Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch 250707 eiseres voldoet niet aan stelplicht causaal verband tussen ongeval en klachten/b

Rb Den Bosch 250707 eiseres voldoet niet aan stelplicht causaal verband tussen ongeval en klachten/beperkingen
4.14.  [eiseres] heeft gesteld dat zij sinds 19 juli 2001 klachten heeft en beperkingen van het ongeval ondervindt. Zij heeft daarvoor sindsdien verschillende medische behandelingen ondergaan, maar zij heeft nog steeds pijnklachten aan de linker voet en de rechter arm, hetgeen functieverlies van de rechter schouder en linker voet met zich meebrengt. De chronische pijnklachten hebben er ook voor gezorgd dat zij onvoldoende nachtrust heeft waardoor de psychische belastbaarheid overdag sterk is verminderd. Gezien de therapieresistentie is de prognose dat er in de toekomst geen herstel zal optreden.
De omstandigheid, dat haar klachten moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen vallen te herleiden, doet daar volgens haar niets aan af.

4.15.  London heeft in de eerste plaats het verweer gevoerd dat uit het medisch dossier, met name de brief van huisarts [J] van 19 mei 2003 (productie 4 dagv) en van de neuroloog [K] van 17 juni 2002, (productie 4 dagv) blijkt dat er sprake is van pre-existente klachten, in het bijzonder rugklachten. De klachten die [eiseres] stelt te hebben zijn op grond daarvan niet aan te merken als ongevalgevolg. Dat zou pas kunnen blijken uit het overleggen van de patiëntenkaart door [eiseres], hetgeen zij niet heeft gedaan.

4.16.  De rechtbank verwerpt het beroep van London op het bestaan van pre-existente klachten, omdat zij op geen enkel manier een verband heeft gelegd tussen de pre-existente rugklachten en de huidige pijnklachten van [eiseres] met betrekking tot haar linkervoet en rechterarm. Zonder dat verband is niet in te zien dat de huidige klachten van [eiseres] al voor het ongeval aanwezig waren en dus niet pas door het ongeval zijn ontstaan, zodat zij London niet zijn toe te rekenen.

4.17.  London heeft in de tweede plaats het verweer gevoerd dat uit het medisch dossier blijkt dat er bij [eiseres] geen sprake is van objectiveerbare afwijkingen. [eiseres] heeft daarbij gewezen op de volgende stukken:
-  de brief van de huisarts [J] van 6 december 2002,
-  de brief van de verzekeringsgeneeskundige [S] (Cadans) van 27 mei 2002,
-  de brief van neuroloog [K] van 17 juni 2002,
-  de brief van de neuroloog [K] van 22 november 2002,
-  de brief van revalidatiearts [PL] van 26 november 2003,
-   de brief van orthopeed [HL] van 9 maart 2005,
-  de brief van neuroloog [AK] van 22 juni 2005,
-  de brief van chirurg [C] van 27 augustus 2001,
-  de brief van chirurg [C] van 2 november 2001,
-  de brief van chirurg [C] van 14 maart 2002.
Nu de klachten van [eiseres] louter op subjectieve anamnese zijn gebaseerd en er van medisch objectief vastgestelde afwijkingen geen sprake is, moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen.

4.18.  Naar aanleiding van het verweer van London heeft de rechtbank onderzoek gedaan naar de medische geschiedenis van [eiseres] na het ongeval en stelt vast dat de onderstaande medici het volgende over de klachten van [eiseres] melden.

- De brief van chirurg [C] van 27 augustus 2001 (productie 11 cvr) , waarin hij schrijft: “Röntgenologisch waren er geen duidelijke fracturen.”.

- De brief van chirurg [C] van 2 november 2001 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: Röntgenologisch waren er geen duidelijk fracturen. Ook op een later tijdstip gemaakte CT-scan van de voet waren geen aanwijzingen voor fracturen of dislocaties. Naast de pijn die bij het belasten aanwezig was ontstond ook een hyperpathie van de voet. Op zich is de functie van de voet goed.”.

- De brief van de huisarts [J] van 6 december 2002 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Ik zag haar op 30 november 2001 in verband met pijnklachten en koud gevoel armen en benen, waarbij ik bij lichamelijk onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen kon vaststellen.”.

- De brief van revalidatiearts [R] van 21 januari 2002 (productie 4 dagv en 11 cvr) , waarin hij schrijft: “Bovengenoemde patiënte zag ik ter controle op de polikliniek d.d. 16 januari 2002. Bij observatie geen dystrofische kenmerken. Bij het lopen met en zonder schoenen gaat dit goed, zonder afwijkingen. Tijdens het passief bewegingsonderzoek wordt pijn aangegeven in de linker enkel. Huidige pijnklachten kan ik niet volledig verklaren. (…) Op mijn vakgebied heb ik patiënte op dit ogenblik weinig te bieden.”.

- De brief van de huisarts [J] van 6 december 2002 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Op 29 januari 2002 zag ik haar opnieuw in verband met persisterende pijnklachten met name in de linker voet. Buiten een erg gevoelige functie van de enkel kon hij geen objectiveerbare afwijkingen vaststellen.”.

- De rapportage (productie 4 dagv en 11 cvr) van verzekeringsarts [S] (Cadans) van 27 mei 2002, waarin naar aanleiding van een onderzoek op 27 mei 2002 wordt vermeld: “Zoals uit het bovenstaande blijkt kan geen oorzaak/afwijking vastgesteld worden die de claimklacht afdoende kan verklaren. (Uiterlijke) kenmerken van dystrofie zijn afwezig. Ook kan gesteld worden dat er sprake is van een discrepantie tussen de mate van geuite klachten/beperkingen en bevindingen bij onderzoek (spontaan normaal gebruik zonder uitingen van pijn, geen terugtrekkingsreactie of pijnaangifte bij wrijven over de voet, geen duidelijke lijdensdruk). Wat wel redelijk consistent naar voren komt en aannemelijk is na trauma, is de gevoelige enkelfunctie en enige hyperpathie waarbij voorstelbaar is dat langdurig staan en lopen niet mogelijk is.”.

