Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 011123 Eiser schendt stelplicht door niet naar specifieke rapportages in 374 pagina's tellend medisch dossier te verwijzen

RBOVE 011123 afwijzing causaal verband na neur. en psych. onderzoek; stelling dat klachten plausibel zijn onvoldoende onderbouwd
- Omkeringsregel nvt; geschil ziet op het bestaan gezondheidsklachten en verband tussen deze klachten en ongevallen
- Eiser schendt stelplicht door niet naar specifieke rapportages in 374 pagina's tellend medisch dossier te verwijzen

2Waar gaat het over?

2.1.

Het geschil gaat over de afwikkeling van schade van twee verkeersongevallen die [eiser] zijn overkomen met zijn scooter. [eiser] vordert in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat zijn letsel in volledig causaal verband staat met de hem overkomen ongevallen uit 2012, te bepalen dat de omkeringsregel van toepassing is, dat een arbeidsdeskundig en een verzekeringsdeskundig onderzoek dient plaats te vinden en dat de schade nader wordt begroot en bevoorschot. Allianz, die als regelend verzekeraar optreedt voor beide ongevallen, heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen omdat het causaal verband tussen de klachten van [eiser] en beide ongevallen ontbreekt. Zij zal die beslissing hieronder verder toelichten.

3De feiten

3.1.

Op 23 augustus 2012 was [eiser] met zijn scooter betrokken bij een botsing met een auto. De bestuurster van die auto heeft [eiser] , die op zijn scooter reed, niet gezien toen zij naar rechts afsloeg. [eiser] is tegen de zijkant van de auto gereden en met zijn scooter ten val gekomen. De bestuurster van de betrokken personenauto was bij Allianz verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid ingevolge de WAM. Allianz heeft aansprakelijkheid van haar verzekerde voor het ontstaan van dit ongeval erkend.

3.2.

Op 18 september 2012 was [eiser] met zijn scooter betrokken bij een tweede ongeval. Hij kreeg geen voorrang van een afslaande automobilist.

[eiser] moest remmen en kwam ten val. De automobilist was bij ASR verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van dit tweede ongeval erkend.

3.3.

Allianz treedt op als regelend verzekeraar van beide ongevallen.

3.4.

Ten tijde van beide ongevallen was [eiser] werkzaam in het bedrijf van zijn broer, [naam vof] v.o.f..

3.5.

In augustus 2016 heeft [eiser] een volledige duurzame IVA-uitkering van UWV toegekend gekregen. Daarnaast geniet hij een aanvullende uitkering van de AOV-verzekeraar van de Amersfoortse.

3.6.

In 2018 is een gezamenlijke neurologische expertise verricht door dr. J.W.M. Brans. In zijn rapport van 13 juni 2018 concludeert Brans:

“ Whiplash Associated Dissorder (WAD), graad 1-2 na twee maal een scooterongeval met aanrijding scooter versus auto, zonder objectiveerbare neurologische afwijkingen. Na het ongeval ook een exacerbatie van zijn OCD.

(…)

De whiplash associated disorder klachten bestonden niet voor het ongeval ”.

Verder merkt Brans het volgende op:

“ Een obsessief compulsieve disorder is de expertise van de psychiater. Het is voor mij niet mogelijk om aan te geven in welke mate het ongeval de exacerbatie de OCD daadwerkelijk kan verklaren. (…) Ik denk dat voor de OCD de psychiater een expertise zou moeten uitvoeren”.

3.7.

In november 2018 is [eiser] met zijn scooter betrokken geraakt bij een derde ongeval.

3.8.

Bij verzoekschrift van 7 november 2018 is [eiser] een procedure voorlopig deskundigenbericht gestart, ter benoeming van een psychiater. Bij beschikkingen van 26 februari 2019 en 6 mei 2019 is, nadat bleek dat psychiater dr. H.A. Droogleever Fortuyn niet tijdig in de gelegenheid was het onderzoek te verrichten, als deskundige benoemd psychiater drs. J.J.D. Tilanus. In zijn rapport van 21 augustus 2019 concludeert Tilanus onder meer het volgende:

