Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 190324 Bromfietser botst op auto; niet geschikt voor deelgeschil; onduidelijkheid over negeren verkeerslicht

RBOBR 190324 Bromfietser botst op auto; niet geschikt voor deelgeschil; onduidelijkheid over negeren verkeerslicht

- verzocht en begroot, niet toegewezen, 7 uur x € 280,00 x 121% = € 2371,60 (of x € 292,00 = 2473,24)

 

2Het deelgeschil en de beoordeling daarvan

Het deelgeschil

2.1.

Het deelgeschil gaat over de aansprakelijkheid voor een verkeersongeval dat is gebeurd op 15 augustus 2022 op de kruising van de Cederlaan met de Heesakkerstraat in Eindhoven . Onderstaande foto’s geven een beeld van die kruising.

Foto 1.

Foto 2.

2.2.

[verzoeker] reed op die dag met haar bromfiets op het fietspad aan de Cederlaan (het fietspad rechts op foto 1, gezien vanuit haar rijrichting) en wilde rechtdoor rijden, toen zij bij het oversteken van de kruising met de Heesakkerstraat werd aangereden door een auto die voor haar van rechts kwam vanuit de Heesakkerstraat . Deze auto werd bestuurd door [verweerder sub 2] , die vanuit de Heesakkerstraat de Cederlaan wilde oprijden om vervolgens linksaf te slaan (foto 2 geeft de situatie weer vanuit zijn rijrichting). De auto waarin [verweerder sub 2] reed is voor aansprakelijkheid verzekerd bij Univé.

2.3.

[verzoeker] vraagt de rechtbank in deze deelgeschilprocedure om voor recht te verklaren dat Univé aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval heeft geleden, en om de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op € 2.473,24, te vermeerderen met het betaalde griffierecht.

2.4.

Univé en [verweerder sub 2] vragen de rechtbank primair om de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, en subsidiair - voor het geval de rechtbank hen aansprakelijk acht tegenover [verzoeker] - om voor recht te verklaren dat op Univé geen schadevergoedingsplicht rust, althans een beperkte schadevergoedingsplicht van 25%.

Het standpunt van [verzoeker] over aansprakelijkheid

2.5.

[verzoeker] stelt dat Univé aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het ongeval omdat [verweerder sub 2] bij het oprijden van de Cederlaan door een rood verkeerslicht reed. [verzoeker] stelt dat het verkeerslicht voor haar op groen stond toen zij de kruising met de Heesakkerstraat opreed, en dat het verkeerslicht voor [verweerder sub 2] (dus) op rood moet hebben gestaan. Om dit te onderbouwen doet zij een beroep op haar eigen verklaring op het aanrijdingsformulier, op getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , op door haarzelf gemaakte filmpjes van de werking van de verkeerslichten op de kruising, en op door haar opgevraagde gemeentelijke informatie over de wijze waarop die verkeerslichten zijn ingeregeld.

2.6.

[verzoeker] stelt verder dat ook als niet zou komen vast te staan dat [verweerder sub 2] door rood reed, Univé toch aansprakelijk is omdat [verweerder sub 2] onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6996). [verzoeker] voert daarvoor aan dat [verweerder sub 2] vanuit een rustige zijstraat een drukke, onoverzichtelijke weg met fietspad opreed, en daarbij rekening moest houden met fietsers of bromfietsers die door het rode stoplicht zouden rijden, en dat [verweerder sub 2] , gelet op de voor hem geldende stopstreep, haaientanden en verkeersbord B06, voorrang moest verlenen aan het andere verkeer. Ter onderbouwing heeft [verzoeker] enkele foto’s overgelegd van de situatie ter plaatse.

Het standpunt van Univé en [verweerder sub 2] over aansprakelijkheid

2.7.

Univé en [verweerder sub 2] betwisten dat [verweerder sub 2] door rood is gereden en beroepen zich hierbij op de eigen verklaring van [verweerder sub 2] op het aanrijdingsformulier en op de getuigenverklaring van [getuige 3] , waaruit volgens hen blijkt dat [verweerder sub 2] door groen is gereden. Over de verklaringen waar [verzoeker] zich op beroept voeren zij aan dat getuige [getuige 1] niet heeft verklaard dat [verzoeker] door groen reed, en dat van [getuige 2] niet duidelijk is of hij wel getuige was van het ongeval. Zij wijzen erop dat ook niet duidelijk is waar [getuige 1] en [getuige 2] zich precies bevonden tijdens het ongeval.

2.8.