- De brief van neuroloog [K] van 17 juni 2002 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: “Op 13 juni 2002 zag ik patiënte op mijn spreekuur in verband met verdenking van dystrofie van de linker voet (…) Ik vind op dit moment weinig verschijnselen van een dystrofie.”.

- De brief van de neuroloog [K] van 22 november 2002 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: “Beeldvormend onderzoek van de rug heeft geen afwijkingen aan het licht gebracht. (…) Zenuwgeleidingsonderzoek van de rechterarm toont geen bijzonderheden. Het spierbeeld in zowel linkerbeen als rechterarm toont geen denervatie, maar wel een matig aanspanningspatroon met in sommige spieren intermitterend aanspannen. Harde aanwijzingen van een neurogene functiestoornis in de zin van radiculaire of perifere zenuwproblematiek is dus eigenlijk niet gevonden.”.

- De brief van chirurg [C] van 14 maart 2001 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: “Ik heb patiënte hierna nog eenmaal op de polikliniek gezien en wel op 21 december 2002. (…) Bij lichamelijk onderzoek was de linkervoet niet koud en bestond er een goede functie. Op dit moment zijn er geen objectieve afwijkingen terwijl de patiënte vele klachten van het bewegingsapparaat ventileert. (…) Concluderend: op dit moment geen objectieve aanwijzingen voor een posttraumatische dystrofie.”.

- De rapportage van neurochirurg [MH] (Cadans) van 11 november 2003 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij concludeert: “Betrokkene is medisch gezien, gelet op haar functionele mogelijkheden in staat arbeid te verrichten.”.

- De brief van revalidatiearts [PL] van 26 november 2003 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Er zijn geen dystrofische kenmerken.”.

- De brief van orthopeed [HL] van 9 maart 2005 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Onlangs zag ik op de polikliniek orthopaedie bovengenoemde patiënt(e) in verband met klachten van de rechter schouder. (…) Bij onderzoek een beeld passend bij een subacromiaal impingment syndroom met painful arc welke in exorotatie duidelijk verbeterd. Drukpijn op de supra spinatus aanhechting. Een aanvullend echografisch onderzoek liet geen afwijkingen zien. Met name geen tekenen van cuff letsel.
Bij poliklinische controle klaagde zij ook over krachtverlies in de handen. Dit is toch een beeld dat niet past bij een tendinitis beeld cq subacromiaal impingment syndroom van de schouder.”.

- De brief van neuroloog [AK] van 22 juni 2005 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Bovengenoemde patiënte zag ik op 23 mei 2005 op het spreekuur neurologie. (...) Patiënte geeft toch vooral tendomyogene klachten aan in de rechter schouder en linker voet, chronisch van karakter, na een ongeval. De dubieuze afwijking electromyografisch, passend bij een CTS rechts, laat ik dan ook liever niet operatief verhelpen, mede ook daar deze klachten ver op de achtergrond staan. Poliklinisch gaf zij nog pijn in de rug aan en in de bil en de lies, maar ook hier ontbreekt een radiculair traject en derhalve kan ik ook deze klacht niet neurologisch verklaren.”.

4.19.  Uit dit medisch dossier trekt de rechtbank de conclusie dat enerzijds vast is komen te staan dat [eiseres] vanaf het moment van het ongeval pijnklachten heeft met betrekking tot de linkervoet en later ook met betrekking tot de rechterarm, maar anderzijds dat er door de verschillende artsen en specialisten geen medisch objectiveerbare oorzaken van die pijnklachten zijn vastgesteld. In de medische stukken is wordt dan ook enkel geconstateerd dat [eiseres] naar haar zeggen sinds het ongeval pijnklachten heeft, maar niet wat de oorzaak van die pijnklachten is, laat staan dat die oorzaak ook in causaal verband staat met het ongeval dat haar is overkomen. De rechtbank deelt dan ook niet het standpunt van [eiseres] dat op grond van de informatie uit het medisch dossier het causale verband tussen het ongeval en de schade, ontstaan door die klachten en beperkingen, is aangetoond.

4.20.  [eiseres] heeft daarbij onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001 (NJ’01, 433) nog gesteld, dat de omstandigheid, dat haar klachten moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen vallen te herleiden, daar niets aan afdoet.
De rechtbank is van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat. De zaak waarnaar [eiseres] verwijst betreft een benadeelde, waarvan is vastgesteld dat hij leed aan een post whiplash syndroom. Bij een post whiplash syndroom moet er sprake zijn geweest van een geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom, waarvan bij [eiseres] geen sprake is geweest. Bovendien moeten er bij een post whiplash syndroom klachten bestaan, die weliswaar naar hun aard subjectief van aard zijn, doch waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit laatste is bij [eiseres] niet vastgesteld.

4.21.  Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan in zake het causale verband tussen het ongeval en haar klachten en beperkingen. Om die reden komt de rechtbank ook niet toe aan de bewijslevering, die in deze zaak - er is immers een verkeersnorm overtreden die strekt tot de bescherming tegen het specifieke risico, waar [eiseres] het slachtoffer van is geworden - op grond van de zogenaamde omkeringsregel in de vorm van tegenbewijs op London had moeten rusten.
LJN BB1808