“ Het bewustzijn, het concentratievermogen en de oriëntatie zijn ongestoord. De aandacht is gedurende het ruim 2 uur durende onderzoek goed te trekken en te behouden. Er zijn geen aanwijzingen voor stoornissen in het korte dan wel lange termijngeheugen. Onderzochte kan deverhaallijn gemakkelijk vasthouden. Hij behoeft in het gesprek geen sturing en kan onderzoeker ook zelf attenderen op eerdere vragen of gespreksonderwerpen. Hij kan ook gedetailleerd de voorbeelden beschrijven van de door hem ervaren concentratieproblemen, waarbij duidelijk wordt dat met name de dwangstoornis (OCD) hierbij een belangrijke rol speelt. Onderzochte kan ook zeer gedetailleerd over de beide ongevallen vertellen en er zijn dan geen aanwijzingen voor amnesie of vermijding van bepaalde aspecten of onderwerpen hieromtrent. De intelligentie wordt op gemiddeld niveau geschat, zulks afgaande op de scholingsgraad, alsook op de verbale presentatie bij huidig onderzoek. Er zijn geen waarnemingsstoornissen. De vorm van denken is ongestoord en er is een normaal tempo. Er zijn geen stoornissen in de taalvorming. Hij spreekt goed Nederlands met een licht lokaal dialect. Het denken is steeds coherent. Inhoudelijk zijn er ook geen stoornissen, met name geen waanachtige denkbeelden of wanen. Er zijn geen ziekelijke preoccupaties. Afgaande op de anamnese is er sprake van dwangmatig denken.

(…)

Aldus wordt geconcludeerd dat erbij onderzochte sprake is van een obsessieve compulsieve stoornis en een comorbide stoornis van Gilles de la Tourette.

(…)

Er wordt bij onderzochte thans geen psychiatrische stoornis geconstateerd met een direct medisch causale relatie met beide ongevallen in 2012. Er kan met name niet worden geconstateerd dat beide ongevallen een medisch causale relatie zouden kunnen hebben met de dwangstoornis en/of de tic-stoornis, danwel met het beloop hiervan. Enerzijds kan niet worden beredeneerd hoe het doormaken van beide ongevallen zouden kunnen leiden tot dergelijke stoornissen en/of het duurzaam verergeren van dwang- en/of tic symptomatologie. Anderzijds komt vooral uit de stukken juist naar voren dat de dwang- en ticsymptomatologie bij onderzochte ook al duidelijk en (ook) in ernstige mate aanwezig was vóór de beide ongevallen. Het beloop hiervan was/is, net als vóór de ongevallen van 2012 ook nog eens heel wisselend, waar in de stukken bepaalde factoren die hiermee zouden kunnen samenhangen worden benoemd. Als er al een verband mogelijk zou kunnen zijn tussen een scooter-ongeval en het ontstaan of het beloop van een tic- en of dwangstoornis, zou dat juist wellicht voor het derde scooter-ongeval in 2018 kunnen gelden. Hierbij liep onderzochte zodanige verwondingen op dat hij een tetanusinjectie moest krijgen en er hechtingen moesten worden gezet. Vrees voor infectie of vuil zouden dan wellicht tot een tijdelijke verergering van met name smetvrees kunnen leiden.
Afgaande op de anamnese is dat echter niet gebeurd.”

Verder constateert Tilanus een aantal inconsistenties:

“Interne inconsistenties

• Enerzijds geeft onderzochte aan dat al in de periode dat hij op het VMBO zat, de bewegingen, tics en geluiden toenamen en anderzijds ontkent hij dat hij al in de pubertijd en adolescentie last had van dergelijke klachten (maar alleen beweeglijker werd);

• Enerzijds geeft onderzochte aan niet meer te weten dat hij aan de huisarts expliciet vroeg of hij in 2012 nog op het spreekuur was geweest vanwege de OCD (dwangstoornis) en anderzijds geeft hij aan dat dat volgende verzoek van de advocaat, later op verzoek van de wederpartij en vervolgens geeft hij aan dat hij zich dat niet meer kan herinneren;
• Onderzochte geeft over het beloop van de OCD (dwangstoornis) aan dat er vóór de ongevallen éénmaal sprake was van een terugval en hierover legt hij vervolgens uit dat dat respectievelijk een dag, een week en later een maand had geduurd;
• Enerzijds geeft onderzochte aan dat de klachten van de OCD vanaf 2013 a 2014 langzaam erger werden en dat dat kwam door fysieke klachten in vervolg op de beide ongevallen en anderzijds geeft onderzochte aan dat de klachten erger werden door de letselschadezaak en door de behandelperiode;
• Waar uit de stukken naar voren komt dat onderzochte al vóór de beide ongevallen langere tijd moest worden opgenomen, geeft onderzochte aan dat hij zich in de periode voor de ongevallen nog nooit had ziekgemeld, hij nooit was uitgevallen voor zijn werk en altijd volledig aan het werk was.

