Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 180308 causaal verband tussen gehoorbeschadiging en werkzaamheden voor symfonieorkest

Hof Arnhem 180308 causaal verband tussen gehoorbeschadiging en werkzaamheden voor symfonieorkest
5.3  Grief II richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de gehoorbeschadiging van [geïntimeerde] is veroorzaakt door het vanaf 1974 als cellist spelen in het symfonieorkest van HGO en het aldus door de kantonrechter aangenomen causaal verband tussen de bij [geïntimeerde] bestaande gehoorbeschadiging en zijn werkzaamheden bij HGO.
Ter zake wordt als volgt overwogen.

5.4  Uit een aantal door medici, na daartoe verricht onderzoek uitgebrachte rapporten blijkt dat er van causaal verband tussen de gehoorschade bij [geïntimeerde] en het uitoefenen van zijn werkzaamheden bij HGO sprake is. Het hof verwijst in dit verband naar:

A.   De brief van 1 augustus 1995 van Bierens de Haan (zie rechtsoverweging 4.5):

“Een audiologisch onderzoek wijst uit dat de verontrusting niet onterecht is. In beide oren bestaat een dip in de hoge tonen, typische voor een lawaaitrauma. Bescherming tegen het lawaai van de blazerssectie is dus zeer gewenst.“

B.   De brief van 11 april 1996 van Sok en Ribbens over het audiologisch onderzoek van Bierens de Haan (zie rechtsoverweging 4.7):

“[…] Het audiologisch onderzoek toont een duidelijke dip in de hoge tonen (max bij 5000 Hz), die typisch is voor een lawaaibeschadiging. Inderdaad kunnen wij er vanuit gaan dat het causale verband tussen de lawaaioverlast en de gehoorbeschadiging hiermee is aangetoond. […]”.

C.   De brief van 27 juni 2000 van Van Hees (zie rechtsoverweging 4.8):

“[…] Betrokkene heeft een ernstige gehoorbeschadiging, die door uitsluiting van andere oorzaken aan het beroep te wijten is. Er is sprake van een beroepshandicap en van een gestoorde spraakverstaanbaarheid”.

D.   Het deskundigenrapport van 23 april 2003 van Graamans die op de door de kantonrechter in zijn vonnis van 20 september 2002 onder a gestelde vraag heeft geantwoord dat de gehoorbeschadiging van [geïntimeerde] het gevolg is van of verband houdt met het spelen als cellist in het symfonieorkest.

5.5  HGO heeft de juistheid van deze bevindingen en met name de juistheid van de verschillende audiogrammen wel bestreden, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd gedaan. HGO volstaat met het overleggen van algemene rapporten, die met name ingaan op de vraag vanaf welke niveau aan decibellen gehoorbeschadiging zou kunnen ontstaan en welke musici daaraan bloot worden gesteld. Dit een en ander is onvoldoende toegespitst op waar het in deze zaak om gaat, zodat het hof aan dit verweer van HGO voorbij gaat. Ook de door HGO geuite kritiek op het rapport van Van Hees wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.

5.6  Anders dan door HGO bij wijze van verweer is aangevoerd, is het hof van oordeel dat in het kader van de vaststelling van het causaal verband tussen de bij [geïntimeerde] bestaande gehoorbeschadiging en de door hem bij HGO uitgevoerde werkzaamheden, de vraag in welke jaren die beschadiging precies is ontstaan niet van belang is. Het gaat er immers om dat is komen vast te staan dat [geïntimeerde] door het uitvoeren van zijn werkzaamheden die gehoorbeschadiging heeft opgelopen. Dat is gelet op de hiervoor aangehaalde rapporten (zie rechtsoverweging 5.4) het geval. Bovendien miskent HGO met dit verweer dat, zoals onder meer uit het rapport van Graamans blijkt, de gehoorschade veelal langzaam en aanvankelijk sluipend gedurende een langdurige periode van blootstelling aan veel lawaai, ontstaat.

5.7  Het hof verwerpt de stelling van HGO dat de gehoorschade bij [geïntimeerde] kan zijn ontstaan door individuele gevoeligheid. [geïntimeerde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist en HGO heeft daartegenover haar stelling niet behoorlijk onderbouwd.

5.8  Het hof acht het daarbij niet van belang precies vast te stellen aan welk aantal decibellen [geïntimeerde] tijdens zijn werkzaamheden telkens is blootgesteld. Immers uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt voldoende dat [geïntimeerde] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden regelmatig aan zo hoge geluidsniveaus is blootgesteld dat zich een risico op gehoorbeschadiging voordeed.

5.9  Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is het hof van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde] bij HGO en zijn gehoorbeschadiging. Grief II faalt derhalve.
LJN BC6926