Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 150120 rb is niet gebonden aan beschikking in deelgeschil nu geen sprake is van een nadrukkelijk en zonder voorbehoud gemaakte beslissing

RBOBR 150120 slachtoffer verliest rechteroog door horizontaal vliegende vuurpijl; afsteker niet aansprakelijk, importeur wel
- rechtbank is niet gebonden aan beschikking in deelgeschil nu geen sprake is van een nadrukkelijk en zonder voorbehoud gemaakte beslissing

3

De beoordeling

Geen aansprakelijkheid van [gedaagde 1]

3.1.
Met betrekking tot de primaire vordering en de subsidiaire vordering, voor zover die betrekking heeft op de beschikking in het deelgeschil, geldt het volgende. In artikel 1019cc lid 1 Rv wordt de beschikking in het deelgeschil voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Deze gelijkstelling betekent dat de rechtbank (om te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan, zoals dat onder meer kenbaar is uit het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, NJ 2010/634) tot heroverweging van een dergelijke beslissing in het deelgeschil mag overgaan indien gebleken is dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag en partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten. Gelet op de primaire en subsidiaire vordering in deze procedure moet dus worden beoordeeld of er sprake is van een bindende eindbeslissing in de deelgeschilprocedure en zo ja, of er aanleiding is om tot heroverweging daarvan over te gaan.

3.2.
De rechtbank heeft in het deelgeschil het volgende overwogen:

3.2. Vooropgesteld dient te worden dat een bepaalde gedraging, in dit geval het afsteken van vuurpijlen, niet onrechtmatig wordt op de enkele grond dat een ander letsel oploopt en schade lijdt. Gevaarzettend gedrag is pas onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid dat als gevolg van dat gedrag een ongeval plaatsvindt, waardoor een ander letsel oploopt, zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. De vraag is dus of [gedaagde 1] , gelet op alle omstandigheden van het geval, onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door het afsteken van de vuurpijl op de wijze waarop dat in dit geval is gedaan. Een van de omstandigheden die daarbij een rol speelt is, gelet op de risico’s die aan het afsteken van vuurwerk zijn verbonden, of het ongeval is veroorzaakt door het niet naleven van de veiligheidsvoorschriften die bij het afsteken van vuurwerk in acht dienden te worden genomen. Het gaat hierbij niet alleen om de specifieke afsteekinstructies die golden voor de vuurpijl in kwestie maar tevens om de veiligheidsinstructies die destijds bij afstekers van vuurwerk bekend behoorden te zijn.”

Wat hierboven is weergegeven geldt ook voor de beoordeling in deze procedure.

3.3.
In het deelgeschil heeft [eiser] – samengevat – gesteld dat het ongeval is ontstaan doordat:
- [gedaagde 1] de voorschriften op de gebruiksaanwijzing van de vuurpijl niet in acht heeft genomen, te weten acht meter afstand te doen houden door omstanders,
- [gedaagde 1] zonder enige waarschuwing het vuurwerk heeft afgestoken,
- [gedaagde 1] het vuurwerk heeft afgestoken vanuit een kleine fles die klaarblijkelijk niet zodanig was ingericht dat deze het vuurwerk recht omhoog deed gaan.

3.4.
Met betrekking tot de laatste twee punten heeft de rechtbank in het deelgeschil geoordeeld dat op [gedaagde 1] geen waarschuwingsplicht rustte alvorens over te gaan tot het afsteken van de vuurpijl en dat de door [gedaagde 1] gebruikte fles geschikt was om de vuurpijl uit af te steken. Deze punten leidden daarom niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde 1] . [eiser] heeft in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de beslissing van de rechtbank op die twee punten in het deelgeschil berust op een feitelijke of juridische misslag.

3.5.
Met betrekking tot het eerste punt ligt het anders. De rechtbank heeft in het deelgeschil geoordeeld dat een afstand van zes meter tussen de plaats van het afsteken van het vuurwerk en omstanders destijds kennelijk in het algemeen als een veilige afstand wordt beschouwd. De rechtbank is tot dat oordeel gekomen aan de hand van een aantal websites met instructies voor het afsteken van vuurwerk:

 www.politie.nl

Blijf op een veilige afstand van het vuurwerk.”

 www.brandweer.nl

Zorg dat anderen minstens zes meter afstand houden.

 www.veiligheid.nl

Neem voldoende afstand, minstens 6 meter.”