Externe inconsistenties

• Waar onderzochte zelf bij nadrukkelijk navragen aangeeft, dat er nooit sprake was van speciaal onderwijs, wordt in het dossier vermeld dat daarvan wel degelijk sprake was;
• Waar onderzochte aangeeft dat er vóór het ongeval niet sprake was van een ernstige terugval, komt dat in de stukken — uit de diverse rapportages en de nog verkregen informatie van de huisarts — juist wél naar voren, zelfs zodanig dat onderzochte moest worden gemotiveerd voor een klinische opname;
• Waar onderzochte aangeeft dat hij vóór de ongevallen slechts eenmaal een terugval had, bevestigt hij na confrontatie met het dossier, dat het beloop (ook) al vóór de ongevallen heel erg wisselde;
• Enerzijds geeft onderzochte aan dat hij zelf een verband ziet tussen zijn hoofdpijnklachten en de beide ongevallen, omdat hij vermoedelijk zijn hoofd had gestoten en anderzijds komt uit de stukken naar voren dat er juist niet sprake is geweest van een trauma capitis en er met name werd geconstateerd dat er nooit sprake is geweest van bewustzijnsverlies;
• Waar onderzochte enerzijds aangeeft dat de OCD-klachten de laatste 2 a 3 jaar waren toegenomen vanwege de fysieke klachten en dat hij sinds 2 a 3 jaar ook overal is uitbehandeld, komt uit de stukken naar voren (een vrij recente second opinion en de informatie van de huisarts), dat er wel degelijk nog behandelopties zijn en dat deze ook aan onderzochte nadrukkelijk werden voorgesteld/geadviseerd;
• Waar onderzochte aangeeft dat de klachten in 2007 en 2010 nog niet zo erg waren als nu en hij destijds nog wel met zichzelf kon leven, komt uit de stukken naar voren dat dat helemaal niet het geval was en dat ook zijn gezinsleden in die periode leden onder zijn OCD-symptomatologie;

• Waar onderzochte aangeeft dat er vóór de beide ongevallen sprake was van één terugval, komt uit de stukken naar voren dat dat er meer zijn geweest (bijvoorbeeld in 2010, 2011 en 2012); later geeft onderzochte aan dat ook vóór het ongeval de klachten toe- en afnamen;
• Onderzochte gaf aanvankelijk aan in 2014 helemaal te zijn uitgevallen, maar na confrontatie met het dossier gaf hij aan dat dat pas in 2017 het geval was (nadat hij werd afgekeurd voor werk).”

In reactie op aanvullende vragen van de belangenbehartiger van [eiser] heeft Tilanus expliciet opgemerkt: “Juist het functioneren van onderzochte vóór de ongevallen werd  geëxploreerd en geanalyseerd. Bij nauwkeurige analyse van de bevindingen uit het dossier kwam naar voren dat onderzochte al vóór de beide ongevallen zodanig ernstig ziek was dat hij lange tijd moest worden behandeld, zulks zelfs klinisch en ook nog eens in een hiervoor gespecialiseerde kliniek.”
 

Voorts heeft Tilanus opgemerkt dat het derde ongeval in november 2018 niet door[eiser] is gemeld. Dit bleek Tilanus pas na nauwkeurige bestudering van het dossier: “Hierbij wordt nog opgemerkt dat het derde ongeval in november 2018 (nota bene in het donker én met de scooter), aanvankelijk niet door onderzochte zelf werd vermeld maar dat naar aanleiding van een nauwkeurige bestudering van het dossier, op 1juli 2019 alsnog met hem werd bespraken. Onderzochte liet weten dat het derde ongeval (ook) géén problemen of klachten had opgeleverd.”

Tilanus heeft verder in zijn rapport opgetekend dat de anamnese met betrekking tot het beloop van de tic- en dwangstoornis, als niet betrouwbaar wordt ingeschat.