Univé en [verweerder sub 2] betwisten ook dat [verweerder sub 2] bij het door groen rijden anderszins gevaarzettend zou hebben gehandeld. [verweerder sub 2] is naar zijn zeggen, nadat het verkeerslicht voor hem groen werd, met lage snelheid de kruising opgereden en had geen aanleiding om verdacht te zijn op de mogelijkheid dat [verzoeker] door rood zou rijden. Zij verscheen voor hem plotseling vanachter het grote gebouw op de hoek van de Cederlaan en de Heesakkerstraat , zo betoogt [verweerder sub 2] . Univé en [verweerder sub 2] stellen dat het [verzoeker] was die gevaarzettend handelde aangezien zij door rood (of geel) reed en met een te hoge snelheid de kruising opreed zonder rekening te houden met eventueel verkeer van rechts dat haar mogelijk niet direct zou zien (door het gebouw dat het zicht wat belemmert).

Reed [verweerder sub 2] door een rood verkeerslicht? Bewijslevering nodig

2.9.

Univé en [verweerder sub 2] beroepen zich er primair op dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor behandeling in deelgeschil omdat bewijslevering zal moeten plaatsvinden.

2.10.

[verzoeker] voert hiertegen aan dat zij op het moment van indiening van het verzoekschrift beschikte over twee getuigenverklaringen (van [getuige 1] en [getuige 2] ) die bevestigen dat zij door groen reed, en dat de getuigenverklaring aan de zijde van [verweerder sub 2] (van [getuige 3] ) toen nog niet beschikbaar was, hoewel de eerdere belangenbehartiger van [verzoeker] hier wel om had verzocht. [verzoeker] blijft ook na ontvangst van de verklaring van [getuige 3] van mening dat de aansprakelijkheid van Univé en [verweerder sub 2] kan worden vastgesteld op basis van de aanwezige gedingstukken.

2.11.

De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige geschil zich niet leent voor afdoening in deze deelgeschilprocedure, en zal dat hierna toelichten.

2.12.

In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek om een beslissing in deelgeschil afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank moet daarbij toetsen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is, dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelvragen waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag neemt, bijvoorbeeld omdat bewijslevering nodig zal zijn, lenen zich minder goed voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

2.13.

[verzoeker] vraagt de rechtbank om te beslissen over de aansprakelijkheid van Univé voor de schade als gevolg van het ongeval van 15 augustus 2022. [verzoeker] stelt primair dat Univé aansprakelijk is omdat [verweerder sub 2] door rood licht is gereden, wat door [verweerder sub 2] gemotiveerd wordt betwist. De bewijslast in deze rust op [verzoeker] , nu zij het is die de aansprakelijkheid van Univé vastgesteld wil zien. Op basis van de stukken zoals die zijn overgelegd, kan de rechtbank echter niet vaststellen of het juist is, zoals [verzoeker] stelt, dat [verweerder sub 2] door rood licht is gereden. Nadere bewijslevering zal daarvoor nodig zijn. De rechtbank zal dat hierna toelichten.

2.14.

Op basis van de door [verzoeker] overgelegde informatie van de gemeente [gemeente] over de wijze waarop de verkeerslichten op de kruising ten tijde van het ongeval waren ingeregeld, moet worden aangenomen dat het onmogelijk is dat [verzoeker] en [verweerder sub 2] gelijktijdig een groen verkeerslicht hadden. Dat is door Univé en [verweerder sub 2] ook niet weersproken. In beginsel moet daarom als vaststaand worden aangenomen dat één van hen (of zij beiden) door rood is (zijn) gereden.

2.15.

Het aanrijdingsformulier - dat door [verzoeker] en [verweerder sub 2] afzonderlijk van elkaar enkele dagen na de aanrijding is ingevuld - biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat [verweerder sub 2] door rood licht is gereden. Beiden hebben daarop immers aangegeven door groen te zijn gereden.

2.16.

Ook het proces-verbaal van de politie geeft geen helderheid over wie door groen licht en wie door rood licht is gereden. De politie heeft daarin genoteerd:

“Er waren bij beide partijen getuigen die wij los van elkaar hadden gehoord. Beide getuigen zeiden dat bij beide voertuigen het verkeerslicht op groen stond. Omdat het verder alleen bij materiële schade bleef en de bestuurder van de bromfiets niet met de ambulance mee hoefde, zagen wij de noodzaak niet in om VOA ter plaatse te laten komen. (…) Wij hadden van één getuige een getuige verhoor opgenomen”.

2.17.

De getuige van wie de politie een verhoor heeft opgenomen was [getuige 1] . Uit de verklaring die [getuige 1] tegenover de politie heeft afgelegd, in combinatie met de gegevens over de wijze waarop de verkeerslichten voor het auto- en fietsverkeer op de Cederlaan staan afgesteld, zou je kunnen afleiden dat [verzoeker] door groen is gereden, maar [getuige 1] heeft dat niet zo verklaard. [getuige 1] , die naar eigen zeggen met de auto op de rijbaan links naast [verzoeker] reed en zelf door groen reed, heeft verklaard niet te weten of het verkeerslicht voor [verzoeker] op het fietspad groen was.

2.18.

