste is niet het geval. Bij de begroting van de kosten moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. De kantonrechter begroot de redelijke kosten van deze procedure op € 3.418,- inclusief btw en legt dat hierna uit.

3.10.

[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van in totaal € 4.829,20 inclusief btw. Het uurtarief dat de gemachtigde van [verzoeker] in rekening brengt, € 280,- per uur exclusief btw, is aan de hoge kant, maar niet bovenmatig. De kantonrechter ziet wel aanleiding om het aantal in rekening gebrachte uren te matigen, gelet op de volgende omstandigheden:

  • -

    de geringe complexiteit en omvang van de zaak;

  • -

    de gemachtigde heeft namens [verzoeker] al een verzoek ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, waarvan de inhoud (deels) overeenkomt met het verzoekschrift in deze zaak;

  • -

    de gemachtigde is een ervaren en gespecialiseerd letselschadeadvocaat, zodat verwacht wordt dat hij minder tijd dan gemiddeld nodig zal hebben voor een zaak als deze;

  • -

    de werkelijk tijdsduur van de zitting die niet meer dan 1,5 uur bedroeg.

De kantonrechter houdt rekening met deze omstandigheden en matigt het aantal uren tot 10. De gemachtigde van [verzoeker] gaat uit van € 314,- aan griffierecht, maar aan griffierecht is slechts € 86,- in rekening gebracht. De kosten worden, gelet op dit alles, begroot op een bedrag van: € 3.418,- inclusief btw (10 uren x € 280,- uurtarief + 19% btw + € 86,- griffierecht). Omdat de aansprakelijkheid van VWA niet vaststaat, wordt zij niet veroordeeld tot betaling van dit bedrag.ECLI:NL:RBROT:2024:286