Over de beperkingen heeft Tilanus het volgende vastgesteld:

“in het kader van de tic-stoornis is onderzochte aanzienlijk beperkt ten aanzien van het kunnen functioneren in een gangbaar sociaal contact. De tics kunnen, met name in verband met de comorbide dwangstoornis, een grote invloed op zijn alledaagse activiteiten hebben. In geval van onderzochte kunnen de tics alledaagse activiteiten verstoren en leiden tot een bepaald sociaal isolement met relationele problemen, verzuim van werk en een lagere levenskwaliteit. In het kader van de dwangstoornis is er bij onderzochte sprake van aanzienlijke beperkingen ten aanzien van zijn functioneren. Deze beperkingen worden veroorzaakt door de hoeveelheid tijd die onderzochte aan de obsessies en compulsies spendeert/moet spenderen en daarbij is er sprake van vermijden van met name sociale situaties. Onderzochte is door de obsessies over symmetrie waarschijnlijk ook aanzienlijk beperkt ten aanzien van het werken onder tijdsdruk, bij tempodruk en/of piekbelasting, het moeten afmaken van projecten e.d.

(…)

Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?

Ja. Vooral afgaande op de informatie uit de stukken was de symptomatologie in het kader van de tic- en dwangstoornis bij onderzochte ook al vóór de beide ongevallen aanwezig.
Zowel vóór als na de beide ongevallen leid(-d)en de genoemde stoornissen tot aanzienlijke beperkingen ten aanzien van zijn functioneren.

(…)

De bij onderzochte geconstateerde tic- en dwangstoornis kennen geen medisch causale relatie met de beide ongevallen en zijn in een continuüm te plaatsen sinds deze stoornissen zich al vóór de beide ongevallen ontwikkelden.”

3.9.

Er is in totaal € 3.500,00 betaald aan [eiser] als voorschot op de eventuele ongevalsgerelateerde schade.

4Het geschil en de overwegingen van de rechtbank

de vordering

4.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. primair verklaart voor recht, althans bepaalt dat het letsel van eiser in volledig causaal verband staat met de hem overkomen ongevallen uit 2012 ex art. 6:98 BW;

2. bepaalt dat op deze casus de omkeringsregel van toepassing en de bewijslast dient omgekeerd te worden aangaande de pré-existentie discussie en de causaliteitsdiscussie die Allianz ten onrechte in deze zaak voert;

3. bepaalt dat een afsluitend verzekeringsgeneeskundig (VG) onderzoek ter vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid sedert de ongevallen van 2012 dient plaats te vinden door een onafhankelijke verzekeringsarts zoals deh. Drs. L.J.R.M. Buisman uit [adres 1] of mw. M.M. Timmerhuis [adres 2] tel. [telefoonnummer 1] ) of mw. Purvis uit Peize ( [adres 3] tel. [telefoonnummer 2] );

4. bepaalt dat een arbeidsdeskundige zoals Heling en Partners te Assen wordt aangesteld na het VG onderzoek teneinde de mate van arbeidsvermogensverlies bij eiser vast te stellen in en buitenshuis aan de hand van de bijgeleverde vraagstellingen;

5. bepaalt dat daarna een Rekenbureau zoals NRL te Den Haag of Laumen te Ede totaalschade over het arbeidsvermogensverlies (+huishoudelijke hulpbehoefte en verlies zelfwerkzaamheid) doorrekent met fiscale component en wettelijke rente vanaf datum

ongeval;

6. bepaalt dat Allianz een voorschot op de VAV-schade en de behoefte huishoudelijke arbeid en het verlies zelfwerkzaamheid dient te betalen van € 75.000,-- bij tussenvonnis, gelet op het feit dat deze zaak al meer dan 10 jaren duurt, althans enig ander redelijk geacht schadebedrag;

7. bepaalt dat de rest van de schade na aanname van het causale verband tussen de ongevallen en de letselschade van eiser thans, bij begroting wordt vastgesteld dan wel nader op te maken bij staat ex art. 612 Rv.

8. bepaalt dat over de gehele uitgekeerde schade een belastinggarantie door gedaagde wordt verstrekt ter meerdere zekerheid van het slachtoffer voor eventuele fiscale navorderingen;

9. gedaagde veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over alle toegewezen schadeposten vanaf datum ongeval tot aan de dag der algehele voldoening, althans enige ander redelijk geachte datum;

10. Allianz overeenkomstig art. 6:96 BW te veroordelen tot betaling van de buiten gerechtelijke kosten van advocaat en eigen medicus Triage ad € 17.025, 31 althans enig ander redelijk bedrag;
11. met veroordeling van Allianz in alle proceskosten van dit proces inclusief nakosten met ingang van 14 dagen na eindvonnis.

12. bepaalt dat dit vonnis voor zover mogelijk ex art. 223 Rv geheel of gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad is.

standpunt [eiser]

4.2.

