Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 231107 art. 81 RO; eiser slaagt niet in bewijzen toedracht ongeval

HR 231107 art. 81 RO; eiser slaagt niet in bewijzen toedracht ongeval
Uit Conclusie Mr L. Strikwerda:

1. Het gaat in deze zaak, die reeds eerder in cassatie heeft gediend (zie HR 10 oktober 2003, nr. C02/078HR, JOL 2003, 509), om de waardering van het bewijs inzake de toedracht van een verkeersongeval (aanrijding tussen twee personenauto's). (...)

13. Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof - in r.o. 2.3 - dat [eiser] niet in het opgedragen bewijs dat [verweerder 1] door rood licht is gereden, is geslaagd. Volgens het middel is dat oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.

14. Voor zover het middel het oordeel van het hof als onjuist bestrijdt, faalt het. Het oordeel van het hof berust op waardering van het bijgebrachte bewijsmateriaal en kan, feitelijk als dat oordeel is (vgl. Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 138), in cassatie op juistheid niet worden getoetst. Zie bijv. HR 5 december 2003, NJ 2004, 74.

15. Blijkens de in de cassatiedagvaarding gegeven toelichting op het middel strekt de motiveringsklacht ten betoge dat het hof bij zijn bewijswaardering met betrekking tot de vraag of [verweerder 1] bij het tweede verkeerslicht door rood is gereden, is voorbijgegaan aan het oordeel van Van Laere inzake de onjuistheden in het rapport van Sloetjes en dat het hof dan ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het uit het rapport Sloetjes de conclusie kon trekken dat [verweerder 1] door groen licht en niet door rood licht is gereden.

16. Voor zover de klacht inhoudt dat het hof bij zijn bewijswaardering is voorbijgegaan aan het oordeel van Van Laere inzake de onjuistheden in het rapport van Sloetjes, faalt zij wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Blijkens r.o. 2.6 heeft het hof bij zijn bewijswaardering aandacht geschonken aan de door [eiser] overgelegde reactie van de door hem geraadpleegde deskundige Van Laere op het rapport Sloetjes, en aangegeven dat en waarom de door Van Laere gesignaleerde onjuistheden in het rapport Sloetjes niet afdoen aan het oordeel van het hof dat de getuigenverklaring van [eiser] voor zover deze betrekking heeft op het tweede verkeerslicht, niet geloofwaardig is.

17. Voor zover de klacht inhoudt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het uit het rapport Sloetjes de conclusie kon trekken dat [verweerder 1] door groen licht en niet door rood licht is gereden, kan zij evenmin doel treffen.

18. Het hof heeft - in r.o. 2.5 - uit het rapport Sloetjes afgeleid:
(a) dat het tweede verkeerslicht overging op geel/rood op 17 seconden nadat het eerste licht op geel/rood was overgegaan;
(b) dat de afstand tussen de desbetreffende lichten/stopstrepen slechts enkele tientallen meters bedraagt; en
(c) dat de situatie dat de door [verweerder 1] bestuurde auto het eerste licht bij groen en het tweede licht bij geel of rood passeert, zich eigenlijk alleen kan hebben voorgedaan als de snelheid van de door [verweerder 1] bestuurde auto extreem laag was. Waar tussen partijen niet omstreden is dat de snelheid van de door [verweerder 1] bestuurde auto niet extreem laag was (volgens [verweerder 1] en de verzekeraar ongeveer 50 km per uur, volgens [eiser] tussen 67 en 96 km per uur) is niet onbegrijpelijk dat het hof op grond van de bevindingen van Sloetjes tot de conclusie is gekomen dat de getuigenverklaring van [eiser] voor zover deze betrekking heeft op het tweede verkeerslicht ("Ik weet uit eigen ervaring dan ook dat vanaf de afrit van de A10 het eerste verkeerslicht op groen kan staan, maar dat je dan altijd voor het tweede verkeerslicht moet wachten"), niet geloofwaardig is. Ook indien wordt aangenomen dat [verweerder 1] het eerste verkeerslicht "nog even had meegepikt" (reactie Van Laere, blz. 2) had [verweerder 1], gegeven zijn snelheid, immers voldoende tijd (de volle 17 seconden) om het tweede verkeerslicht bij groen licht te passeren.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
LJN BB7187