3.6.
In de deelgeschilprocedure stelde [eiser] dat hij zich op een afstand van minder dan zes meter, maar in ieder geval minder dan acht meter bevond van de plaats waar [gedaagde 1] de vuurpijl afstak. [gedaagde 1] betwistte dat [eiser] minder dan zes meter bij hem vandaan stond. Volgens hem was de afstand tussen zes en tien meter. De rechtbank heeft overwogen dat gelet op de betwisting door [gedaagde 1] zij er niet vanuit kon gaan dat [eiser] dichterbij stond dan zes meter. Uitgaande van het verweer van [gedaagde 1] , heeft de rechtbank het ervoor gehouden dat [eiser] zich op een afstand van zes meter bevond. De rechtbank heeft ook overwogen dat de deelgeschilprocedure zich niet leent voor bewijslevering op dit punt. De conclusie in de deelgeschilprocedure was dat de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] op basis van de toen voorhanden feiten niet was vast te stellen. Dit is niet te beschouwen als een nadrukkelijk en zonder voorbehoud gemaakte beslissing over de materiële rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank is daar in het deelgeschil niet aan toegekomen. Het verweer dat [gedaagde 1] en Achmea op dit punt hebben gevoerd, namelijk dat de rechtbank gebonden is aan wat in de beschikking in deelgeschil is beslist, slaagt daarom niet. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser] , ook voor zover gericht tegen [gedaagde 1] en Achmea, inhoudelijk beoordelen.

3.7.
[eiser] stelt gemotiveerd dat hij op een afstand van 5,5 meter stond toen [gedaagde 1] de vuurpijl afstak. [gedaagde 1] betwist dat gemotiveerd. Volgens hem bedroeg de afstand 11 meter. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of [eiser] op 5,5 meter afstand stond of niet.

3.8.
De rechtbank heeft in de beschikking in het deelgeschil het volgende overwogen:

3.7. ( ... ) De rechtbank overweegt daarbij nog dat niet duidelijk is of het voorschrift van een afstand van acht meter (of zes meter volgens de algemene voorschriften) wel ziet op de situatie zoals die zich thans heeft voorgedaan: een vuurpijl die wordt ontstoken en vrijwel meteen na lancering een horizontale in plaats van een verticale koers volgt. Het is de vraag wat de betekenis is van een voorschrift als hier aan de orde bij een vuurpijl die bestemd is om (hoog) in de lucht tot ontploffing te komen. De veilige afstand die in acht genomen moet worden heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank alleen zin in het geval dat de vuurpijl kort na ontsteking tot ontploffing komt. In dat geval kan een afstand van zes (of acht) meter bijdragen aan het voorkomen van letsel bij degene die het vuurwerk afsteekt en omstanders. Vliegt de pijl echter de verkeerde kant op, zoals hier is gebeurd, dan zal ook een afstand van acht meter nog niet voldoende zijn om letsel te voorkomen omdat een vuurpijl in de regel bestemd is om hoger (en in dit geval dus: verder) te vliegen. ( ... )

3.9.
De rechtbank heeft dit in het deelgeschil als een voorlopig oordeel geformuleerd. Daardoor is aan [eiser] een opening geboden om aan te tonen dat de voorgeschreven veilige afstand niet alleen betrekking heeft op het geval dat een vuurpijl kort na ontsteking tot ontploffing komt, maar ook het geval dat een vuurpijl meteen of kort na ontsteking een andere kant op vliegt dan omhoog. [eiser] heeft echter niets concreets aangevoerd waaruit blijkt dat de voorgeschreven veilige afstand een norm is ter voorkoming van dat specifieke gevaar. De rechtbank is daarom nog steeds, en nu definitief, van oordeel dat de genoemde afstand van zes meter niet ertoe strekt om letsel te voorkomen dat optreedt doordat een vuurpijl niet omhoog gaat maar, zoals in dit geval, vrijwel horizontaal vliegt. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat als ervan uit zou worden gegaan dat [eiser] op een afstand van 5,5 meter stond, dat nog niet betekent dat [gedaagde 1] onzorgvuldig heeft gehandeld. Los van het vorenstaande staat ook het causaal verband tussen de afstand tot de plaats van het afsteken van de vuurpijl en het letsel niet vast. [gedaagde 1] heeft zijn verweer uit de deelgeschilprocedure op dit punt gehandhaafd, inhoudende dat [eiser] ook bij een afstand van acht meter nog door de vuurpijl zou zijn getroffen. Net als in de deelgeschilprocedure heeft [eiser] ook nu geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat als hij op een grotere afstand had gestaan, het letsel niet zou zijn opgetreden.

3.10.
De conclusie is dat [gedaagde 1] niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . De vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 1] en Achmea worden daarom afgewezen.

3.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en Achmea gezamenlijk worden begroot op:
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00)

Totaal € 4.098,00

ECLI:NL:RBOBR:2020:345