[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat er sprake is van causaal verband tussen de scooter-ongevallen en zijn huidige 100% arbeidsongeschiktheid. Na beide ongevallen is er sprake van een post traumatisch whiplashtrauma waardoor [eiser] meerdere geestelijke en lichamelijke klachten heeft. Vóór beide ongevallen werkte [eiser] full time in de zaak van zijn broer en functioneerde hij goed ondanks zijn obsessieve compulsieve stoornis en comorbide stoornis van Gilles de la Tourette.

Volgens [eiser] zijn deze stoornissen door de ongevallen verergerd. Na de ongevallen heeft hij een volledige duurzame IVA-uitkering gekregen. Daarnaast geniet hij een geringe aanvullende uitkering van de AOV-verzekeraar. Neuroloog Brans heeft een neurologisch onderzoek uitgevoerd en aanbevolen dat een psychiatrisch vervolgonderzoek noodzakelijk was. Nadien heeft een psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden door psychiater Tilanus. Tilanus kon geen duidelijke conclusie stellen en zijn rapport trekt conclusies over de werksituatie vóór het ongeval die niet deugen en waarmee [eiser] het niet eens is. Op zijn werk en ook thuis functioneert hij nauwelijks meer als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand na de ongevallen. Hij is duurzaam en blijvend arbeidsongeschikt. [eiser] heeft als slachtoffer van beide ongevallen een lichte bewijslast met betrekking tot de causaliteit van de ongevallen en het letsel en heeft voldoende bewijs geleverd. Bovendien geldt de omkeringsregel hier. De klachten en beperkingen van [eiser] zijn goed plausibel verklaarbaar. Er dient dus geen causaliteitsdiscussie te worden gevoerd, maar hooguit een discussie over de schade en de begroting daarvan. Er dient dan ook een afsluitend belastbaarheidsonderzoek te worden uitgevoerd door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De voorlopige schade bedraagt ruim € 75.000,--.

standpunt Allianz

4.3.

Allianz voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Allianz betwist allereerst het bestaan van de gestelde klachten en beperkingen. Die blijken volgens haar niet uit de expertiserapporten. De gestelde klachten staan bovendien niet in causaal verband met de ongevallen. De omkeringsregel is niet van toepassing. Er ontbreekt een grondslag voor een verzekeringsgeneeskundige- en een arbeidsdeskundige expertise, alsook voor het inschakelen van een rekenbureau. Van schade is geen sprake. Neuroloog Brans concludeert tot een Whiplash Associated Dissorder, zonder objectiveerbare neurologische afwijkingen en kent geen functieverlies toe. Er zijn geen beperkingen te duiden. Psychiater Tilanus concludeert dat sprake is van een obsessieve compulsieve stoornis en een comorbide stoornis van Gilles de la Tourette, dat er geen medisch causaal verband is met het ongeval en dat de stoornissen niet door de ongevallen zijn veroorzaakt en ook niet door de ongevallen zijn verergerd. Voorts is er een veelvoud aan inconsistenties, is er geen onderlinge samenhang en leidt dit tot een onbetrouwbare anamnese. Gebleken is dat [eiser] in 2018 ook betrokken is geweest bij een derde ongeval, waarbij hij met zijn scooter is gevallen en (lichte) verwondingen opliep.

Allianz betwist ook de (hoogte van de) gestelde schade.

oordeel rechtbank

4.4.

Ter beoordeling ligt voor de vraag of de gestelde klachten van [eiser] in (juridisch) causaal verband staan met de ongevallen. Om een beslissing op de door [eiser] voorgelegde vordering betreffende het causaal verband te kunnen nemen, dient eerst te worden beoordeeld of de gestelde klachten bestaan, nu Allianz het bestaan van de klachten heeft betwist.

4.5.

Zoals Allianz terecht stelt, is het aan [eiser] als benadeelde om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt.

4.6.

Volgens [eiser] heeft hij na beide ongevallen onder meer de volgende geestelijke en lichamelijke klachten: hoofdpijn, nekpijn, pijnlijke schouders, pijnlijke onderrug, verminderde fysieke belastbaarheid, depressie, PTSS, concentratieproblemen, rijangst, somberheid, vergeetachtigheid, concentratieverlies, slecht emotioneel belastbaar, vermoeidheid door slechte nachtrust en een verergering van zijn dwangstoornissen, als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geworden. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport van neuroloog Brans (productie 4 bij dagvaarding), de informatie in zijn gehele medische dossier (productie 3 bij dagvaarding), alsmede naar de voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij akte overgelegde informatie van psychiater Liesdek (productie 18).