Van de getuige die tegen de politie heeft gezegd dat [verweerder sub 2] door groen reed, heeft de politie geen verklaring opgenomen. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt ook niet wie die getuige was. Volgens Univé en [verweerder sub 2] was dat [getuige 3] , wat door [verzoeker] niet, althans niet gemotiveerd is betwist. In een schriftelijke getuigenverklaring van 6 december 2023 heeft [getuige 3] verklaard vanuit zijn geparkeerde auto te hebben gezien dat [verweerder sub 2] door groen licht reed.

2.19.

[verzoeker] heeft in aanvulling op de verklaring van [getuige 1] een verklaring overgelegd van [getuige 2] van 9 september 2022, waarin staat dat [verzoeker] door groen reed. [verzoeker] heeft naar eigen zeggen deze getuige gevonden door een oproep te doen via Facebook. Die oproep is door [verzoeker] niet overgelegd. Door Univé en [verweerder sub 2] is gemotiveerd betwist dat [getuige 2] daadwerkelijk getuige is geweest van de aanrijding.

2.20.

Gelet op het voorgaande kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de aanrijding is ontstaan doordat [verweerder sub 2] door rood licht is gereden. Daarvoor zal nadere bewijslevering moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. Het onderhavige geschil leent zich naar het oordeel van de rechtbank daarom in zoverre niet voor afdoening in deze deelgeschilprocedure.

Handelde [verweerder sub 2] anderszins gevaarzettend? Bewijslevering nodig

2.21.

Als subsidiaire grondslag van het verzoek – als niet komt vast te staan wie er door rood is gereden – voert [verzoeker] aan dat [verweerder sub 2] onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was, dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden, en daarom heeft gehandeld in strijd met artikel 5 WVW. In dat geval zijn Univé en [verweerder sub 2] aansprakelijk tegenover [verzoeker] (vgl. Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6996), aldus [verzoeker] .

2.22.

Naar het oordeel van de rechtbank leent ook dit onderdeel zich niet voor afdoening in deze deelgeschilprocedure. Zoals hiervoor is overwogen kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de aanrijding is ontstaan doordat [verweerder sub 2] door rood licht is gereden (vgl. rov. 2.20). Daarmee kan evenmin als vaststaand worden aangenomen dat [verweerder sub 2] door groen licht is gereden. Zoals hiervoor weergegeven staan in deze zaak de feiten nog onvoldoende vast. Hiervoor zal (ook) bewijslevering moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. Daarvoor leent dit deelgeschil zich niet. Het onderhavige geschil leent zich naar het oordeel van de rechtbank daarom, ook voor wat betreft de subsidiaire grondslag, niet voor afdoening in deze deelgeschilprocedure.

Conclusie: verzoek [verzoeker] moet worden afgewezen

2.23.

Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat Univé aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het ongeval, moet worden afgewezen. Dit verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 1019z Rv omdat nadere bewijslevering nodig is.

De kosten van het deelgeschil

2.24.

Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de benadeelde begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Begroting kan alleen achterwege blijven als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Anders dan door Univé en [verweerder sub 2] is bepleit, is daarvan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op het moment waarop [verzoeker] haar verzoek indiende er nog geen verklaring lag van getuige [getuige 3] dat [verweerder sub 2] door groen reed. Van een situatie waarin op voorhand voor [verzoeker] volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat nadere bewijslevering zou moeten gaan plaatsvinden, was daarom geen sprake. De rechtbank zal de kosten die [verzoeker] voor deze procedure heeft gemaakt, daarom begroten.

2.25.

Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenaamde ‘dubbele redelijkheidstoets’ hanteren: het dient redelijk te zijn dat kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn. [verzoeker] heeft haar kosten becijferd op € 2.473,24 (tijdsbesteding van 7 uur à € 280,- per uur, te vermeerderen met 21% aan btw), te vermeerderen met het betaalde griffierecht.

2.26.

Univé en [verweerder sub 2] hebben als verweer gevoerd dat aantal bestede uren en het gehanteerde uurtarief bovenmatig zijn, gelet op de eenvoudigheid van de zaak.

2.27.

De rechtbank is met Univé en [verweerder sub 2] van oordeel dat het hier een tamelijk eenvoudige zaak betreft, maar vindt een tijdsbesteding van 7 uur tegen een uurtarief van € 280,- (exclusief btw) redelijk. De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil daarom in redelijkheid op een bedrag van € 2.787,24 (inclusief € 314,- aan griffierecht).

Aan voorwaardelijk tegenverzoek van Univé en [verweerder sub 2] wordt niet toegekomen

2.28.

Aangezien het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen en aansprakelijkheid van Univé tegenover [verzoeker] niet wordt vastgesteld, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het voorwaardelijk ingestelde tegenverzoek van Univé en [verweerder sub 2] , dat ziet op de vergoedingsplicht van Univé. ECLI:NL:RBOBR:2024:1118