4.7.

Allianz bestrijdt dat [eiser] de door hem gestelde klachten daadwerkelijk heeft, met uitzondering van de OCD-klachten, en dat hij heeft aangetoond dat deze het gevolg zijn van de ongevallen. De gestelde klachten van [eiser] blijken niet uit de expertiserapporten van Brans en Tilanus, die bindend zijn voor partijen. Uit het neurologisch expertiserapport van Brans blijkt niet van het gestelde nek-, hoofd-, schouderletsel met cognitieve problemen als vergeetachtigheid, concentratieverlies etc. met doortrekking naar benen en armen. Ook de overige lichamelijke klachten die [eiser] zou ervaren, zoals een shocktoestand, wond aan de hand, knieklachten, problemen met hurken, verminderde fysieke belastbaarheid blijken niet uit het expertiserapport.

Van schouder- en hoofdletsel wordt in de anamnese noch in het verdere rapport gesproken. Er zijn geen objectiveerbare neurologische afwijkingen vastgesteld. De nekbewegingen zijn onbeperkt en aan de hersenzenuwen zijn geen bijzonderheden. Ook aan de armen en benen zijn geen bijzonderheden geconstateerd. Er is sprake van een normale motoriek, sensibiliteit en reflexen aan de armen. Ook heeft Brans geconstateerd dat er geen cognitieve stoornissen zijn, dat er geen functieverlies is en ook geen beperkingen zijn te duiden. Uit het psychiatrisch expertiserapport van Tilanus blijkt evenmin van de gestelde psychische klachten. Uit het rapport blijkt niet van de gestelde PTSS. Ook is er geen sprake van een somatisch-symptoomstoornis, noch van verkeersangst. Tilanus heeft voorts vastgesteld dat er geen sprake is van een verergering van de OCD- problematiek als gevolg van de ongevallen. Er is ook geen sprake van een depressie en evenmin van hoofdletsel. Ten slotte is er volgens Tilanus geen sprake van stoornissen in de cognitieve functies en/of een ‘beperktere energiehuishouding’. Het rapport van psychiater Liesdek, waarnaar [eiser] verwijst, betreft slechts een update van de situatie van [eiser] en kan bovendien niet worden aangemerkt als een (onafhankelijke) contra-expertise.

het bestaan van gezondheidsklachten

4.8.

Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] van jongs af aan lijdt aan dwangstoornissen (OCD). Tussen partijen is wel in geschil of deze door de beide ongevallen zijn verergerd.

4.9.

In de dagvaarding heeft [eiser] een lijst gepresenteerd van zijn klachten. [eiser] heeft als productie 3 bij de dagvaarding zijn medisch dossier, zonder inhoudsopgave, in het geding gebracht. Dit medisch dossier betreft 374 pagina’s. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zijn klachten te onderbouwen door naar specifieke rapportages uit het medisch dossier te verwijzen. Dit heeft [eiser] nagelaten. [eiser] is daardoor tekortgeschoten in zijn stelplicht (vgl. Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt over het bestaan van zijn lichamelijke en psychische klachten na de ongevallen in 2012 ook naar het rapport van Brans en naar de door hem overgelegde productie 18. De door [eiser] overgelegde productie 18, waarnaar [eiser] verwijst, is gemotiveerd betwist door Allianz. De rechtbank constateert dat productie 18 (slechts) actuele behandelinformatie over [eiser] van de behandelend psychiater Liesdek betreft en geen (onafhankelijke) contra-expertise van het rapport van Tilanus (waar [eiser] overigens niet (langer) een beroep op doet). Productie 18 kan reeds om die reden niet dienen ter onderbouwing van de door [eiser] gestelde (psychische) klachten.

4.10.

[eiser] heeft zich ter zitting (voor het eerst) op het standpunt gesteld dat het rapport van Tilanus niet bij de beoordeling kan worden betrokken omdat er – kort gezegd – onwaarheden in staan en foute aannames worden gedaan, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij. [eiser] is te laat met het innemen van zijn standpunt dat het rapport van Tilanus niet kan worden meegenomen bij de beoordeling. Uit niets is gebleken dat [eiser] in een eerder stadium, in de conceptfase van het rapport, bezwaar heeft gemaakt tegen de rapportage van Tilanus. Hij neemt die stelling voor het eerst in op de mondelinge behandeling, terwijl deze expertise in het kader van het causaliteitsdebat tussen partijen nota bene door [eiser] zelf bij de rechtbank was gevraagd. Dat is in strijd met een goede procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het rapport bovendien, zowel voor wat betreft de totstandkoming als de inhoud daarvan, aan de daaraan te stellen eisen. Uit niets blijkt dat Tilanus de procedure niet juist zou hebben gevoerd, dan wel dat er reden is om aan de deskundigheid van Tilanus te twijfelen. Partijen zijn door Tilanus in de gelegenheid gesteld op het conceptrapport te reageren. Het rapport is consistent, de conclusie van het rapport is deugdelijk onderbouwd en [eiser] heeft geen steekhoudende bezwaren tegen de inhoud van het rapport ingebracht en evenmin een (onafhankelijke) contra-expertise in het geding gebracht. De rechtbank maakt de bevindingen van Tilanus dan ook tot de hare.

De rechtbank zal op grond van het bovenstaande als uitgangpunt nemen de gezamenlijke deskundigenonderzoeken die hebben plaatsgevonden, te weten de neurologische expertise verricht door Brans en de psychiatrische expertise verricht door Tilanus.

4.11.

Brans heeft verwezen naar een brief van neuroloog Wilts van 5 februari 2016.

In deze brief is beschreven dat [eiser] heeft geklaagd over pijn in de nek, tussen de schouderbladen en ook enige pijn lumbaal. Voorts heeft hij geklaagd over hoofdpijn, geheugenstoornis en concentratiestoornissen. Zowel neuroloog Wilts als neuroloog Brans komen tot de conclusie dat er bij neurologisch onderzoek geen sprake is van objectiveerbare afwijkingen en/of beperkingen. Op grond van deze bevindingen gaat de rechtbank ervan uit dat de klachten van [eiser] subjectief van aard zijn. Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent nog niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is (wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten), kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan. Klachten zijn plausibel als ze reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

4.12.

Tilanus heeft geconcludeerd dat er tijdens zijn onderzoek geen relevante somatische aandoeningen naar voren zijn gekomen. Voorts heeft hij geconcludeerd dat op basis van de anamnese, de bestudering van het dossier en de bevindingen bij onderzoek dat de pijnklachten van [eiser] zich niet voordoen in het kader van een psychiatrische stoornis. Voorts heeft Tilanus meerdere interne en externe inconsistenties vastgesteld (zie hiervoor onder de feiten onder 3.8.). Zo heeft [eiser] volgens Tilanus meerdere keren in strijd met de waarheid verklaard. [eiser] heeft verklaard dat hij als gevolg van (één van) de ongevallen hoofdpijnklachten heeft, omdat [eiser] , volgens hemzelf, vermoedelijk zijn hoofd heeft gestoten. Volgens Tilanus komt uit de stukken naar voren dat er juist niet sprake is geweest van een trauma capitis en dat er geen sprake is geweest van bewustzijnsverlies. Tilanus heeft geconcludeerd dat [eiser] bepaalde lichamelijke klachten ervaart.

4.13.

Op grond van de bevindingen van Brans en Tilanus kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat de klachten van [eiser] plausibel zijn. Met name door de door Tilanus vastgestelde inconsistenties, is het de vraag of [eiser] de waarheid spreekt. [eiser] heeft de door Tilanus vastgestelde inconsistenties niet gemotiveerd betwist. Nu het om subjectieve klachten gaat, is het relevant om te kunnen vaststellen dat [eiser] de waarheid spreekt. Aan de hand van de processtukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de klachten van [eiser] reëel, niet ingebeeld, voorgewend of overdreven zijn. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat zijn klachten wel plausibel zijn, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal [eiser] om die reden niet in de gelegenheid stellen om deze stelling te bewijzen.

ten overvloede, causaal verband klachten en ongevallen?

4.14.

Omdat de rechtbank niet tot de conclusie is gekomen dat de klachten van [eiser] plausibel zijn, behoeft de rechtbank zich niet uit te laten over de causaliteit. De rechtbank zal dat toch doen.

4.15.

Psychiater Tilanus concludeert (zie hiervoor bij de feiten onder 3.8.), mede op basis van het medisch dossier van [eiser] , dat sprake is van een obsessieve compulsieve stoornis en een comorbide stoornis van Gilles de la Tourette, dat er geen medisch causaal verband is met de ongevallen en dat de stoornissen niet door de ongevallen zijn veroorzaakt en ook niet door de ongevallen zijn verergerd. Neuroloog Brans heeft, zoals hiervoor al overwogen, geen lichamelijke of cognitieve problemen na beide ongevallen geconstateerd. Verder blijkt uit de overgelegde medische informatie dat de tic-en dwangsymptomatologie in ernstige mate aanwezig was vóór beide ongevallen en dat [eiser] daarvoor meerdere keren is behandeld, waaronder opname in gespecialiseerde kliniek Overwaal voor de duur van drie maanden. Uit de medische historie kan in voldoende mate worden afgeleid dat de OCD-klachten hebben geleid tot behoorlijke beperkingen in het dagelijks functioneren van [eiser] en dat die klachten voor de beide ongevallen in 2012 steeds in mindere of meerdere mate aanwezig waren en zijn. Tilanus concludeert: “Zowel vóór als na de beide ongevallen leid(-d)en de genoemde stoornissen tot aanzienlijke beperkingen ten aanzien van zijn functioneren.”. Verder stelt Tilanus vast dat er ten gevolge van beide ongevallen geen sprake is geweest van hoofdletsel:“ Enerzijds geeft onderzochte aan dat hij zelf een verband ziet tussen zijn hoofdpijnklachten en de beide ongevallen, omdat hij vermoedelijk zijn hoofd had gestoten en anderzijds komt uit de stukken naar voren dat er juist niet sprake is geweest van een trauma capitis en er met name werd geconstateerd dat er nooit sprake is geweest van bewustzijnsverlies.”. Ook is er blijkens het rapport van Tilanus geen sprake van stoornissen in de cognitieve functies en/of een beperktere huishouding (zie hiervoor onder 3.8. bij de feiten). Ook concludeert Tilanus: “ Het bewustzijn, het concentratievermogen en de oriëntatie zijn ongestoord.”.

Daarbij komt dat [eiser] in 2018 een derde ongeval heeft gehad met zijn scooter waarover hij echter geen informatie heeft overgelegd (ook niet ter gelegenheid van de mondelinge behandeling) en geen dan wel tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, ook aan de betrokken medische behandelaars. Volgens Tilanus zou dat derde ongeval mogelijk wel een verband kunnen opleveren voor het ontstaan of het beloop van een tic- en of dwangstoornis, omdat [eiser] zodanige verwoningen opliep dat hij een tetanusinjectie moest krijgen en er hechtingen moesten worden gezet. Vrees voor een infectie zou dan wellicht tot een tijdelijke verergering van met name smetvrees kunnen leiden. Het derde ongeval zou, met andere woorden, dus een alternatieve verklaring op kunnen leveren voor de door [eiser] ervaren klachten.

Vanwege de tic- en of dwangstoornis hebben [eiser] en zijn partner behoorlijk problemen in hun relatie (gehad). Dit heeft behoorlijk veel stress veroorzaakt. Ook stress kan de nodige klachten opleveren. Het is bepaald niet uitgesloten dat de door [eiser] ervaren klachten een gevolg zijn (geweest) van deze stress.

In het medisch dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [eiser] , indien de ongevallen hem niet waren overkomen, de hiervoor genoemde gezondheidsklachten ook zou hebben.

4.18.

[eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook eveneens onvoldoende feitelijk onderbouwd dat er (juridisch) causaal verband bestaat tussen zijn klachten en de door hem overkomen ongevallen in 2012.

4.19.

De rechtbank overweegt in dit verband – eveneens geheel ten overvloede – het volgende. Voor zover [eiser] heeft betoogd dat de omkeringsregel moet worden toegepast in deze zaak tussen hem en Allianz, dan dient dat betoog te worden gepasseerd. De omkeringsregel ziet op het verband tussen de normschending en het ongeval. Het geschil tussen [eiser] en Allianz spitst zich allereerst toe (en wordt afgedaan) op het bestaan van de gezondheidsklachten van [eiser] en het verband tussen deze klachten en de ongevallen. Daarop ziet de omkeringsregel niet (vgl. Concl. P-G S.D. Lindenbergh, ECLI:NL:PHR:2023:308).

4.20.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat alle vorderingen moeten worden afgewezen. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd (over onder andere de beperkingen en de schade) kan onbesproken blijven.

4.21.

De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proces- en nakosten van Allianz, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De kostenveroordelingen zullen, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van Allianz begroot op € 2.837,00 aan griffierecht en € 2.366,00 aan salaris van haar advocaat (twee punten x tarief IV ad € 1.183,00 per punt). ECLI:NL:RBOVE:2023:4352